Veranderingen vragen om creativiteit

Winterlezing, gehouden in de Ichthuskerk te Zwolle, 10 november 2011

De tweede kerkdienst, een blijvertje?

Dank voor de uitnodiging hier vanavond wat te komen zeggen. En dat nog wel over een onderwerp waar ik al twee seizoenen geen ervaring meer mee heb: de tweede kerkdienst. Of dat een voor- of een nadeel is, merken we vanavond vanzelf wel. Het zorgt er in ieder geval voor dat ik nogal ontspannen sta in de discussie die op allerlei plaatsen over de tweede kerkdienst gevoerd wordt. Zolang ik nog in Amsterdam werk loop ik die discussie binnen als buitenstaander. Zit u daar juist tot over de oren in, dan hoop ik dat u naar me wilt luisteren niet als een partijgenoot van u of als een tegenstander, maar als iemand die gaat proberen iedereen wat te denken te geven.

Dat is de missie die ik mezelf voor vanavond gegeven heb. Ik kom niet om te pleiten voor de afschaffing van de middag- of avonddienst, en ook niet om te pleiten voor de handhaving ervan. Ik kom om te pleiten voor constructief nadenken en doorpraten over wat je als gemeente samen doet. Als de conclusie daarvan in uw gemeente is dat je samen op zondag een tweede kerkdienst wilt houden, doe dat vooral, vrolijk en enthousiast, en laat je door niemand aanpraten dat het achterlijk is en toch wel zal verdwijnen. Als de conclusie is dat je samen iets anders wilt, doe dat vooral, even vrolijk en enthousiast, en laat je door niemand aanpraten dat dat eigenlijk niet mag. Het enige wat ik jammer zou vinden is dat er niet gesproken zou worden en niet nagedacht, en beslissingen genomen bij gebrek aan alternatief: we gaan door omdat ‘het zo hoort’, of we stoppen ermee omdat er niemand meer komt. Dat zou twee keer een armoede zijn die de gemeente van Christus onwaardig is.

stellingen winterlezingOm dat denken en doorspreken te stimuleren geef ik vanavond ook vijf stellingen, naast die van de organisatie, en werk die wat uit. De rest is voor de discussie, eerst hier, later hopelijk thuis. Ik begin met de meest algemene stelling: veranderingen vragen om creativiteit.

 

stelling 1Dat er in de Nederlandse gereformeerde kerken van alles veranderd is en aan het veranderen is, is duidelijk. Dat is een ingewikkeld gebeuren waar van alles en nog wat in meespeelt, en dat ook heel verschillend wordt ervaren. Er zijn mensen die doorgaans blij zijn met de ontwikkelingen en er zijn mensen die daar doorgaans ongerust over zijn. Ik krijg de indruk dat de meeste mensen er ongeveer net zo instaan als ik: met veel ben ik blij, over veel maak ik me ongerust. Maar of je het nu verval of vooruitgang vindt, het gaat in elk geval om veranderingen. Doen alsof die er niet zijn helpt niet. Ze zijn er gewoon en dus moeten we er iets mee.

Maar wat? Dat vinden we tot nu toe kennelijk nogal lastig uit te vinden, in ieder geval gezamenlijk, laten we zeggen op landelijk niveau, synodes en zo. De moeite waard om even op door te vragen lijkt me. We zijn best wat mans als vrijgemaakten. Waar zou het mee te maken kunnen hebben dat we als gereformeerde kerken die veranderingen van de laatste tien, twintig jaar zo lastig te hanteren vinden? Ook daar is heel veel van te zeggen. Ik haal er nu één aspect uit omdat ik dat te weinig aandacht vind krijgen.

Ik zei net: de veranderingen zijn er gewoon. Eén van de typische trekken van de ontwikkelingen in de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt is dat het niet gaat om veranderingen die geregisseerd of georganiseerd worden door bepaalde mensen. Er is geen groep die vanuit een bepaalde visie bezig is de kerken te veranderen, binnen de kerken niet en ook daarbuiten niet. Overtuigingen en manieren van leven veranderen onder ons ‘gewoonweg’, niet geleid of gestuurd. Er is invloed van van alles en nog wat, maar vooral van maatschappelijke en culturele veranderingen en van de ervaring van veel meer contacten met andere christenen dan vroeger. Op het grondvlak in de gemeenten ‘blijkt’ het anders te zijn geworden.

