Preek over 1 Timoteüs 3:16
orde morgendienst
zingen: Heer van de dans
welkom
votum en groet
gebed
zingen: Psalm 146,1-5 (berijming Liedboek)
zingen: NGK 79,1-2
Schriftlezing Filippenzen 2:1-18
preek over 1 Timoteüs 3:16
zingen: Opwekking 595
gebed
zingen: Liedboek 434,1.2.3.5
avondmaalsviering
zingen: Liedboek 75,1.2.8.11.14.15
zingen: Opwekking 545
zegen
Laten we vanmorgen eens met een filmcitaat beginnen. Het is niet van Campustv, dus niemand hoeft zich zorgen te maken, maar het sluit wel aardig aan bij het eerste lied in de dienst.
Over het algemeen voelen kerkmensen zich, geloof ik, meer thuis bij hoe Andreas hier neergezet wordt, dan bij zo’n dansende Jezus. Net zo roept dat lied Heer van de dans altijd bij sommige mensen vragen op. Als er iets is waar we Jezus niet mee in verband brengen dan is het dansen. Anders dan Joden zijn christenen daar in West-Europa vanouds niet goed in. In Afrika, bijvoorbeeld, is dat al heel anders, zoals we inmiddels hier in Amsterdam ook in allerlei kerken kunnen zien. Dat swingt de pan uit.
Inmiddels is dat ook een kwestie van cultuur. We hebben als kerken in het Westen de dans zeker de laatste eeuwen aan de niet-christenen over gelaten. We kunnen ons haast niet meer voorstellen dat je God zou kunnen verheerlijken met je lichaam in dans. Dans hoort bij elitaire cultuur of bij platte lol, en wat daar tussenin zit vinden we maar heel langzaam terug. Maar afgezien van die cultuur: er zit ook een heel diepe laag in. Die dook even op in dat filmfragment, toen Maria zei: Hij is een man, en Andreas reageerde met: Ik ben bang niet meer dan dat. Wat Jezus meer zou kunnen zijn dan man (de Messias, de Koning, God?), past in ieder geval niet bij dans. Er is een heel diep verborgen intuïtie dat God, die eeuwige onvergankelijke geest, toch vooral geïnteresseerd is in onze ziel — of in de laatste moderne vorm: in onze relatie met hem.
Laat dat nu net niet waar zijn. Het grote mysterie van ons geloof begint nu net met de vanouds aanstootgevende verrassing dat hij — dat God zelf in Jezus Christus — is geopenbaard in een sterfelijk lichaam, of zoals er vroeger stond: in het vlees. En als je in je oude bijbeltje leest over vlees, dan mag je best ook even aan de slager denken: spier en organen. Van die spieren waar kalveren mee dansen in de wei op het ritme van hun hartslag en waar mensen mee dansen door het leven op de ademhaling van hun longen. Dat heel concrete lijf van ons, mensen van vlees en bloed, daar is de levende God vanouds levendig in geïnteresseerd. De bijbel vertelt dat hij het ooit zelf boetseerde uit de roodbruine aarde, eigenhandig, met toegewijde tederheid. Zo kostbaar zijn wij voor hem juist als mensen van vlees en bloed dat heel die grote verrassing van zijn redden van mensen in Jezus Christus begint met dat hij zelf net zo mens wordt: vlees, spier, bot, organen, ledematen.
Paulus noemt dat hier het grote mysterie van ons geloof. Hij gebruikt dat woord mysterie altijd op een bepaalde manier. Het gaat dan nooit om een duister raadsel, een gesloten verborgenheid waar je nooit uitkomt. Het gaat juist altijd om iets wat geopenbaard is, om een geheim dat verklapt is, maar juist zo eindeloos diep blijkt. Ik pak het vanmorgen even op met het woord ‘verrassing’. Het gaat over wat je niet gedacht had, over wat je niet had kunnen bedenken, maar wat toch zo is en waar je vervolgens een complete eeuwigheid niet over uitgedacht zult raken. Jezus Christus voor ons, de Zoon van God zelf mens, hij is God grote verrassing voor mensen.
