Preek over Psalm 139:13-18
orde morgendienst
welkom
zingen: NGK 149
zingen: Iona 7
stil gebed
votum en groet
zingen: Opwekking 462
gebed
Schriftlezing Psalm 139
preek over Psalm 139:13-18
zingen: Opwekking 518
dopen Julia Steinfort
zingen: Psalm 139,1.7 (berijming Liedboek)
gebed
mededelingen
inzameling gaven
zingen: NGK 145
zegen
Als je naar zo’n klein meisje als Julia kijkt en iets van de bijbel kent dan komt vanzelf in ieder geval ook Psalm 139 boven. Wilfred, zo vergaat het jou tenminste. De verwondering die jullie op Julia’s geboortekaartje verwoorden is ook de verwondering van deze psalm: Bijna te klein om vast te houden maar te groot voor woorden. Kijk naar zo’n mensje, zo klein, maar met alles er op en er aan. Kijk naar de echo’s, tegenwoordig al van ver vóór de geboorte, en zie het groeien, al zo snel een kindje om te zien. Je raakt zomaar gewend aan al die mogelijkheden om te kijken in dat verborgene waar we gemaakt worden, en dat verborgene vergelijken met de schoot van de aarde zullen wij niet zo snel meer doen. Maar wat blijft voor iedereen die niet volledig afgestompt is, is de eindeloze verwondering: wonderbaarlijk is wat u gemaakt hebt, wonderlijk gemaakt, niet door mensen, maar eigenhandig door God zelf, zingt deze psalm, en we zeggen het hier vanmorgen mee.
Eigenhandig door God zelf gemaakt, kijkt maar hier: gevormd, geweven, schering en inslag, telkens weer, gemaakt – het zijn allemaal van die woorden waar je handen bij bezig kunt zien. De handen van de pottenbakker, de handen van de wever, de handen van de kok, de handen van de timmerman, de handen van de ambachtsman die stukje bij beetje uit iets ongevormds of uit allerlei materiaal iets moois maakt. En zie die handen er vooral bij. Dat wil God graag. Hij begint de bijbel zo ongeveer met een tekening van zichzelf, met zijn handen in de klei van het paradijs. En besef maar dat God héle gevoelige handen heeft. Onze vingerafdrukken zijn zijn ontwerp, voor iedereen anders, stuk voor stuk. Zoals we straks zullen zingen: Gij hebt mij immers zelf gemaakt, mij met uw vingers aangeraakt, met toegewijde tederheid, mijn nieren en mijn hart bereid.
Daar iets van zien geeft je vanzelf een loflied op de lippen, zoals hier die onbekende dichter: ik loof u voor het ontzaglijke wonder van mijn bestaan. We doen aan dat loflied in deze dienst dan ook flink mee, met deze en andere psalmen. Zo past dat. Er is alle reden voor, niet alleen voor Wilfred, voor Julia, voor Rojaree, maar voor ons allemaal, want deze psalm beschrijft het ook voor ons. Kijk maar naar je eigen lichaam, voel het maar. Laat iets van deze psalm tot je doordringen en je merkt dat je staat voor Iemand die onnoemelijk veel groter is dan wij, prachtig, indrukwekkend, verbluffend, overweldigend, het waard om geloofd te worden tot in eeuwigheid.
En dan hebben we het dus niet meer alleen over ons begin. Deze God is niet maar degene die ons eens eigenhandig heeft gemaakt en zich nu niet meer met ons bemoeit, nee, juist omdat hij onze schepper is geweest omsluit hij ons vandaag helemaal, van achteren en van voren, hij legt zijn hand op ons (vers 5). Op het vormeloos begin volgden de dagen die God kende toen ze er nog geen van alle waren. Als wij bij de wieg staan of bij het doopvont kan bij ons de vraag bovenkomen: hoe zal het gaan, wat zal er van dit kindje worden? Voor ons zijn het vragen, vragen van nieuwsgierigheid en van betrokkenheid. Maar hoe betrokken we ook zijn, wij reiken niet verder dan vandaag. Maar God weet hier. Hij kent vanouds onze levensgang, ons gaan en staan, onze gedachten en woorden. Hij weet hoe het echt met ons is, en hoe het er werkelijk met ons voorstaat, vanouds. En daarom is Hij onze toevlucht, degene bij wie we om troost en om recht kunnen gaan. Wat je zegt over je begin zegt tegelijk iets over je leven van nu.
Dat is altijd zo, trouwens, en of je het wilt of niet. Ook als je zou zeggen dat je als mens een speling van de natuur bent, een in de loop van ontelbare jaren door het algoritme van trial en error ontstane variant van leven, zeg je daarmee iets over je leven van nu. Bijvoorbeeld dat je voor jezelf zult moeten opkomen, omdat niemand anders dat in die grote struggle for life zal gaan doen. Bijvoorbeeld dat jouw leven geen waarde in zichzelf heeft omdat het proces groter is dan de onderdelen erin en jij tot het proces staat als een bacterie tot de maag van een olifant. Bijvoorbeeld dat het uiteindelijk in het leven niet gaat om liefhebben en geliefd worden, maar om eten en gegeten worden, om roken en gerookt worden, om winnen en verliezen. Dat de fittest maar mag survivalen.
Wat je zegt over je begin zegt tegelijk iets over je leven van nu. Als er iemand is die dat beseft heeft is het de dichter van deze psalm. Hij heeft het niet over zijn schepping op zichzelf, maar midden in zijn leven van toen. Niet voor niets begint vers 13 eigenlijk met ‘want’. En de rijke en eindeloze gedachten van God van vers 17, ze gaan over het leven van de dichter in de dagen die eens zouden komen, maar er nu zijn. Wat er in die dagen nu gebeurt is niet allemaal mooi, integendeel. Gods gedachten zijn de dichter dan ook te diep, te onnavolgbaar, of zelfs te moeilijk. Maar juist in dat leven spreekt Gods begin met zijn leven hem aan. En daar moeten wij vanmorgen ook even naar luisteren. Tenslotte zegt wat je zegt over je begin tegelijk echt iets over je leven van nu.
Als we Psalm 139 even in z’n geheel overzien komen we eerst behoorlijk ver uit de buurt van de wieg en van de verwondering over hoe God ons maakte. In het geheel van de psalm spreekt de dichter God maar niet aan als zijn maker, maar als rechter, als rechter, die doorgrondt, die kent, die onderzoekt, die motieven peilt en voor wie het geweten open ligt. Niet voor niets begint de dichter in vers 13 met te zeggen dat God zijn nieren gevormd heeft. Voor ons eerst misschien wat vreemd, maar de nieren golden toen als de plaats van het geweten. Zo, als rechter, begint de dichter God aan te spreken, en zo eindigt hij ook: doorgrond mij, God, en ken mijn hart, peil mij, weet wat mij kwelt, zie of ik geen verkeerde weg ga en leid mij over de weg die eeuwig is.
Tegenover allerlei beschuldigingen van zondaars, slechte mensen — jullie bloedvergieters, moordenaars, weg uit mijn ogen (vers 19) — zoekt de dichter z’n toevlucht bij God, de rechter die hem gemaakt heeft: Heer, u doorgrondt en kent mij. U weet hoe het er echt met mij voorstaat, wat ik gedaan heb en wat niet. U bent er altijd bij geweest en bij u heb ik nooit vandaan willen gaan. Hoe zou het ook kunnen? Waar ik ook heen zou gaan, uw rechterhand zou me vasthouden, U legt uw hand op mij. Bij U zoek ik hulp, U weet dat ik onschuldig ben, want U hebt mijn nieren gevormd, mij eigenhandig gemaakt.
Eerlijk voor God, zo stelt de dichter zich hier op, inclusief zijn woede en verontwaardiging over die goddelozen, inclusief zijn verwondering over Gods nabijheid, inclusief zijn nederigheid voor deze grote God. Hij weet niet alles, deze dichter, hij heeft ook niet alles perfect voor elkaar. Hij weet ook niet alles van God, integendeel, juist als hij zijn leven voor Gods ogen legt worden Gods gedachten hem te diep, te onnavolgbaar. Maar hoe overweldigend God ook is, hij weet, hij weet hoe het werkelijk is. Gods gedachten zijn de dichter onbegrijpelijk, maar hij weet dat zijn eigen gedachten en woorden en daden voor God een open boek zijn. En daarom zoekt hij God op om recht en om troost. Eerlijk voor God.
Gods toegewijde tederheid toen Hij ons eigenhandig maakte staat hier in deze psalm midden in de spanning van laster, van een proces, van bedreigingen op grond van valse beschuldigingen, valse eden. In die spanning beroept de dichter zich op God: U kent mij toch vanouds, U hebt toch de notulen van mijn leven bijgehouden al van voor ik geboren werd? U bent toch de God die weet?
En daar zie je maar aan hoe lang zo’n verwonderde belijdenis houdbaar is. Leer er maar van. Leer ervan dat we echt niet alleen zo bij de geboorte van een kindje aan deze verzen moeten denken, maar ook als we stuiten op moeilijke dingen in ons leven. Als mensen elkaar niet meer bereiken, als er beschuldigingen zijn, over en weer, niet meer uit te maken, als er valse beschuldigingen zijn, laster, als je leven een ingewikkelde puinhoop is geworden, en ga zo maar door, ook dan spreekt God zelf ons met deze psalm aan: Kom maar bij mij, leg je leven maar eerlijk aan mij voor, bij mij kun je terecht, want ik heb jou gemaakt en ik weet wat er gebeurd is, wat er echt gebeurd is, wat ze ook zeggen.
We zitten met deze psalm in een sfeer die we uit het geheel van de bijbel kennen, en die we best nog wat meer zouden mogen leren kennen. Het is de sfeer van Petrus die zegt: Heer, U weet alles, U weet dat ik U liefheb. Het is de sfeer van Paulus die zegt: wij spreken niet om mensen te behagen, maar om God te behagen, die ons hart keurt. Paulus die zegt: De God en Vader van onze Heer Jezus, geprezen zij Hij in eeuwigheid, weet dat ik niet lieg. De sfeer van Jeremia, die zegt: U kent me, Here, U ziet me en kent mijn houding tegenover U. Helpt U me tegenover m’n tegenstanders. Het is die sfeer die Paulus laat zeggen dat we in de gemeente de gewoonte niet hebben om ons gelijk te halen, omdat de God die ons liefheeft de rechter is.
Uiteindelijk is de boodschap van de héle psalm die boodschap van God zelf voor ons, die zegt: kom maar bij mij, leg je leven maar eerlijk aan mij voor, bij mij kun je terecht, want … ik heb je nieren gevormd, jou in de buik van je moeder geweven, en wat daar dan volgt. Het is dus nog een slag dieper ook: het gaat er niet maar om dat wat wij over ons begin zeggen iets zegt over ons leven van nu, maar uiteindelijk gaat het er om dat wat God over ons begin zegt iets zegt over ons leven van nu. Het hoort hier heel direct bij elkaar, het besef van Gods toegewijde tederheid eens, die de lijnen van ons lichaam aanbracht, en het besef van Gods toegewijde eerlijkheid nu, die ons ziet en kent en ten diepste peilt. Beide vragen om hetzelfde, om een diep loflied omdat de grote God zich zo met ons bemoeien wil, en om een nederig gebed om ook zelf in die toewijding te kunnen leven: leid mij op de weg die eeuwig is. Kom gerust na de dienst om zo met je te laten bidden. Maar beide geven ook de ruimte om rustig en eerlijk te leven, zonder krampachtigheid.
Dat geldt allemaal nog eens te meer omdat God dit niet maar in deze psalm ons met woorden laat zeggen. Hij heeft het allemaal ook eens met daden bewezen. Hij heeft ook zijn eigen Zoon gevormd en geweven in de buik van Maria, nog wonderlijker dan hij het bij ons deed. En Jezus heeft laten zien, heel praktisch dat je echt bij God terecht kunt, dat hij je niet laat zitten, dat hij voor je opkomt, zelfs als je jezelf in de nesten gewerkt hebt en terecht in de problemen zit. Juist omdat God ons allemaal eigenhandig gemaakt heeft, zijn wij zo kostbaar voor hem dat hij zijn Zoon gegeven heeft om ons leven te delen en te bevrijden. En de laatste rechter die ons eens allemaal beoordeelt dat zal juist die Zoon, Jezus zijn, die meer van ons houdt dan wie ook. Dan kun je nog eens rustig en eerlijk leven, zonder krampachtigheid, als je op hem vertrouwt.
Goed, Wilfred, nu is Julia nog klein, je kunt tegen haar praten en haar knuffelen, maar je kunt haar nog niets vertellen. Maar als dat straks wel kan, mag je haar vertellen hoe haar leven begonnen is. Niet alleen maar in de buik van mama, nee, vooral in de handen van God. Gods toegewijde tederheid heeft alle lijnen van haar lichaam en van haar leven getrokken. En je mag haar vertellen en voorleven hoe Gods toegewijde eerlijkheid haar kent en ten diepste peilt, elke dag dat zij leeft en groeit. De God die ons heeft gemaakt, die God volgt ons, stap voor stap, van de eerste stapjes tot de laatste adem. Hij kent ons. Hij weet wat er echt gebeurd is, wat wie dan ook ook zegt. Dit is de God met wie mensen rustig en eerlijk kunnen leven. In de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest staat het op ons leven, ook op dat van Julia. En bedenk het maar: wat mensen doen vergaat met hen zelf, maar wat God doet, dat blijft tot in eeuwigheid. Amen.
gehouden in: Amsterdam-ZW, 13 juli 2008
eerdere versie gehouden in: Loenen-Abcoude, 13 juli 2003
Grijpskerk