Op dat soort ongeleide ontwikkelingen en veranderingen was in ieder geval de generatie die nu ouder is dan vijftig niet voorbereid: de generatie die nu in de kerken breed bestuursverantwoordelijkheid draagt. In de voor hen vormende jaren zijn zij ingesteld op geregisseerde en georganiseerde veranderingen. In de synodale kerken gingen steeds vrijzinniger theologen voorop. In de eigen kerken werd er op veranderingen aangedrongen door mensen die deels later als Nederlands Gereformeerden verder moesten. En dat was niet nieuw. Vanaf de 19e eeuw, toen de Gereformeerde Kerken ontstonden uit verzet tegen het modernisme, was er altijd een vijand, buiten en wellicht ook binnen de muren: vrijzinnigen, ethischen, barthianen, doorbraak-types, oecumenisten, synodalen, evangelischen. Die vijand wilde veranderingen organiseren. De gemeenten moesten daartegen beschermd worden. En dan blijken plotseling eind 20e eeuw juist die gemeenteleden zelf te veranderen. Dat is even schakelen.

Eens te meer omdat hier bij hoort dat veranderingen vanouds vooral de kleur hadden van bedreigingen. Je kunt hoofdstromen in de reacties op de ontwikkelingen in de kerken vanaf de jaren negentig prima typeren met de ‘standaard’ reacties van mensen in bedreigende situaties. Er is een groep die vecht: we hebben een lange traditie van polemieken, intussen vrijwel alleen nog in de marge van de kerken, op internet en zo. Er is ook een groep die vlucht: de beroemd/beruchte ‘weg met ons’-periode op de grens van de 21e eeuw, waarin mensen allerlei loslieten en weggooiden en zich uitleverden aan wat nieuw was (of nieuw voelde). En er is een groep die bevriest; als er iets is wat de laatste serie generale synodes wat mij betreft typeert, dan dat: radeloosheid, gebrek aan visie en lef, het sparen van kool en geit uit onmacht en oprechte bezorgdheid.

Dat levert dus allemaal niets positiefs op. Jongeren begrijpen er over het algemeen weinig van. Ze begrijpen niet waar mensen zich zo over opwinden dat ze willen vechten. Ze begrijpen niet waarom je je eigen traditie zo overboord zou gooien. En ze begrijpen al helemaal niet waarom je netto weinig meer zou doen dan de status quo handhaven. Het leven is nu anders en het zal morgen weer anders zijn. Daar moet je gewoon iets mee, en laat het vooral iets creatiefs zijn, iets positiefs, iets waar je je vóór in wilt zetten. Als bijna 45-jarige ben ik oud genoeg om nog te begrijpen waar mensen zich zo over opwinden en heb ik ervaring genoeg met de oude wereld om te begrijpen waarom mensen de gereformeerde lier aan de wilgen hangen. Maar waarin ik het met veel jongeren hartelijk eens ben is dat ik ook niet begrijp waarom we niet veel meer nog creatief en positief aan de slag gaan met wat er speelt en verandert. Het is meer dan tijd voor een ander soort reactie dan vechten, vluchten of bevriezen.

Het is tijd voor creativiteit, voor opnieuw samen op zoek gaan naar wat we wèl willen en willen doen. Rond de tweede dienst betekent dat in ieder geval weg van de polariteit van handhaven of afschaffen, met daartussen in het maar zo laten uit gebrek aan alternatief. Op allerlei plaatsen gebeurt dat al. En het valt me op dat het daarbij vaker dan gemiddeld gaat om jonge gemeenten met jonge kerkenraden, die überhaupt niet in dit soort termen denken. Maar het zou veel meer mogen gebeuren en, denk ik, moeten gebeuren. Er zit veel meer urgentie op dit soort dingen dan wij gewend zijn toe te geven. Als ik het wat fors aanzet: het gaat ook om vrijwel de laatste kans om nog iets positiefs te doen met wat je zo belangrijk vindt in onze gereformeerde traditie.