En die verrassing begint met hem heel concreet naast je te ontdekken. Naast je als baby in de wieg, naast je als kind, naast je in alle volgende fasen van je mens zijn — altijd weer net zo als jij, concreet, mens van vlees en bloed. Wie had dat gedacht? Dat God de schepper zelf zich ooit zo concreet met jou zou identificeren? Niemand had dat gedacht. En nog verzint geen mens dat zelf. Kijk er het hele pantheon aan goden en godsdiensten maar op aan. Dit komt echt niet voor. We denken wel graag groot van onszelf, als mensen, maar normaal is dat wij dan goden willen worden, niet dat de echte God mens wordt. Een filmmaker als Wim Wenders komt er in Der Himmel über Berlin nog op dat engelen mens zouden willen zijn en het genot van een lichaam zouden willen ervaren, maar dat de schepper zelf mens zou willen worden en ook ons ziek zijn en onze heel lichamelijke pijn zou willen delen, dat is echt vele stations te ver. Verrassing: het is toch zo. Super-concrete lijfelijkheid, daar gaat het God de schepper en redder om bij mensen.
Iedere spier die je vrolijk kunt bewegen — en die je kunt verrekken, iedere zenuw die je gevoel en genot kan geven — en pijn, al die ingewikkelde processen en stofjes in je hersenen die je gedachten vormen — en je wanen, al die zintuigen en ledematen waar je heel concreet je leven mee leidt — recht of slecht, ook daar gaat het de levende God om, omdat het hem echt om jou gaat. Hij maakt zich druk om jou in je jonge lijf, waarin je de hele wereld aankunt. Hij geeft om jou in je oude lijf, waar je langzaam maar zeker de dood in voelt oprukken. Ons sterfelijk lichaam, ons vlees, het is geen bijzaak. Zo zijn we mens, lijfelijk, belichaamd. En zo wil God ons en wil hij met ons omgaan. Zo diep, zo radicaal: God in het vlees verschenen.
Pak dat dan ook maar even net zo concreet op, vanmorgen. Je voelt jezelf zitten hier, op die stoelen. Heel je lijf heeft er zijn plek gevonden. Ga even verzitten en je voelt dat wondje weer dat je afgelopen week hebt opgelopen. Sommige spieren zijn wat stijf omdat je uit je ritme bent op zondagmorgen of nog wat brak van gisteravond. Je voelt je hart kloppen, je adem in en uit gaan. Je ruikt jezelf wat minder en een ander wat meer, en straks de koffie en dan wil je hier weg. Zo, lijfelijk, ben je jezelf, zijn we mens. Als je blij bent wil je lachen, loop je verend, dansend, en dans je zomaar echt. Als je verdrietig bent wil je huilen, kruip je wat in elkaar, wil je schuilen, getroost worden, een arm om je heen. Als het goed met je gaat zie je dat aan je manier van lopen, aan je houding, hoor je het aan je stem. En juist als de mensen die we zo zijn zoekt Jezus ons op, wil hij ons, ontvangt hij ons, houdt hij van ons en wil hij dus ook dat wij hem dienen en met hem omgaan.
Kijk zo meteen maar, aan het eind van de dienst. Waar het in dat hele grote mysterie van ons geloof om gaat gaan we dan eenvoudig doen. Net zo goed heel lijfelijk. Waar het in deze hele eredienst om gaat krijgt dan even heel concreet vorm, als we het avondmaal vieren. We lopen naar voren hier, naar de tafel, en gaan er samen zitten zoals we echt zijn. Als je jezelf extra voelt lopen en zitten zo voorin de kerk, uitstekend. En we gaan proeven en toasten op het nieuwe leven, net zo lijfelijk als we zijn. Dat stukje brood dat je even niet weg krijgt is echt niet erg. We zitten er samen, concrete mensen, die samen Jezus delen en zijn blijdschap proeven. Mensen met een lichaam dat gevoed moet worden, mensen die blij worden van wijn die het hart verheugt. Heel goed, daar gaat het God, daar gaat het Jezus om. Hij maakt ons tot een nieuw lichaam samen. Christus’ lichaam vindt aan die tafel hier zijn plek. Kijk even naar elkaar en je voelt dat andere lichaamsdeel in zijn of haar blijdschap, verdriet, zorg of verlangen. Net zo concreet als we hier bij elkaar zijn, lijfelijke mensen. Zo samen leven en samen met Jezus leven, daar gaat het God drie-enig om. Daarom is hij net zo mens geworden als wij hier zitten.
Kijk maar, voel maar. Het gaat in de kerk echt niet om gedachten, om overtuigingen, om je ziel (wat dat dan ook is), en ook niet om de vraag of jij persoonlijk, op jezelf een beetje verhouding met God hebt. Dat zijn allemaal op zijn best bijproducten, bijzaken of dingen die vanzelf meekomen in waar het echt om gaat. Waar het echt om gaat zie je straks hier rond deze tafel: concrete mensen, zo lijfelijk als wat, die samen er net zo concreet zijn voor God en voor elkaar. Iedere overtuiging die daar niet bij past, past ook niet bij Jezus, en iedere persoonlijke relatie met God die zich niet vertaalt in heel concrete lijfelijke zorg en attentie voor jezelf en de mensen om je heen, die naast je in de kerk en aan de avondmaalstafel zitten, die naast je in je straat wonen, en zo voort, laat merken geen persoonlijke verhouding te zijn met de werkelijke Jezus, die concrete Joodse man, die als Heer van de dans zijn werk begon met het schenken van een complete wijnkelder op het gemeenschapsfeest van een bruiloft.
Het heel lichamelijke, lijfelijke dat bij ons hoort gaat dan ook echt nooit over. Daarvoor is het God veel te kostbaar. Het grote mysterie van het geloof waar Paulus het over heeft gaat dan ook verder met ‘in het gelijk gesteld door de Geest’. Dat is heel kort gezegd wat diezelfde Paulus in het begin van zijn brief aan de Romeinen iets uitvoeriger onder woorden brengt: ‘door de heilige Geest in zijn opstanding uit de doden verklaard Gods Zoon te zijn in kracht’. Juist in zijn opstanding is Jezus in het gelijk gesteld door de Geest. Gods Geest, die Heer is en levend maakt, is net zo intens geïnteresseerd in ons lijf als Vader en Zoon. Hij gooit het dan ook niet weg, maar schept het opnieuw, verheft het als het ware tot de derde macht in de opwekking uit de dood. Hoeveel meer-dimensionaal je je dat opstandingslichaam ook kunt voorstellen, altijd blijft het concreet, tastbaar. Zoals Jezus zelf zegt na zijn opstanding: voel maar dat een geest geen vlees en botten heeft. De bruiloft van het Lam, het grote feest van God, moet je je wel echt voorstellen als een Joodse bruiloft, naar Psalm 87: dansend zingen zij: ‘mijn bronnen zijn alleen in u’. Mazzel tof.
Verrassing: lijfelijk. Nog een keer bij Jezus’ opstanding uit de dood. Wat geen mens ooit had verzonnen, wat ieder mens juist bij voorbaat als onmogelijk buiten haakjes zet, is toch gebeurd. En het gaat miljarden keren opnieuw gebeuren ook. Verrassing: jij zult eens net zo concreet lijfelijk als je nu mens bent voor God staan, en als hij de liefde van je hart heeft, voor hem dansen. En alles wat nu zeer aan je lijf doet is dan weg. De heel concrete lijfelijke tranen die je nu huilt worden dan gedroogd. Denk er maar aan als het leven nu zeer doet of als het je moeite kost om straks naar de tafel hier te lopen. Net zo direct als je dat allemaal hier voelt, zul je het straks voelen. Dat wil de levende God, de schepper, de Heer van hemel en aarde. Hij wil het zo zeker als Jezus is gekomen, mens onder de mensen, verrassend lijfelijk.
Laten wij dat dan hier ook al beseffen, en het beseffen in heel ons leven. We zitten hier straks heel lijfelijk aan tafel en proeven een zelfde soort brood als we iedere dag eten en een zelfde soort wijn als we drinken als we blij zijn en iets te vieren hebben. Wat de heilige Geest wil en wat dus echt geestelijk leven is, is altijd gericht op het op een hoger plan brengen van die heel concrete lijfelijke gemeenschap hier in de kerk en straks aan de tafel hiervoor. Wat je niet stimuleert om naar die ander toe te gaan, concreet lopend op je voeten, die ander een hand te geven of een arm om de schouder te leggen of samen de schouders te zetten onder een probleem of noem nog maar zoiets concreets, is niet afkomstig van Gods Geest. Hij is de Geest van Jezus, die Jezus die niet maar goed advies geeft, maar het goede nieuws laat verkondigen dat hij zelf mens is geworden, net zo concreet, net zo lijfelijk, net zo als wij. Hij kwam uit de hemel om te dansen op aarde. Zijn boodschap is echt altijd ook die van: reik mij je hand en kom in de rei. Laat het tot je doordringen en je leert beseffen dat hij werkelijk de Heer van de dans is. Amen.
gehouden in: Amsterdam-ZW, 10 december 2006
Katwijk, 6 september 2009in een eerdere versie gehouden in: Loenen-Abcoude, 12 januari 2003