Wees sterk en stoutmoedig

Preek over Jozua 2:24

orde morgendienst
zingen: Opwekking 430
stil gebed
votum en groet
zingen: Opwekking 428
Schriftlezing Jozua 2
preek over Jozua 2:24
luisteren: Lied van de Opstanding
lezen Tien Geboden
zingen: Liedboek 75,1-3
gebed
mededelingen
inzameling gaven
zingen: Opwekking 618
zegen

Wees sterk en moedig, wees vastberaden en standvastig. Daarmee begonnen we vorige week met Jozua. God geeft, in Jozua het land maar ook in ons leven van alles. Wees dan vastberaden en standvastig, want Gods gaven reiken altijd verder dan je denkt, en hoe meer je je ervan toe-eigent des te meer heb je ervan. De hemel geeft, wie vangt, die leeft. Je mag gratis winkelen bij God, kom op dan. Concentreer je op Jezus, in wie al Gods gaven samenkomen, en op zijn evangelie. En bedenk maar: wat je gelooft dat heb je. Die aanmoediging van God en zijn profeten in Jozua 1 hebben we alvast. Vanmorgen laten we die aanmoediging in Jozua 2 eerst maar eens van een beschamend voorbeeld voorzien. Dan laten we haar uitbreiden tot: Wees sterk en stout-moedig.

Een beschamend voorbeeld. Want we kunnen verbazend traag zijn in ons leven als christenen. Veel consequenties verbinden we dan niet aan wat we geloven. God zorgt, maar wij regelen; God stimuleert, maar wij hangen voor de buis; God wijst de goede weg, maar wij weten de nodige sluiproutes. En dan is daar soms zo maar die ander, die je aanspreekt, en vraagt: jij gelooft, hè? vertel me er eens meer over. Of je hoort van nog weer een ander, die zegt: ik wil bij God horen, kan ik gedoopt worden? En je ziet die mensen alles achterlaten, hun leven veranderen en Jezus volgen. En dan schaam je je: wees sterk en moedig. Ja, ja. Leven uit genade. Ja.

Zoiets is hier in Jozua 2 ook aan de hand. De conclusie uit dat verhaal lazen we net in vers 24: de Heer heeft ons het hele land in handen gegeven, de inwoners zijn doodsbang voor ons. Maar we mogen best de klemtoon stevig aan het begin leggen: de Héér heeft dat gedaan en niemand anders. In ieder geval die twee klunzen van spionnen niet. Ze lopen zo in de kijker dat ze betrapt zijn voor ze goed en wel binnen zijn in de stad en komen uiteindelijk niet veel verder dan de walletjes van Jericho, het dak van Rachabs huis en wat rondzwerven in het gebergte.

Het zijn dan ook echte Israëlieten. Het kondigt zich al een beetje aan in de eerste regel. Ze worden gestuurd van Sittim uit. Dat is de plaats waar, volgens Numeri 25, het volk Israël begon ontucht te plegen met Moab. Uitgezonden om het land te verkennen, en wel vooral Jericho, als de sleutelstad van het hele land, waar ze langs moesten – gaan ze rechtstreeks naar het huis van een hoer waar ze naar bed gingen, in alle dubbelzinnigheid van die Nederlandse uitdrukking. De nieuwe vertaling heeft het spannende punt hier netjes weggewerkt. Dat is dan ook meer een lees-bijbel dan een studie-bijbel. Als spionnen volkomen incompetent, doen ze precies dat wat het volk Israël in het land Kanaän bijna altijd zal doen: hoereren, en ze komen dan ook niet verder het land in dan Israël bijna altijd zal komen: wat rondzwerven in het gebergte.

In ieder geval zijn ze in het verhaal het initiatief kwijt voor ze het in handen hebben. Het enige wat de twee mannen zelf doen, op eigen initiatief, is naar het huis van een hoer gaan en daar naar bed gaan. Dan worden anderen het onderwerp van de zinnen. Eerst de koning van Jericho. Als Israël naar de hoeren gaat, letterlijk en figuurlijk — dat gaat in die tijd meestal samen —, dan duiken vanzelf de Kanaänitische koningen op. Dat zal een heel boek Richteren nog wel blijken. Hier blijkt het ook. De slapende honden van de koning van Jericho zijn wakker gemaakt en zitten tot vers 22 achter de twee spionnen aan. Ze worden alleen maar gered door de doortastendheid en de moed van de hoer waar ze heen gegaan waren. Zij is dan ook het onderwerp vanaf vers 4. Zij bepaalt wat er gebeurt en wat er gedaan wordt. Let op het fijnzinnige in vers 17: de eed die jij ons hebt laten zweren, in vers 21: Rachab liet de mannen gaan.