Wat iedereen die ogen heeft kan zien, is dat een bepaalde visie op de zondag, de zondagsrust en de kerkdiensten in hoog tempo aan het verdwijnen is en veel breder dan we durven toegeven al verdwenen is. In die visie zijn zondagsviering en naar de kerk gaan nauw verbonden. Je wijdt de dag van de Heer aan de Heer door naar de kerk te gaan, hem daar te dienen en te eren en daar de rest van de dag door te laten bepalen. Meestal hoort daar ook een visie op de zondag als vernieuwde sabbat bij, als rustdag. Kerkdiensten hebben in die visie veel lading: dat is wat je wèl doet op zondag, zo wijd je de dag en je leven aan Christus. Niet naar de kerk gaan, op zondag andere dingen doen, is dan bijna één op één een teken dat het niet goed zit met je geloofsleven.

Wat je daar ook van vindt, je hebt intussen gewoonweg te dealen met het gegeven dat deze visie steeds minder gedeeld wordt. Je kunt dat verval vinden en je erover opwinden, maar je merkt dat alles wat je inbrengt aan argumenten niet meer overkomt, niet meer werkt. Het lijkt wel alsof je met mensen praat die uit een andere wereld komen. En dat is ook zo. Als deze mensen jouw visie al eens geleefd hebben, dan is het maar al te vaak iets dat voelt als wat je als kind werd opgedrongen. Of je zelf authentiek christen kunt zijn in je dagelijks leven en in je contacten met anderen is veel belangrijker dan of je twee keer naar de kerk gaat. Daar staat echt niets over in de bijbel, en trouwens, die sabbat-zondag redenering klopt ook helemaal niet. Laten we nu eerst eens gaan doen wat wel in de bijbel staat. Kerk zijn beleven ze veel meer in kleine verbanden dan op gemeente-niveau. En zo voort.

Die verschillen in visie en levensstijl gaan niet meer weg, integendeel, ze worden alleen maar groter. De vraag die op het bordje van de kerken en vooral van de gemeentes ligt is: wat gaan we samen positief wèl doen, op zondagmorgen, zondagmiddag en eventueel zondagavond? De enige manier om nog constructief iets te doen met wat je zo belangrijk vindt aan de zondag en de kerkdiensten is de kern ervan in te brengen bij de beantwoording van die vraag.

 

stelling 2Daarmee ben ik gelijk bij m’n tweede stelling: kerkdiensten zijn verantwoordelijkheid van de gemeente en moeten dat ook zijn. Het is het typische van een kerkdienst dat het een activiteit van de gemeente is. Je hebt ook allerlei activiteiten in de gemeente: vergaderingen, catechese, verenigingen, kringen, uitjes, soos, noem maar op. Dat zijn doelgroep-dingen. Prima als alleen die doelgroep komt. In kerkdiensten is het de gemeente als geheel die bij elkaar komt onder Gods ogen, zingt voor hem, bidt tot hem, luistert naar hem, brood en wijn deelt, overvloed deelt en verdeelt, en iets van haar gemeenschappelijk leven deelt. Natuurlijk kun je verhinderd zijn, maar altijd ben je dan verhinderd bij jouw kerkdienst.

De kerkenraad is daarbij de instantie die praktisch organiseert en faciliteert, maar de gemeente als geheel komt in actie, doet mee, en is verantwoordelijk voor wat er gebeurt. In termen van procesmanagement is de gemeente als zodanig ‘eigenaar’ van de kerkdienst. Voor de duidelijkheid: dat is niet omdat het houden van kerkdiensten het initiatief van de gemeente is. Uiteindelijk is het God zelf die ons in de gemeente bij elkaar roept en bij elkaar plaatst en ons in Christus’ opstanding op zondag ook echt iets te vieren geeft. Waar het om gaat is dat God niet maar een kerkenraad roept om een dienst voor een gemeente te organiseren, maar een gemeente roept om bij elkaar te komen. De gemeente is verantwoordelijk voor wat er dan gebeurt. Het zijn diensten van de gemeente met en voor God.

We realiseren ons dat in onze kerken sowieso nog te weinig, en geven er dus ook te weinig vorm aan. In de praktijk is de kerkdienst vooral de verantwoordelijkheid van degenen die daar iets in te doen hebben, onder eindverantwoordelijkheid van de kerkenraad. Wij kijken toe en rekenen de uitvoerenden af op wat wij ervan vinden, en anders spreken we de kerkenraad erop aan. Soms lijkt het er zelfs op of er nog een eind-eindverantwoordelijkheid van het landelijk kerkverband is: het is pas een kerkdienst als netjes in het landelijk uitgezet stramien is gelopen. Maar die hand die de ouderling van dienst aan de voorganger geeft, geeft hij niet namens de kerkenraad, maar namens de gemeente. Die man op de kansel of op het podium spreekt ook namens jou, gemeentelid, namens jullie allemaal, gezamenlijk en gemeenschappelijk. Die hand betekent: wat hier volgt is altijd ook jouw verantwoordelijkheid als gemeentelid.

Als dat in werkelijkheid niet zo is, merk je dat je in een kerkdienst zit die niet ‘jouw’ kerkdienst is. ‘Ze’ doen dat zo, niet ‘we’. Iets daarvan zal altijd wel overblijven in een gemeente. Maar als het structureel zo is haken mensen af, of komen uit gevoel van verplichting alleen nog om toe te kijken. Ze ervaren de diensten dan in feite als doelgroep-diensten, diensten voor een bepaald deel van de gemeente (en zij horen daar niet bij). Het is bekend dat lager opgeleide jongeren zo’n ervaring  kunnen hebben in onze kerken (kerkdiensten zijn voor havo en verder hoofdwerkers, de muziek is voor 50+ speciale liefhebbers, en dat soort dingen). Maar het komt veel meer voor. Bij de morgendiensten steken kerkenraden doorgaans nog vrij veel energie in het communiceren en discussiëren over wat ‘we’ daar doen, maar ook daar blijkt dat in de praktijk vaak niet verder te reiken dan het selecte gezelschap dat op gemeentevergaderingen komt en zich daar roert. Wil je kerkdienst echt kerkdienst van de gemeente zijn dan moet je ook weten wat mensen beweren als ze met de voeten stemmen. Anders houd je in feite doelgroep-diensten voor het al dan niet luidruchtig actieve deel van je gemeente.

De tweede kerkdienst vergroot dit probleem met een factor zoveel uit. Het wordt dan plotseling ook heel zichtbaar. De ene gemeente die ’s morgens bij elkaar was in ‘onze’ eredienst, valt ’s middags (of ’s avonds) uit elkaar in een groep die naar ‘onze’ eredienst komt en een groep die hen naar ‘hun’ eredienst laat gaan, maar zich daar zelf niet geroepen of verantwoordelijk voor voelt. Als we even onze standaard normatief-idealistische bril afzetten en nuchter kijken, zien we dat we in de tweede kerkdienst feitelijk steeds meer met een doelgroep-dienst te maken hebben, met een activiteit die niet van de gemeente is, maar in de gemeente plaats vindt, feitelijk voor een beperkt publiek.

Je kunt daar verschillend mee omgaan, maar ik denk dat je daar maar twee serieuze keuzemogelijkheden in hebt. Of je laat de tweede dienst bewust een activiteit van een deel van de gemeente worden. Dat betekent dat je uitspreekt en communiceert dat je er ook niet iedereen meer verwacht (al is uiteraard iedereen welkom). En het betekent dat je in die dienst ook geen dingen meer doet waarbij je eigenlijk wèl iedereen verwacht (avondmaal vieren, dopen?). Waarschijnlijk doe je er het verstandigst aan het dan ook niet meer als kerkdienst te presenteren, omdat mensen doorgaans pas als het geen kerkdienst meer heet, ophouden met eigenlijk toch iedereen er te verwachten en verdrietig te zijn als er zo veel mensen ontbreken.

Het alternatief is de tweede dienst juist weer bewust een activiteit van de gemeente proberen te maken. En dat betekent dus een ingrijpend proces van overleg en besluitvorming over wat ‘we’ als gemeente wèl gaan doen op die zondagmiddag of -avond. Dat proces is vooral ingrijpend omdat je dan niet alleen de zwijgende meerderheid in elke gemeente echt moet inschakelen, maar ook de mensen die niet naar een traditionele middagdienst meer komen zover moet zien te krijgen dat ze wel mee gaan doen met en zich mee verantwoordelijk voelen voor wat je nu gaat doen op die tijd. Het ligt voor de hand dat er alleen al om praktische reden altijd veel minder mensen in een tweede dienst zullen komen dan in de hoofddienst op zondagmorgen, maar als de tweede dienst werkelijk het karakter heeft van ‘onze’ tweede dienst is er al veel gewonnen.

Als je tot zo’n proces van tot nieuwe gezamenlijkheid en gemeenschappelijkheid rond een tweede dienst op zondag komen niet bereid bent, betekent dat wat mij betreft gewoon één op één dat je als kerkenraad-en-gemeente in feite die tweede kerkdienst helemaal niet zo belangrijk vindt als kerkdienst — wat je daar in theorie ook allemaal over zegt. Je leven spreekt altijd duidelijker dan je leer. Wat je werkelijk vindt blijkt in de energie die je erin steekt. Misschien is dat wel helemaal niet erg. Er is geen goddelijk gebod voor twee kerkdiensten of zo. Maar een tweede kerkdienst als kerkdienst (als activiteit van de gemeente) moet je als gemeente willen en in eigen verantwoordelijkheid vorm geven, of gewoon niet.

Als omgekeerd zo’n proces van gesprek en besluitvorming niet tot gezamenlijkheid en gemeenschappelijkheid leidt, als het niet lukt om als gemeente ‘onze’ tweede dienst op te zetten, wees daar dan open en eerlijk over en kies voor de eerste keuzemogelijkheid: als je dan nog een tweede dienst houdt is dat een activiteit binnen de gemeente. Dat is prima, en voegt doorgaans echt iets toe. Zoals gezegd: ik denk dat je er dan verstandig aan doet het ook geen kerkdienst te noemen, maar dat is van minder belang. Als je maar duidelijk bent.

 

stelling 3Daarmee ben ik dus ook bij m’n volgende stelling: een tweede kerkdienst is maatwerk. En maatwerk wordt geleverd op gemeente-niveau. Wil een tweede dienst echt ‘onze’ tweede dienst zijn, dan moet dat ook wel. Tot op zekere hoogte kun je zeggen dat elke kerkdienst maatwerk is. Ook de morgendienst krijgt altijd een eigen inkleuring in een gemeente. Maar bij de tweede dienst is dat veel sterker, omdat het kiezen voor een tweede dienst sowieso de keuze van een gemeente is, en omdat je bij de invulling daarvan veel meer ruimte en mogelijkheden hebt dan bij de hoofddienst op zondagmorgen. Ik kom op dat laatste straks nog even terug. Maar zelfs als je ervoor kiest om echt een tweede eredienst te houden, een variant op hetzelfde patroon als je ’s morgens hebt gehad is dat, als het echt de keuze van jouw gemeente is, maatwerk: de uitkomst van een specifiek proces in een gemeente.

Ik denk dat het belangrijk is dat we deze wissel eens echt gaan nemen in onze kerken en ons daar niet bij laten hinderen door landelijke regelgeving over twee kerkdiensten. Het is sowieso goed om je te realiseren dat de bepaling in de kerkorde over het organiseren van twee kerkdiensten op zondag pas in 1978 de kerkorde is binnengekomen. Het gewicht daarvan is niet bijzonder groot. In feite is niet meer gebeurd dan dat de bestaande praktijk van destijds is verwoord in een regel, gecodificeerd heet dat. Die praktijk is historisch bepaald, toevallig, en heeft geen directe opdracht uit de bijbel achter zich. De regel heeft niet meer gewicht dan het vastleggen destijds van een goede gewoonte die toen ook nog algemeen gedragen werd. Het enige waar de regel je als kerkenraad en gemeente toe dwingt is het open en eerlijk verantwoorden waarom je je er niet aan houdt.

Achteraf kun je best zeggen, en zeg ik ook vrolijk, dat we er in te maken hebben met een kortzichtige en ondoordachte codificatie van gewoontes waarvan je uit de bijbel al kunt weten dat die ‘door het gebruik teloor gaan’. En wat ik pas echt kortzichtig en ondoordacht zou vinden is dat we die fout in de Werkorde die nu voorligt nog eens zouden gaan maken. Niet dat dat verder praktisch veel uit zou maken. Ook als de Werkorde in tweede versie kerkorde zou worden wordt het gewicht van de regel niet groter dan die van vuistregel, in principe doen we het zo, maar als daar goede argumenten voor zijn kan het ook anders.

Ik noem hier alleen maar dat ik van mening ben dat een generale synode sowieso niet bevoegd is tot het vaststellen van dit soort regels en dat ik het een hete afrader vind het toch te proberen. Wie de argumentatie daarvoor zoekt kan me er straks naar vragen of later thuis nalezen op internet. Niet alleen hinderen dit soort kerkorde artikelen het proces waar het werkelijk om gaat: dat gemeenten verantwoordelijk zijn en verantwoordelijkheid nemen voor hun eigen kerkdiensten, concreet in hun situatie en setting, ze zorgen er ook voor dat de hele kerkorde en het kerkrecht in het algemeen in diskrediet raken. Het gaat erin om ordening en onderlinge hulp zaken goed te regelen, hoe meer synodes daarin in de verantwoordelijkheden van kerkenraden en gemeentes treden des te minder komt daarvan terecht. Juist omdat ik kerkrecht belangrijk vind, vind ik het ook belangrijk dat het zich bij de eigen leest houdt.

Maar goed, hoe je daar verder over denkt, in ieder geval gaat het altijd om regels die nog toegepast moeten worden, en concrete invulling in een gemeente vragen. Twee kerkdiensten houden betekent niet dat van te voren vast staat hoe die er uit zien. In de kerkorde is kerkdienst een tamelijk oningevuld begrip. En dat hoort ook zo. Je hebt erediensten, leerdiensten, gebedsdiensten, lofprijzingsdiensten, boete- en verootmoedigingsdiensten, om niet meer te noemen. Ook wat dat betreft is er heel wat te concretiseren in je gemeente.

 

stelling 4Dat wil zeggen dat ik bij m’n vierde stelling ben: de tweede kerkdienst hoort altijd onderdeel te zijn van breder kerkenraadsbeleid. En kerkenraadsbeleid ontstaat daarbij in overleg en samenspel met de gemeente. De primaire vraag daarbij is altijd die: wat hebben we als gemeente nodig aan activiteiten? Deelvragen zijn bijvoorbeeld: waar willen we als gemeente in toegerust worden? wat willen we samen doen? waar lopen we vandaag de dag tegenaan en hoe vinden we daar een weg in?

We hebben als gereformeerde kerken tweede diensten vanuit de historisch toevallige situatie van de kerken na de Reformatie. Toen had men te maken met kerken die maar voor een heel klein deel uit serieus gereformeerde gelovigen bestonden, met een heel groot deel feitelijk analfabete mensen die nog veel rooms-katholieke praktijken met zich mee droegen. Die gemeenten hadden behoefte aan onderwijs. Vanouds is de tweede kerkdienst daarom een leerdienst. Maar laten we ons vooral realiseren dat wij niet meer in die situatie leven en ons daar niet door laten beperken. Als ik nu rondkijk in de gemeenten zie ik nog steeds behoefte aan onderwijs, sterker nog, ik zie er steeds meer behoefte aan, mee door het wegvallen van de kwaliteit in het algemene onderwijs. Maar er is veel meer, dan nog wel eens veel belangrijker kon zijn ook. Er is ook enorm veel behoefte aan en noodzaak tot praktisch leren hoe je dingen doet, hoe je thuis bidt, hoe je in je gezin met God leeft, hoe je vruchtbaar kunt bijbel lezen. Er is behoefte aan en noodzaak tot praktische training van geloofsgesprek: hoe krijg je diepgang in je onderling gesprek als gemeente en hoe doe je dat nu, praten over je geloof met je buur of collega.

Dat hele brede terrein vraagt om beleidsgesprek in de gemeente en op kerkenraad. In de eerste versie van de Werkorde stond een bepaling daarvoor die ik eigenlijk heel goed vind (en die ik ten onrechte in de tweede versie gewijzigd vind). Dat was de bepaling: De kerkenraad schept voorzieningen waardoor de gemeenteleden permanente toerusting ontvangen voor het leven met de Heer en de dienst in zijn koninkrijk. Bij die voorzieningen zou prima een tweede kerkdienst kunnen horen, die je verder helemaal niet hoort voor te schrijven. Maar juist de algemenere insteek van die bepaling bepaalt je erbij dat het om meer en ook om andere dingen gaat dan kerkdiensten.

Van het geheel van wat een gemeente aan toerusting nodig heeft kan een tweede kerkdienst deel uitmaken. Maar laat dat ingebed zijn in een groter geheel, waarbij je je oriënteert op wat je in de hele week doet en kunt doen, en waarbij je niet alleen denkt aan onderwijs in frontale, zeg maar klassikale vorm, zoals in een leerdienst. Oefenen met bidden is ook nodig, ideeën uitwisselen over je leven met God ook, bijvoorbeeld. Als je echt wilt trainen met gesprekken, met rollenspelen en zo, doe je dat niet in een kerkdienst. Maar het is wel zinnig. De kans is groot dat er in jouw gemeente uitgesproken behoefte is aan praktische opvoedingscursussen. Dat kan door de weeks, maar het kan ook op zondag, op de plaats van de tweede dienst en in plaats daarvan. Als je daar samen voor kiest (of voor iets heel anders, wat bij jullie goed, nodig en zinnig is) is dat geen verlies, maar winst, denk ik. Maar laat het in een kader staan, uiting van een visie zijn die je gemeenschappelijk vormt als kerkenraad en gemeente.

 

stelling 5Tenslotte dan nog even over m’n laatste stelling: de morgendienst hoort een eredienst te zijn. Ik voeg die toch maar toe omdat deel van de problematiek rond de tweede dienst is dat we gewend zijn met een nogal eenvormig beeld van ‘de’ kerkdienst te werken. In de meeste gemeentes met twee diensten zijn de morgen- en de middag- of avonddienst eigenlijk uitwisselbaar. Dat hoort in de regel niet zo te zijn, juist vanwege het karakter van de morgendienst, de natuurlijke hoofddienst op zondag. Wat je verder ook doet op zondag, die hoofddienst hoort een echte eredienst te zijn, dat wil zeggen een kerkdienst waarin je samen het nieuwe leven viert dat God in Christus geeft. Die dienst is pas compleet met een avondmaalsviering, en ook als je het avondmaal maandelijks viert of zelfs nog minder, mag dat best te merken zijn in de andere diensten: die zijn dan incompleet.

In een eredienst gaat het om het samen eer geven aan God om zijn goedheid en genade. Zijn evangelie hoort verkondigd te worden als bron van alle leven, vergeving  en goedheid. Je voegt je er als gemeente in in in de grote verering van God in hemel  en op aarde, je staat voor het hemelse Sion (Hebreeën) en sluit je aan bij wat er in de hemel gebeurt volgens de schets van Openbaring 4 en 5. Effect daarvan wil zijn dat je als gemeente bemoedigd wordt en opgebouwd, bijeffect is hopelijk dat je ook wat leert of ergens weer aan herinnerd wordt, maar doel is dat allemaal niet. Doel is de verering van God en de viering van zijn evangelie. Een echte eredienst heeft geen gemeente-opbouw-doel. Ook geen evangelisatie-doel trouwens, ook dat is hoogstens effect, zoals je in 1 Korinte 14 kunt lezen: dat mensen zien dat God in je midden is.

Wat mij betreft hoor je dus van de morgendienst geen leerdienst te maken, en ook geen boete- of verootmoedigingsdienst, geen loutere lofprijzingsdienst of gebedsdienst. Catechismus preek je in principe niet in de morgendienst. Als je aan gemeenteopbouw wilt doen, als je vindt dat de gemeente nodig wat moet leren, of nog wat anders, dan doe je dat maar ergens anders, in een tweede dienst of in een gemeentecatechese door de week. Maar loop er vooral de zondagse eredienst niet mee in de weg. De zondag is de wekelijkse feestdag van de kerk, de dag waarop we vieren dat Jezus is opgestaan en dat nieuwe leven aan het licht gebracht heeft waar wij dagelijks in mogen leven. Dat vraagt om een serieuze eredienst als het feest daarvan van de gemeente met God. Hoe meer je daar de tijd voor neemt, des te meer zul je merken dat er nog veel meer te doen is, voor jezelf, in je gezin, en als gemeente. Komt dat even goed uit dat je daar verder ook nog een hele zondag voor hebt.

 

Goed, ik heb bijna gezegd. Is de tweede kerkdienst een blijvertje? Wat mij betreft: alleen op een creatieve manier,  waarbij duidelijk is dat de gemeente ‘eigenaar’ is, daarom op maat gemaakt in jouw gemeente, en als onderdeel van een bredere visie op wat nodig en goed is in de gemeente. Maak er dan vooral iets moois van.

7 gedachten over “Veranderingen vragen om creativiteit

  1. Hoi Wim, ik was er donderdagavond bij, en ben nog bezig de dingen die je zei wat op een rijtje te zetten. Ik heb er hier en daar wel vragen bij, maar proefde bij jouw wel de wens om er met de gemeente uit te komen, om haar meer dan nu te bepalen bij Gods woord en hoe je dat ook praktisch handen en voeten geeft. Creatief nieuwe dingen bedenken. Ik moet zeggen: dat geeft wel onzekerheid: waar gaat het heen? Geef je niet te gauw iets op? Ik wil nog wel vechten, maar liever ergens vóór, dan ergens tegen. We hebben over dit thema komende week een gemeentevergadering; ik ben erg benieuwd hoe het daar gaat. Men heeft in elk geval het verslag van jouw lezing kunnen lezen.
    Hé, hartelijke groeten en Gods zegen voorje werk in een heel andere cultuur en streek dan waar ik woon en werk.

    Klaas

  2. Hee, ik zeg niet dat ik het eens ben met de teneur van Bas’ kritiek. Net als hij (en meer dan jij, denk ik) vind ik het belangrijk om de traditie serieus te nemen als richtlijn voor wat “werkt” op de lange duur. Maar zijn artikel gaat op in de historie en gaat niet echt in op jouw argumenten. En dat is jammer. Ik reageerde vooral omdat ik je toon wel erg neerbuigend vond. De zorgen van broeder Bas (en vele anderen met hem) moeten bespreekbaar blijven.

    Waar Bas m.i. wel gelijk in heeft is dat het onderwijsaspect van de samenkomsten belangrijk en vaak onderbelicht is. Voor mij is dat een reden om voor handhaving van een tweede dienst te pleiten, of op z’n minst een alternatief voor onderwijs aan de hele gemeente. Een dag van “viering” (zakhar) is een dag van viering van Gods daden en wezen, en dat is inhoudelijk. Ik denk bijv. aan de Pascha-viering, waar een verplicht ritueel was dat de vader een samenvatting gaf van wat God gedaan had.

    En, positief: Goed dat je de gemeenten aanmoedigt om er iets van te maken. Sleur is nooit goed, en als jouw bijdrage de kerken aan het denken zet over een frisse invulling van de zondaagse bijeenkomsten, dan is dat fantastisch!

    • H Arjen, dank je wel. Ik ben er altijd voor dat alle zorgen overal bespreekbaar blijven, maar laat die zorgen dan ook worden ingebracht. Dat is wat anders dan roepen ‘oh, dit is verboden/gevaarlijk/slecht/altijd al afgekeurd en dus nu ook af te keuren, in één moeilijk woord: independent’ – zonder verder nog ergens op in te gaan. Op deze manier stap je zelf überhaupt de discussie niet in, leg je de bewijslast (dat dit niets met independentisme van doen heeft) bij de ander, en draag je niets bij aan de oplossing van een reëel probleem. Dat vind ik jammer. Neerbuigend heb ik daar niet bij willen zijn, maar dat is me kennelijk niet voldoende gelukt.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *