Onderweg 1 (2015) 18,31 (3 oktober 2015)
In de kerk wordt veel te veel gepraat. Wat er voor mensen werkelijk toe doet, wordt gedáán: gekust, gegeven, gedragen – of heeft aan een enkel woord genoeg: ik houd van jou, vergeef me, ik ben er. Woorden die doen wat ze zeggen.
Christenen zijn mensen. Het kan voor ons moeilijk anders zijn. Het Woord dat de kerk schept is zo’n enkel daad-woord van Jezus: ‘Ik ben opgestaan, voor jullie.’ De kerk die erdoor geschapen wordt, krijgt al doende vorm: de vorm van doop en avondmaal, van biecht en ordinatie, van lied en zalving en hulp metterdaad. Jezus leeft. Zijn lichaam ligt niet stil. Het beweegt.
‘Neem, eet, gedenk, geloof, dit is mijn lichaam voor jullie.’ Een paar woorden, maar ze dóen, ze openen de hemel. Jezus zelf is hier, in brood en beker. Hij geeft totaal verschillende mensen aan elkaar als broers en zussen, als kinderen van één Vader. En al doende gaat het verder. Kijk maar: brood en beker worden doorgegeven. Jij bent mijn zus, jij bent mijn broer, wij zijn Jezus’ lichaam. Het hoeft er niet meer bij gezegd te worden. Het doen spreekt duidelijk genoeg.
De ene Geest die het lichaam bezielt neemt gestalte aan in wat er gedaan wordt. De zeven geesten die voor Gods troon zijn, zijn hier. En dus wordt er getoast op nieuw leven dat blijft tot in eeuwigheid, een nieuw verbond in Christus’ bloed.
Dit is wat er voor christenen werkelijk toe doet. De rest is er uitwerking van, effect – of het is bijzaak. Hoe klein de kring ook is rond brood en beker, zo verschijnt het lichaam van Christus op aarde, uit een enkel woord en vooral uit veel daad. Het leeft, het zoekt verbinding met anderen om brood en beker door te geven, om completer te worden, diverser. En het blijft dóen: zichtbare verschijning van de Heer op aarde, verkondigend, genezend, vergevend, lijdend, aanwezig.