Nee, deze slapjanussen en oelewappers dragen echt niet bij aan het in bezit nemen van het land Kanaän. Als het hele land toch in de macht van de Israëlieten komt dan is dat omdat de Heer het gegeven heeft. Zelfs dat, vers 24, is trouwens geen conclusie die de twee heren zelf getrokken hebben, maar een citaat van Rachab. En niet zomaar een citaat: de conclusie van de verspieders aan het eind is de zekerheid waar Rachab van uitgaat: Ik weet dat de Heer dit land aan jullie heeft gegeven. Wij zijn door angst overmand. Alle inwoners van dit land zijn doodsbang voor jullie (vers 9).

Rachab verbindt aan die zekerheid de consequentie die eigenlijk de verspieders er aan hadden moeten verbinden: zij is sterk en moedig en redt zo haar leven en het leven van haar familie. Rachab gelooft niet alleen, zoals de brief aan de Hebreeën later zegt (11:31), maar ze trekt ook de consequenties uit dat geloof, zoals de brief van Jakobus later zegt (2:25): is niet Rachab, de hoer, uit werken gerechtvaardigd, toen zij de boodschappers in huis nam en langs een andere weg liet heengaan? Dat levende geloof van Rachab blijkt aan het eind het dode geloof van de verspieders tot leven gewekt te hebben: ze zeggen tegen Jozua: de Heer heeft ons het hele land in handen gegeven, de inwoners zijn doodsbang voor ons. Maar zelf hoeven ze daar niet trots bij te zijn. Rachab is voor hen een beschamend voorbeeld.

Toch heeft dit beschamende voorbeeld bij deze twee mannen goed gewerkt. Ze komen bij Jozua terug met de geloofsbelijdenis van Rachab als rapport. Zo is dat precies de bedoeling van beschamende voorbeelden. Als wij ons schamen omdat onkerkelijken en moslims ons voorgaan in het koninkrijk van God, of als we nog steeds hoeren ons zien voorgaan, onder andere via de hulporganisatie die haar naam aan Jozua 2 ontleent — Het Scharlaken Koord – wat doen we dan met die schaamte? Het is de bedoeling dat die schaamte ons in beweging zet om echt een voorbeeld aan die beschamende voorbeelden te nemen. Als we ons schamen omdat we slap en laf geweest zijn geven zij een voorbeeld om weer sterk en moedig te worden en echt uit genade te leven, omdat God alles geeft.

Intussen is er hier in Jozua 2 nog meer aan de hand. Dat zorgt er voor dat Gods aanmoediging wordt uitgebreid. Als God het land geeft hoort daar niet alleen Wees sterk en moedig bij, maar ook Wees sterk en stoutmoedig. Want Rachab was niet zo maar een neutrale persoon, een nog-niet christin of een buurvrouw uit de straat die misschien wel vreemd werk deed in de stad, maar toch wel aardig was. Rachab hoorde bij alles wat onder de ban van God lag. Ze wist hoe het zou gaan. Als de Israëlieten kwamen zou ze dood gemaakt worden, net als de koningen van de Amorieten, Sichon en Og, aan de overzijde van de Jordaan. Het opduiken van deze twee spionnen was voor haar een boodschap van God, en die boodschap was in de eerste plaats een doodvonnis.

Rachab weet dat. Ze is geen toeschouwer, ze is echt een vrouw uit Kanaän. Ze zegt steeds ‘wij’ tegen de verspieders, en distantieert zich niet van haar volk. Rachab is geen verrader, ze is niet ‘de hoer van de vijand’. Ze is ook inhoudelijk echt een vrouw uit Kanaän: haar beroep zegt genoeg, haar naam is bijpassend: ik spreid mij, ik open mij. Ze hoort zelf tot de redenen waarom God de Kanaänieten het land uit wil hebben. Aan al die vuiligheid moet een eind gemaakt worden. Ze hoort in meer dan één opzicht bij wat onder de ban van God ligt, bij wat onrein is, bij wat een heilig leven blokkeert, bij wat dus weg moet, echt helemaal weg, wil er een echt leven van liefde mogelijk zijn.

En toch geeft ze de moed niet op. Ze wil leven en die wil tot leven maakt haar stoutmoedig. Het lef waarmee ze de boodschappers van de koning van Jericho afwimpelt is alleen nog maar een aankondiging van het lef waarmee ze voor zichzelf en haar familie het leven afdwingt van de twee verspieders. Ze laat hen een eed zweren, en een teken geven. Als je alles optelt: ze dwingt hen een verbond met haar te sluiten, dat haar en de mensen om haar heen het leven geeft. Ter dood veroordeeld of niet, ze dwingt genade af, door zelf goed te doen, een weldaad te bewijzen. Als deze mannen werkelijk boodschappers van God zijn, dan kan het niet blijven bij een doodvonnis, dan moet er toch ruimte voor leven zijn. Als het inderdaad de Here God zelf is die het land geeft, dan is hij het ook die beslist, en dan is het maar niet Israël waar het om gaat, maar gaat het om Israëls God; dan gaat het maar niet om de vernietiging van de bewoners vóór Israël, maar om geloof in de God van Israël.

Dat geloof is Rachabs uitgangspunt: ze weet dat de Heer het land gegeven heeft. Om die God draait dan ook alles. Ze heeft gehoord wat de Heer gedaan heeft, en die kennis van de Here is niet maar aan de buitenkant van haar leven gebleven. Ze heeft gehoord, maar is geen toeschouwer gebleven, maar betrokken. De profeten die Jozua schrijven laten haar zo ongeveer in bijbelcitaten spreken. Ze kent het lied van Mozes bij de Rietzee (Exodus 15), ze kent Psalm 135 en 136, en ze kent Deuteronomium 4:39, over de Here die de enige God is in de hemel daar boven en op de aarde hier beneden, er is geen ander. Ze spreekt en blijkt de Tora in haar hart te hebben, zoals ze al eerder het werk der wet deed toen ze de verspieders verborg. En voor de geoefende bijbellezer klinkt dat naar Romeinen 2. Ze is een echte Kanaänitische, maar in haar doen en laten tegelijk een echte Israëlitische in de goede zin van het woord.

Kennelijk heeft dat de verspieders overtuigd, want ze geven Rachab grif waar ze om vraagt, zonder protest of tegenspraak, al blijft het een eed die zíj hen heeft doen zweren. Dat de Heer juist verboden had om uitzonderingen te maken en genade te tonen komt hier niet aan de orde. Dat is pas verderop, in dat verhaal over de Gibeonieten, Jozua 9. Hier heeft God zelf al een uitzondering gemaakt en een geloof gegeven zoals dat in Israël zeldzaam is. Tussen de regels door hoor je hier al iets van de Zoon van de God van Israël tegen die Kananese vrouw: Zeker Heer, ook de honden eten immers van de kruimels, die van de tafel van hun meesters vallen. – Vrouw, groot is uw geloof, u geschiede gelijk u wenst!

Wees sterk en moedig, dat hoorde bij de God die het land geeft, bij de God die alles geeft. En als je daar nu bij staat als buitenstaander, ja zelfs als veroordeelde, wat dan? Dan geldt: wees sterk en stoutmoedig, dring je er maar tussen, grijp je kansen. Uiteindelijk is niemand buitengesloten die zichzelf niet laat buitensluiten. Zelfs onder de ban van God kun je uitkomen. Hoe erg het ook is wat je gedaan hebt of hoe verloren en verworpen je je ook voelt, zolang je leeft is er beweging mogelijk. Ook als de deur bij God dicht lijkt, hij zit niet op slot. Zie je hoe gaaf dit is. En bedenk er dan als extra nog maar eens bij dat de bijbel deze Rachab zelfs in de voorouder-lijsten van Jezus zelf zet. Ze komt er niet maar bij als vijfde wiel aan de wagen of als verwaarloosbaar extra’tje. Integendeel. Haar vertrouwen op God past bij het vertrouwen op God dat Jezus zelf typeert. Je zou haast zeggen: juist als je jezelf de volmaakte buitenstaander voelt in de kerk, loop je een goede kans dat God je uitkiest om de volmaakte binnenstaander te worden, een voorbeeld voor velen.

Het is hier dan ook echt God zelf die aan het werk is. Zijn Woord is de spionnen lang vooruit gegaan. Het leeft in Rachab, lang vóór deze mannen bij haar terecht komen. Hij is de God die uitkiest. En als je ergens ziet wat dat echt betekent, dan hier: wij hebben nooit en te nimmer aanleiding om van iemand te zeggen (of te denken): die is te slecht, te ver heen, te dit of te dat, om ooit nog geraakt te worden door Gods goede boodschap. Hallo, wij kiezen niet uit. God doet dat. En vaak zat is hij ook ons nog ver, ver voor met zijn Woord en vinden we contact vóór we het kunnen leggen.

Dan nog even terug. Jozua 2, op de grens van Jozua 1 en 3. Als je het verhaal weglaat loopt het andere verhaal zo door. Kijk maar eens, thuis. Je kunt zo doorlezen van 1 naar 3. Maar wat mis je dan? Nou ja, je mist dan dat je er nog eens heel levendig en gevoelig bij bepaald wordt dat het echt allemaal genade is, in de woorden van Jozua: dat het echt de Heer is die het land geeft. Tussen aanmoediging en intocht krijg je hier een beschamend voorbeeld: of je maar wilt onthouden dat je niet op eigen kracht binnengaat en dat het allemaal niet is omdat jij zo goed bent. En of je ook maar wilt onthouden dat het niet om jou gaat, zoals het hier niet om Israël gaat, maar om geloof in de God van Israël. Als het allemaal genade is, is niemand uitgesloten. Als God geeft is het niet aan ons om te zeggen: niet voor jou. Als God verkiest hoef je niemand op te geven. Wees sterk en stoutmoedig. Dat zou ik niet graag missen. Amen.

gehouden in: Amsterdam-ZW, 6 juli 2008

eerdere versie gehouden in: Loenen-Abcoude, 31 augustus 2003
Driebergen-Rijsenburg, 7 september 2003

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *