Reclames geven te denken. Ze weerspiegelen de ziel van een cultuur. De laatste paar jaar valt me in steeds meer reclames iets op. Reclamemakers gaan er kennelijk van uit dat traditie, opgebouwde ervaring en iets al heel lang doen weer iets positiefs kunnen zijn. Na een enkele voorloper langer geleden (‘de innovatieve kracht van 200 jaar ervaring’ voor een kleine Nederlandse bank) verschijnen nu op allerlei plaatsen verwijzingen naar het verleden in reclames. Nivea denkt dat de smeerseltjes beter verkopen als je erbij vertelt dat ze al 100 jaar gemaakt worden. Mercedes-Benz verwijt trots naar 125 jaar innovatie in het spoor van Gottlieb Daimler: ‘Das Beste oder nichts’. C&A voert campagne onder de slogan ‘With Love Since 1841’. De Hema bestaat 85 jaar, Albert Heijn 125, en dat moeten we weten.
Nog niet zo lang geleden was traditie vooral een negatief woord en golden verwijzingen naar het verleden als verwijzing naar iets achterlijks. Goed was juist vooruitstrevend zijn, met je tijd meegaan, liefst avant-garde zijn. Je profileren met hoe lang je iets al doet, met klassieke kracht en door de jaren heen uitgeharde ervaring was in die setting niet slim. Het deed denken aan oude ambachten en musea, niet aan aantrekkelijke producten. Dat is nu kennelijk niet meer zo. Wat is er veranderd?
De voorbeelden laten al merken dat het om iets subtiels gaat. Traditie, ervaring en iets al lang doen zijn niet zonder meer positief. Het gaat er niet om dat je voorvader ooit iets goeds uitgevonden heeft, dat van vader op zoon is doorgegeven, en dat jij als zesde generatie dat nu nog steeds maakt of doet. Dat is traditie in de oude ‘standaard’-betekenis: doorgevende traditie. Nu gaat het om iets anders: positief is dat je al generaties lang in staat bent iets goeds te verbeteren en dat nog steeds doet. Het nieuwste ‘vernieuwde’ product is het laatste resultaat van een traditie van vernieuwing en verbetering. Wat doorgegeven wordt is juist het vernieuwen zelf: zoveel jaar innovatie, niet het ooit uitgevonden product. Niemand verwacht nu bij C&A de kleding van 170 jaar geleden, bij Mercedes het model dat Daimler maakte of bij Nivea het zalfje van 100 jaar terug.
Op zichzelf betekent het woord ‘traditie’ nog steeds ‘doorgeven’: je krijgt iets doorgegeven uit het verleden en geeft het in het heden zelf weer door aan de toekomst. Maar het zwaartepunt in dat proces is subtiel, maar heel ingrijpend verschoven. Bij een ouderwetse, doorgevende, traditie ligt het zwaartepunt in het verleden: daar is iets kostbaars gegeven dat de moeite waard is doorgegeven en bewaard te worden (al is het maar het boterkoek-recept van oma). Bij hoe traditie in deze reclames gebruikt wordt ligt het zwaartepunt in de toekomst, of in ieder geval in het heden, bij ons: hoe langer mensen bezig zijn geweest aan een voor ons relevant product, des te beter zal het wel zijn. Zo’n vernieuwingstraditie vernieuwt met het oog op ons. Traditie claimt niet meer, ze dient.
Je kunt dit verschil uitvergroten door niet over zwaartepunt te spreken, maar over regie, of gezag. De regie over een doorgevende traditie wordt gevoerd vanuit het verleden: ‘Geef wat je in aanwezigheid van velen van mij hebt gehoord, door aan betrouwbare mensen die geschikt zijn om anderen te onderwijzen’ (2 Tim. 2: 2). Doorgevende tradities komen met een gezagsclaim: wij weten wat goed voor je is. De regie over een vernieuwingstraditie wordt gevoerd vanuit de toekomst, of tenminste vanuit het heden: de huidige en verwachte vraag (verlangens, behoeften) bepaalt waar de innovatie heen gaat. Het gevoel dat moet worden opgeroepen is dat jij zelf weet wat goed voor je is en dat ‘wij’ je dat dankzij onze ervaring kunnen aanbieden. Die beide regie-posities sluiten elkaar uit. Òf dat wat doorgegeven wordt heeft gezag en eist van de ‘afnemers’ aanvaarding, aanpassing en gehoorzaamheid, òf de ‘afnemers’ nu hebben het gezag en eisen van de ‘aanbieder’ aanpassing en innovatie.
Wat is er veranderd, dat reclames nu traditie, ervaring en iets al lang doen als positief kunnen neerzetten? Ik zou zeggen: we zijn in onze cultuur kennelijk zo zelfbewust geworden, dat we zelfs niet meer onder de indruk zijn van de claims van het verleden; we kunnen het ons veroorloven tradities te gebruiken. Het gezagstrauma dat vorige generaties aan de claims van tradities overhielden is uitgewerkt. We maken zelf wel uit wat we met tradities doen. Als ze zich goed verkopen zouden we er zelfs nog wat aan kunnen hebben.
De verhouding die wij innemen tot de geschiedenis, of, nog algemener: de verhouding die wij innemen tot de werkelijkheid is breed in de samenleving veranderd. In een fascinerend essay over literatuur in het mediatijdperk schrijft Bas Heijne over de verschuiving van leven in de wereld naar leven in een belevingswereld (Echt zien, 2011). In zo’n belevingswereld gaat het er niet langer om informatie over de wereld te krijgen, maar wordt de wereld als informatie gezien (48) en komt het beleven van de wereld gelijk te staan aan de kennis van de wereld. In de immense hoeveelheid informatie uit heden en verleden die op je afkomt kun je alleen het hoofd boven water houden door zelf te selecteren op basis van je eigen beleving. Jouw ervaring van de wereld is de enige werkelijkheid die er nog toe doet. Wanneer iets jou niets zegt, hoef je er ook geen kennis van te nemen (53).
Zo wordt de werkelijkheid en wordt ook de geschiedenis iets persoonlijks (44), een soort mediatheek waar jij uit leent wat jou op dat moment aanspreekt of wat je nodig denkt te hebben (45). Het verleden krijgt alleen nog betekenis door verwijzingen vanuit het heden. En bij die verwijzingen telt niet meer de opgebouwde ervaring van anderen, maar de eigen belevenis (57): ik bepaal zelf wat ik uit de mediatheek leen en waar ik me door laat vormen. Laat niemand proberen me daarin merkbaar te sturen. Elke culturele, politieke, wetenschappelijke, artistieke, filosofische of theologische élite is al bijvoorbaat veroordeeld op belangenverstrengeling; alle tradities die mij nog zouden proberen te regisseren zijn al bijvoorbaat pogingen tot indoctrinatie. De laatste resten van claims op waarheid, relevantie, van klassiek zijn en ‘must read’ leggen we monter naast ons neer. Ik selecteer zelf op basis van wat mij aanspreekt of raakt. Tradities moeten zich bewijzen tegenover mij, moeten zichzelf ‘verkopen’. Ik bepaal zelf of ik luister, of ik er wat aan heb. Zelfs als ik ervoor kies om me, al dan niet tijdelijk, aan een bepaalde traditie uit te leveren, is die laatste keuze aan mij: keuze, geen gehoorzaamheid.
Daarom verwacht ik niet anders dan dat alle tradities die zich ergens presenteren bewijzen dat ze (in ieder geval ook) vernieuwingstraditie zijn, en een laatste model leveren dat precies relevant is voor mijn leven. Anders bestaan ze voor mij niet en hoeven ze voor mij überhaupt niet te bestaan. Als Anselm Grün of Wil Derkse de benedictijnse traditie relevant weten te maken voor mijn beleving en functioneren is dat een waardevolle traditie die ik graag uit de historische mediatheek pak. Zonder die relevantie hoef ik noch van Benedictus van Nursia, noch van zijn leefregel voor kloosterlingen iets te weten. En ik laat me door geen enkele culturele of andere traditie wijs maken dat ik dan dom of onderontwikkeld ben. Meer nog: so what? Hetzelfde zelfbewustzijn levert ook ‘proud-to-be-stupid’ televisie op met programma’s als Lekker slim of Oh oh Gerso.
Kortom, we verstaan onszelf niet meer als mensen die gevormd worden door een bepaalde traditie, als mensen die ‘in een traditie staan’, maar als mensen die zelf onze identiteit opbouwen en daarbij vrijuit gebruik kunnen maken van alles wat te vinden is, uit wat voor traditie dan ook. Traditie is niet meer een gebod waar je aan gehoorzaamt, maar een aanbod waar je selectief in kunt winkelen. De selectie die we daarbij toepassen gebeurt op basis van wat ons aanspreekt, van wat wij nu persoonlijk relevant vinden. Het enige wat daarbij nog effectief invloed op mensen lijkt te hebben is de werkelijkheid van fictie en hyperbool die de media dagelijks thuis bezorgen: wat ‘in’, ‘in het nieuws’, ‘hot’ is. ‘Steeds meer mensen lijken aan die gefictionaliseerde werkelijkheid, die dagelijks thuisbezorgd wordt, genoeg te hebben; waarom zou je die wereld nog willen beschouwen en doorgronden […]?’ (Heijne, 97).
Tegelijk signaleert Heijne in die steeds onwerkelijker wordende wereld een honger naar wat werkelijk is, wat als echt kan worden aangeduid (88, 90). Hij ziet het als de kracht van de literaire traditie van de roman die honger serieus te nemen en de weefsels tussen onze blik en de wereld te scheuren: echt zien (99). Maar die kracht zal dan wel weer opnieuw ontplooid moeten worden. Uiteindelijk kiest ook Heijne voor het benaderen van de literaire traditie als vernieuwingstraditie: de roman moet zichzelf opnieuw uitvinden om zijn eigen werk te kunnen blijven doen.
Wat Heijne’s essay voor mij fascinerend maakt is vooral dat je iemand uit de totaal andere wereld van de algemene cultuur, literatuur en kunst, ziet worstelen met dezelfde problematiek als waar we in de kerk en de christelijke traditie mee van doen hebben. Als tekening van hoe het gaat is het maar al te herkenbaar. Tegelijk vind ik deze ontwikkeling voor de kerken nog veel spannender. Het christelijk geloof wordt door de overgang van ‘doorgevende’ traditie naar ‘vernieuwingstraditie’ in haar diepste kern geraakt. Het is namelijk ten diepste een ‘doorgevende’ traditie. Robert Jenson vergelijkt het christelijk geloof volgens mij terecht met het bekende telefoonspel: Samuel moet aan Jane vertellen dat God Jezus uit de dood heeft opgewekt, en dat op zo’n manier dat Jane ook begrijpt wat dit zoal impliceert. Als Jane die boodschap gelooft moet zij het op haar beurt op net zo’n manier doorvertellen aan Wu. En zo voort (vgl. Robert Jenson, Canon and Creed, 2010, 3f.). De regie over dit geheel ligt in het verleden, uiteindelijk bij Jezus zelf, die zijn leerlingen op pad gestuurd heeft om alle volken tot zijn leerlingen te maken (Mat. 28).
Dit grote doorgeven wordt, zoals ik in een eerdere post schreef, in gang en in balans gehouden door de combinatie van de canon van de bijbel, de geloofsregel van belijdenis en liturgie, en door het ambt (van de bisschop of waar die functie ook maar is ondergebracht in kerken zonder bisschop). Maar het komt altijd bij je binnen met de claim van een doorgevende traditie. Niet voor niets gaat het in dit kader doorgaans over Schriftgezag, het gezag van belijdenissen en liturgie en het gezag van ambtsdragers. Maar ook afgezien daarvan komt er in de christelijke verkondiging altijd een boodschap uit het verleden op je af die pretendeert te weten wat goed voor je is en die vraagt om overgave, vertrouwen (= geloof) en die zich tenslotte niet verdraagt met eigen selectie en regie.
Ik ben me ervan bewust dat dit een simpele uitspraak is over een complexe zaak. Ook doorgevende tradities in zichzelf zijn al een complex gebeuren waar veel activiteit van de doorgevers in zit. Je merkt dat al aan het simpele voorbeeld van het recept van boterkoek dat je oma ooit voor je opschreef en dat je wilt doorgeven aan je eigen (klein) kinderen. Je hebt in de tussentijd immers al ontdekt dat voor die speciale smaak niet elk soort bloem meer goed is en dat boter ook niet in alle pakjes hetzelfde smaakt. Die aantekeningen moeten mee als je het recept doorgeeft, net als de correcties die nodig zijn omdat het kolen gestookte fornuis van vroeger is vervangen door een elektrische hete-lucht oven. Ook in het belang van het gegeven recept zijn aanpassingen nodig.
Gaat het vervolgens over iets veel ingewikkelders dan een recept, dan vermenigvuldigen zich dit soort dingen eindeloos. Jenson heeft ongetwijfeld de namen mede gekozen om te herinneren aan de overgang tussen de Joodse cultuur van Samuel naar de Europese van Jane en de Aziatische van Wu. Vertellen dat Jezus is opgestaan en wat dat zoal betekent is in het kader van het Jodendom van de tweede tempel nog wat anders dan hetzelfde proberen in het kader van het Frankische rijk van Karel de Grote of in het kader van het Chinese keizerrijk in de achttiende eeuw. Alleen al om je ‘eigen’ traditie je toe te eigenen, er rijp en groen in de schiften en werkelijk zelf te ontdekken wat ‘God heeft Jezus uit de dood opgewekt’ zoal inhoudt, is er een wereld aan eigen activiteit nodig, die zomaar verdacht veel lijkt op de regie die je bij een ‘vernieuwingstraditie’ aan jezelf houdt.
Dat eens te meer omdat er in tweeduizend jaar geschiedenis in het proces van doorgevende traditie verschil van mening is ontstaan, er zijn patronen in uitgekristalliseerd en ‘scholen’ gevormd. Je komt het christendom uitsluitend tegen in bepaalde deel-tradities, met een eigen historisch bepaalde selectie en stapeling van wat er uit het verleden doorkomt en door te geven valt: als rooms-katholieke, anglicaanse, oosters-orthodoxe, gereformeerde, lutherse, etc. traditie. Als je deze complexe, uitgegroeide en groeiende, uitgeselecteerde en selecterende deel-tradities als ‘doorgevende’ traditie aanzet tegen de nu dominant geworden ‘vernieuwingstraditie’, ligt de boel niet meer mooi zwart-wit overzichtelijk voor je. En toch blijft voor iedereen die nog iets gelooft van één heilige, katholieke en apostolische (!) kerk de pretentie en de opdracht staan: zo getrouw mogelijk doorvertellen wat de apostelen in eerste instantie verkondigd hebben: dat God Jezus uit de dood heeft opgewekt en wat dat zoal inhoudt.
Dat is serieus spannend omdat we niet de illusie hoeven te hebben dat de overgang van doorgevende naar vernieuwende traditie en het vervangen van de ‘regie-positie’ in het verleden door die in het heden in onze beleving, alleen buiten de kerken plaatsvinden. Het is allemaal al lang, heel lang binnen. Misschien is de beste indicator daarvoor wel de catechese. Die staat voor het binnen leiden van nieuwe en jonge christenen in de gegeven christelijke traditie. Is die traditie sterk ‘doorgevend’ van karakter dan wordt daar veel tijd en energie in gestoken en wordt er zoveel mogelijk gewerkt aan de hand van materiaal waarin de traditie vastgelegd is (bijv. een catechismus). Het kostbare dat in het verleden gegeven is moet in een traject van jaren eigen gemaakt, uit het hoofd of ‘by heart’ geleerd worden. Inmiddels wordt in vrijwel alle christelijke tradities veel minder energie gestoken in catechese, is de energie die er nog wel in gestoken wordt vooral gericht op het aanbieden van materiaal waarmee catechisanten hun persoonlijk geloof kunnen vormgeven, en is de omlooptijd van een nieuwe catechese-methode gereduceerd tot een jaar of vijf — nogal wat anders dan de vierhonderd jaar van de Heidelbergse Catechismus.
Maar ook veel algemener zijn de specifieke deeltradities helemaal naar de achtergrond geschoven in de beleving van de meeste mensen. Of iets al dan niet ‘gereformeerd’ is interesseert hoogstens een gemarginaliseerde kleine minderheid in de gereformeerde deeltraditie. Voor de overgrote meerderheid is dat überhaupt geen zinnige vraag meer. Als je ergens iets aan hebt is het niet van belang waar het vandaan komt. En omgekeerd kan iets nog zo geprononceerd als ‘gereformeerd’ gepresenteerd worden, als jij er niets mee kunt gaat het zo de (virtuele) prullenbak in.
Het valt mij in gesprekken met jongeren geregeld op hoe anders zij in dit proces staan dan ik op hun leeftijd. Ik heb de (vrijgemaakt) gereformeerde traditie nog opgedrongen gekregen als een gebod waar je aan te gehoorzamen hebt. Ik heb haar eerst van me af geslagen en vervolgens om eigen redenen en onder eigen regie eigen gemaakt. Er hangt voor mij altijd iets van ‘bevochten ruimte’ in de lucht als het over ‘gereformeerd’ gaat. Jongeren lijken die ruimte sowieso al gekregen te hebben. De druk was er al af. Ik ben van de generatie(s) van de catechese-methode ‘De Weg’, waarin van ons gevraagd werd ons netjes in te voegen in de rechte lijn die van Jezus Christus naar de vrijgemaakte kerk liep — zij zijn van allerlei andere catechese-methodes die om strijd hun best doen aan jongeren te laten zien dat het toch echt relevant is en zinnig en belangrijk en soms zelfs interessant om God op een gereformeerde manier te leren kennen. Ze hebben de gereformeerde traditie vooral als materiaal voor eigen geloofsvorming doorgekregen en benaderen alle andere tradities net zo. Dat is fijn, natuurlijk, maar je proeft er ook in een notendop precies de verschuiving van de regie in het traditie-proces in die ik hierboven signaleerde: wie heeft hier eigenlijk nog de regie?
Goed, dit alles is gezegd om een invalshoek te krijgen om iets te zeggen over het tweede deel van Wim Dekker’s boek Marginaal en missionair. Ik heb beloofd daar meer over te schrijven en het is meer dan tijd om dat eens te doen. Ik kies de invalshoek van de belevingscultuur en de effecten daarvan op de omgang met tradities, geschiedenis en werkelijkheid omdat ik Dekker zich daar niet echt mee zie confronteren, integendeel, het komt mij voor dat hij daarin veel te veel meegaat.
Er is een uiterlijkheid aan het boek dat me op dat spoor zette. De titel heeft namelijk twee delen (marginaal en missionair), maar het boek zelf heeft drie delen. Deel I beschrijft de marginalisering van christendom en kerk, deel III is gewijd aan missionaire en apologetische thema’s. Deel II gaat over iets anders, iets dat geen ruimte krijgt in de titel. Het geeft Dekker’s antwoord op de vraag hoe de traditie van het gereformeerde protestantisme kan en moet reageren op de spanning tussen marginalisering en missie. De ‘natuurlijke’ titel van het boek zou iets zijn geweest als Gereformeerd tussen marginaal en missionair. Dat is de titel niet geworden. Misschien is dat niet meer dan een uitgevers-zaak: logisch, omdat ‘gereformeerd’ niet verkoopt, en marginaal (underdog) en missionair (liefdevol) wel. Hoe dat ook zij, dit zorgde er voor dat ik nog eens, kritischer dan anders, in deel II ben gaan lezen.
In dat middendeel van het boek pleit Dekker er voor dat het gereformeerd protestantisme zijn oorspronkelijke kracht weer moet ontwikkelen in het verkondigen van genade en gemeenschap in Jezus Christus. De traditie moet gerevitaliseerd worden. Dekker noemt daarbij vier punten waarop herleving nodig is: het ‘sola gratia’ moet herontdekt worden, de preek dient haar centrale plaats en lading terug te krijgen, de gemeente en het belang van gemeenschap moeten weer voor de aandacht komen te staan, en het sacrament en de liturgie moeten vernieuwd worden. Van die vier werkt hij er één uit in een eigen hoofdstuk (7: Hoe het heil in de preek wordt bemiddeld). Dat thema krijgt in de reacties dan ook de meeste aandacht. Maar het is maar één van de vier uitwerkingen van zijn stelling: tussen marge en missie moet de gereformeerde traditie herleven.
Waar gaat het dan om in deze vier punten? Dekker oriënteert zich in dit deel in eerste instantie op een interview met Alister McGrath over het einde van het protestantisme, alweer uit 2003. McGrath maakt daar onderscheid tussen christelijke tradities aan de hand van hoe de heilsbemiddeling vorm krijgt: hoe wordt er contact gelegd (bemiddeld) tussen (het heil van) God en mensen? In de rooms-katholieke traditie wordt dat contact vooral gelegd in en door het sacrament, met name de eucharistie. In de oosters-orthodoxe traditie loopt het vooral in en door de liturgie. In de evangelicale traditie wordt contact gelegd door de werking van de Geest in personen en groepen. De traditie van het (gereformeerde) protestantisme ziet contact met God vooral tot stand komen door het woord van de prediking. Het probleem van het protestantisme dat McGrath daarbij signaleert is dat de nadruk op het woord gemakkelijk ontaardt in rationalisme, individualisme en verlies aan werkelijke ervaring van contact met God. Dat probleem is echt opgedoken: vooral onder invloed van de Verlichting is het protestantisme rationeel en individualistisch geworden en is de preek meer leerrede of instructie geworden dan een present stellen van het heil in het midden van de gemeente. Dat is ook aan het orthodoxe deel van het gereformeerd protestantisme niet voorbij gegaan.
Aan die ontaarding en misvorming wil Dekker nu iets doen. De dingen die hij noemt bij de revitalisering die hij wenst reageren er direct op: tegenover rationalisme stelt hij ontvankelijkheid (sola gratia), tegenover individualisme het belang van de gemeenschap, en tegenover het verlies aan werkelijke ervaring van contact met God een prediking die weer bewust het heil wil bemiddelen en die, in het geheel van de liturgie, weer de ervaring wil bieden van een ontmoeting met de levende God. In vernieuwde vorm zou de protestantse traditie zo weer een serieuze bijdrage kunnen leveren aan de christelijke traditie in brede zin: ‘de Bijbel en de daarop gegronde verkondiging zijn de dragers van het geheimenis van Gods aanwezigheid in ons midden.’ (116).
Kennelijk vindt Dekker het niet nodig kritiek te oefenen op de oorspronkelijke traditie van het gereformeerd protestantisme. Die was niet rationalistisch, niet individualistisch en bemiddelde wel degelijk ervaarbaar contact met God zelf. Zoals uit andere teksten hier online wel blijkt ben ik dat hartgrondig met hem oneens. Natuurlijk vinden we in de tijd van de Reformatie nog niet de uitgewerkte posities uit de tijd van de Verlichting, maar er geen oog voor hebben dat we in de Reformatie te maken hebben met een contextualisatie van het christelijk geloof in de setting van de Renaissance lijkt mij een typisch staaltje van historische naïviteit. De Reformatie kende wel degelijk de persoon zelf een andere positie toe dan voordien gebeurde, anders was er geen sprake van een Reformatie geweest. Pas toen de gelovige zelf niet meer gedacht werd als onderdeel van de familie van de kerk waarin er geloof en goede werken gedeeld konden worden, ontstond de problematiek van de (individuele!) biecht waar Luther op afgeknapt is. Dat die persoon nog vooral burger van een stad of landstreek was, en zeker niet het soevereine individu van de moderne tijd doet aan het basale individualisme van de Renaissance/Reformatie niet af. Voor rationalisme zou iets dergelijks te betogen zijn.
Wat me vanuit mijn eigen boven gegeven invalshoek vooral opvalt is dat Dekker niet alleen de gereformeerde traditie benadert als een vernieuwingstraditie, die vooral een nieuw model voor de hedendaagse vraagstelling te leveren heeft, maar daarbij ook nog eens de heilsbemiddeling sterk inkleurt vanuit de ervaring, de beleving, de merkbare ontmoeting met God. Het gaat om een ervaarbare, reële bemiddeling van het heil (98), om de ervaring van de reële werkelijkheid van God (100). Vandaag de dag moet elke traditie zich bewijzen als relevant op het directe belevings- en ervaringsniveau. Dekker lijkt daar in ieder geval tot op zekere hoogte in mee te gaan. Hoe de protestantse traditie vandaag hernomen zou moeten worden wordt niet door de christelijke traditie zelf bepaald, maar door de vraag van huidige (potentiële) ‘afnemers’. Wie heeft hier nu eigenlijk de regie?
Ik heb het gevoel dat mijn collega voor-naamgenoot zich in dit deel veel te veel heeft laten sturen door de manier waarop Alister McGrath in dat interview de nodige christelijke tradities neerzet. Ik herinner me uit 2003 nog dat ik niet onder de indruk was van de benadering van McGrath. Ze deed me vooral denken aan de achterhaalde 19e eeuwse typeringen van christelijke (deel)tradities: Calvinisme cirkelt rond de predestinatie, Lutheranisme rond de rechtvaardigingsleer, dat soort dingen. De boven gegeven indeling aan de hand van het zwaartepunt in de heilsbemiddeling is niet meer dan een handigheidje, waarmee je snel overzicht krijgt in de veel complexere werkelijkheid, maar meer ook niet. Als dit soort op zich slimme onderwijs-schetsen uitgangspunt van redeneringen worden leveren ze karikaturen op.
Wat ik intussen belangrijker vind is dat bij een dergelijke indeling het indelingsprincipe zelf onbereflecteerd uitgangspunt is. Je kunt er kennelijk zonder meer van uitgaan dat ervaring van de reële werkelijkheid van God zonder meer mogelijk en goed en uitermate belangrijk is. De benadering helpt niet bij het waarderen en wegen van ervaringen. Zijn dat überhaupt ervaringen van de reële werkelijkheid van God, of zou het ook wat anders kunnen zijn? Het protestantisme is vanouds een kritische traditie. Daar zou ik graag wat meer van terug zien bij Dekker, ook op het niveau van, zeg maar, de culturele grammatica van vandaag.
Ik denk dat er dan ook nog iets anders zichtbaar wordt. Dekker concentreert zich voor de crisis van het protestantisme vooral op de heilsbemiddeling en daarbinnen dan nog op het bieden van vormen van Godservaring. Het lijkt me dat er nog een heel andere lijn in die crisis te ontdekken valt. In ieder geval het gereformeerde protestantisme is altijd een hoogontwikkelde traditie geweest, waarin veel aan opleiding, toerusting, catechese en vorming gedaan is. Ook in die zin is het een herkenbare contextualisatie van het christelijk geloof in de setting van de Renaissance. In wat ik boven van Bas Heijne doorgaf kwam ook naar voren hoe de complete culturele traditie van de West-Europese cultuur stokt. Mensen laten zich niet meer aansturen door culturele élites, maar worden hoogstens nog onderhuids beïnvloed door invloeden van de (multi)media. In de kerken laten mensen zich ook niet meer aansturen door theologische élites, maar ze knutselen zelf hun theologie in elkaar aan de hand van alle mogelijke media. Dekker’s promotor, Bram van de Beek, beschrijf in zijn laatste boek de situatie treffend:
Er is geen kerk meer en er is geen kerkelijke theologie meer. Er zijn alleen talloze mensen die iets met Jezus hebben en zich naar believen organiseren, en er zijn mensen, die er al dan niet voor geleerd hebben, die van alles over God of het goddelijke roepen. (Lichaam en Geest van Christus, 2012, 11).
Dat is wat in ieder geval de traditie van het gereformeerd protestantisme in hoog tempo sloopt. Mensen hebben geen inhoudelijk idee meer wat gereformeerd (of, wat dit betreft, rooms of oosters-orthodox) is. Het beeld dat de woorden oproepen wordt sterk bepaald door toevallige eigen ervaringen en door wat er van in de media komt. De institutionele structuren staan nog min of meer overeind, maar de binnenkant in de kerken is volkomen vermolmd. Ik zou in onze kerken niet graag de ambtsdragers de kost geven die uit loyaliteit hun handtekening onder de belijdenissen zetten, zonder veel idee te hebben van wat ze ondertekenen. Als het over Jezus gaat en verder goed voelt, is het voor een steeds groter deel van de gemeenteleden prima. Net zo als jonge westerse moslims aan de hand van een koran en internet hun eigen geloof in elkaar knutselen, al dan niet radicaal, zo knutselen jonge westerse christenen aan de hand van een bijbel en internet hun eigen geloof in elkaar. De laatste hype in de media is sterker dan wat voor traditie ook. Je ziet het terug in de eindeloze afwisseling van wat eergisteren als een direct en persoonlijk aansprekende vorm van christen zijn verkocht werd, maar gisteren al weer ‘uit’ was.
Dekker laat zich door Charles Taylor aanreiken dat in onze culturele setting het christelijk geloof niet meer dan een optie is, een keuze die je maakt terwijl je weet dat er nog zoveel andere keuzes zijn. Tenzij ik belangrijke dingen over het hoofd heb gezien kan ik niet ontdekken dat tot hem doordringt dat in werkelijkheid de christelijke deeltradities, waaronder zeker ook de gereformeerde, al lang gereduceerd zijn tot bundeltjes nog veel kleinere opties, waar je vrijuit in kunt winkelen naar de eigen behoefte of het eigen belang — en zonder dat het nodig is je daarvoor op de een of andere manier te verantwoorden. Of je in die situatie in je eigen ervaringen van de werkelijkheid iets reëels van de echte God ervaart lijkt mij steeds meer een open vraag. En het is volstrekt taboe die vraag serieus aan de orde te stellen.
Met dat de culturele stroom van de Renaissance definitief lijkt te verzanden in postmodern geblaat en de onderwijstraditie stokt in je meningen zelf bij elkaar mogen knutselen, sterft ook de protestantse traditie af. Zoals met de biotoop ook de daarin levende dieren verdwijnen, verdwijnt met de setting waarin een contextualisatie plaats gevonden heeft ook die variant van het christendom. Dekker’s inzet op het revitaliseren van die traditie op nog net even aansprekende punten ervaar ik als verregaand ontoereikend. En ik weet eigenlijk niet of ik dat echt erg vind. Misschien is het ook wel gewoon tijd dat protestanten ophouden zich als protestanten te definiëren, zoals McGrath zegt.
De vraag is vooral wat er voor in de plaats komt. Op de achtergrond in het essay van Bas Heijne proef ik de observatie dat je pas echt kunt zien wat werkelijk is als je daarvoor de middelen en de woorden aangereikt krijgt uit een vormende traditie. Je daarvan afkeren betekent onontkoombaar terecht komen in een fictieve werkelijkheid, leven in illusies, die je misschien even een goed gevoel geven, maar die je tenslotte hongerig achterlaten.
In de huidige setting van het christelijk geloof vind ik daarom een andere benadering van de christelijke traditie en deeltradities belangrijker en vruchtbaarder — en spannender. Ik schreef hierboven dat het christelijk geloof naar zijn aard altijd en onontkoombaar ‘doorgevende’ traditie is. Je kunt je bij de verschillende christelijke deeltradities de vraag stellen of ze ook bewust zo’n traditie willen zijn, en op wat voor manier dan.
Een eerste signaal voor het bewust willen zijn van traditie is de af- of aanwezigheid van serieuze theologie. Als geheel wijdt de wetenschap van de theologie zich precies aan de complexe problematiek van doorgevende traditie: wat hebben we hoe en waarom in onze huidige situatie door te geven, wil het nog steeds gaan over dat Jezus uit de dood is opgewekt en wat dat zoal betekent? Steekt een bepaalde christelijke deel-traditie veel energie in theologie, dan is dat een teken dat traditie belangrijk is en dat die deel-traditie bewust traditie wil zijn — en andersom.
Uitgesproken voorbeelden van dat ‘andersom’ vind je in de zg. evangelische wereld. Veel belangrijker dan theologie is daar de bijbelschool en de bijbel-leraar. Doorgaans onder de oppervlakte is daar tenslotte net zo goed sprake van traditie, maar dat is een anti-traditie: doorgegeven wordt de gedachte dat je in het heden buiten wat voor tradities dan ook om, toegang tot de bijbel hebt en dat er onbemiddeld contact met God mogelijk is. Je kunt dus ook je eigen kerk starten, onafhankelijk van wat er al aan kerk is en is geweest, en dat gebeurt dus ook vrolijk en veel. Deze anti-traditie start telkens opnieuw als de algemene culturele setting er aanleiding voor geeft en heeft doorgaans uitgesproken syncretistische trekken. Verdere inkleuring wordt ontleend aan andere christelijke deeltradities waar men zich tegen afzet. In de Westerse wereld parasiteert deze evangelische stroming op de tekorten en eenzijdigheden van het protestantisme, in Zuid-Amerika op die van het rooms-katholicisme. Bijvoorbeeld.
Maar ook de deeltradities die bewust traditie willen zijn doen dat niet allemaal op dezelfde manier. Je hebt tradities die zich richten op het doorgeven van hun eigen eens ontstane vorm en daar tevreden mee zijn, zoals delen van de lutherse en de gereformeerde. Je hebt ook tradities die in en met hun eigen vorm het geheel van de christelijke traditie willen doorgeven. Ze profileren zich niet als particuliere traditie, maar als katholieke traditie. Het meest uitgesproken voorbeeld daarvan is de rooms-katholieke traditie. Zoals de Rooms-Katholieke Kerk dé kerk voor alle christenen wil zijn wil de rooms-katholieke traditie het geheel van de christelijke traditie vertegenwoordigen. Uiteraard op hun voorwaarden en met een eigen invulling, maar dat is nu niet het punt.
In ieder geval delen van de protestantse traditie hebben een vergelijkbare pretentie. De anglicaanse traditie is sowieso een merkwaardig mengsel van oer-oude traditie en Britse onverstoorbaarheid. Maar vooral in de gereformeerde traditie loopt ook een lijn van grote katholieke pretentie. Zelfs in de complete mismaaktheid van een klein clubje hyper-vrijgemaakten kun je die nog proeven. Ik heb in ieder geval altijd geleerd dat gereformeerden niet een eigen kerk wilden starten, maar een up-to-date van alle vervuiling gereinigde versie wilden geven van ‘het’ christelijk geloof en ‘de’ christelijke kerk. Dat ook daar pretenties niet meer dan pretenties geworden zijn lijkt me onmiskenbaar, maar ook dat is niet het punt.
Wat wat mij betreft wel het punt is, is dat je de christelijke traditie alleen maar integer kunt doorgeven als katholieke traditie. Er is maar één Heer van de kerk, er kan dus tenslotte ook maar één traditie zijn. In dat geval gaat het bij traditie niet alleen om doorgeven, maar ook om telkens weer een plaats zoeken in een groter geheel. Voor gereformeerden is niet alleen de vraag wat zij zelf door te geven hebben, maar ook de vraag of dat te verantwoorden is in het geheel van de traditie. Het kan niet alleen de kwestie zijn van: wat is ons sterke punt? Er is ook altijd weer de vraag: wat zijn we kwijtgeraakt wat er in het grotere geheel toch echt bij hoort?
Dit is het kader van waaruit ik een tijdje geleden gesteld heb dat de gereformeerde traditie alleen kan overleven als ze leert van de rooms-katholieke en in een soort van Vaticanum-II-actie allerlei elementen inplugt die zij is kwijtgeraakt, maar die broodnodig zijn wil de christelijke traditie integer doorgegeven worden.
Lastig is daarbij dat juist de protestantse traditie op dit punt van traditie-zijn twee gezichten heeft. Juist als Renaissance-contextualisatie heeft ze volop deel aan de rationalistische, onhistorische, irreële en onrechtmatige fictie van direct terug kunnen naar de bronnen van de Renaissance. Als je historisch terugkijkt blijkt dat niet meer dan een fictie. De Reformatie was een discussie binnen de traditie van de kerk, ondenkbaar zonder de late Middeleeuwen en de voorgaande eeuwen. Maar hierdoor zitten de illusies van buiten wat voor traditie om direct toegang hebben tot de bijbel en van onbemiddelde Godservaring kunnen krijgen, die de anti-tradities tot op vandaag vorm geven, ook ingebakken in de protestantse traditie. Vandaar de eindeloze vermenigvuldiging van kerkjes, bijvoorbeeld.
Hoe dan ook wordt het tijd dat ook gereformeerde protestanten zich bewust gaan wijden aan het doorgeven van die al 2000 jaar lopende christelijke traditie. En dan eens lekker eigenwijs niet als de zoveelste variant van de postmoderne vernieuwingstradities, maar als tegencultuur dwars daartegen in. Het is tijd voor een vorm van radicaal christen zijn die zich uit alle macht oriënteert op de hele christelijke traditie en niet op wat christelijke varianten van wat toch echt niet meer is dan gewoon eigentijds levensgevoel en belevingscultuur. Want alleen ervaringen die zich laten duiden vanuit die ene traditie kunnen gelden als reële ervaringen van de echte God. Echt zien doe je niet buiten die traditie. Buiten de kerk is geen heil.
Een interessante analyse!
De christelijke geloofsinhoud is uiteindelijk doorgegeven inhoud, “overgeleverde leer”. Het mysterium van de levende gekruisigde Heer kennen we alleen doordat het ons zo verteld is.
De uitdaging is om die overlevering van geloofsinhoud in het middelpunt te blijven zetten en tegelijk de overlevering van gewoontes sterk te relativeren. Het christendom staat en valt met het kerygma van Christus en die gekruisigd, maar heeft in zekere zin lak aan de ikoon, het orgel, het leesrooster, de formulieren. De inhoud van de Heidelberger (althans het merendeel ervan) moet ons dierbaar zijn, de formulering niet.
Het is triest hoeveel er gezeurd wordt over de dingen die er niet toe doen, terwijl het ervaren, toepassen, en doorvertellen van de kern in de vergetelheid raakt.
Dank, mooi stuk. Twee vragen. (1) volgens mij is traditie ook iets dat je ontdekt en niet iets is wat je alleen doorgeeft. (ik ben een kind van mijn tijd) (2) Ik vind dat je ‘traditie’ nog wel als een te statisch ding neerzet. De overlev(er)ing van het christendom is juist succesvol geweest door de voortdurende aanpassing van ‘de traditie’ aan de context. Verder wordt het me niet heel duidelijk of je traditie definieert als een ‘inhoudsding’ (zie Arjens punt) of als een ‘vormding’ of dat je denkt dat die twee niet te scheiden zijn. Bijvoorbeeld vormding: juist in de roomse en oosters orthodoxe kerk zijn deze zaken sterk verbonden terwijl de gereformeerden voooral de ‘woordcultuur’ hebben willen behouden en daarmee vakkundig alle andere zintuigelijke ervaring de kerk uit hebben geramd.Bijvoorbeeld ‘inhoudsding’: juist vanuit de argumentatie van ‘de traditie’ is theologie een soort statisch instrument geworden wat al snel indoctrinatie achtige trekjes kan vertonen. Niet zo vreemd dat mensen die af en toe een boek lezen zich wat ongemakkelijk gaan voelen. Juist het wegvallen van ‘informatiemuren’ maakt het mogelijk om kritische vragen te stellen en dat gebeurd alleen als er ruimte is. Maw: een sterk wantrouwen lijkt me wel gerechtvaardigd :-).
H Paul, dank voor je reactie en je meningen en je vraag 🙂
Ad mening (1): Alleen als een traditie doorgegeven wordt kun je die ontdekken. Mijn punt hier was vooral: als wat worden tradities nog doorgegeven en worden ze dus ook ontdekt. Als de christelijke traditie wordt doorgegeven als een verzameling cd’s of dvd’s in een mediatheek waar naar eigen voorkeur uit geleend kan worden, wordt het christelijke geloof op een heel andere manier ontdekt dan als die wordt doorgegeven met de claim van het telefoonspel: de boodschap zo integer en integraal mogelijk doorgeven. Ik denk dat je tenminste de vraag moet stellen of in het eerste geval überhaupt het christelijk geloof nog ontdekt wordt. Het zou kunnen, maar het is zeker niet vanzelfsprekend.
Ad mening (2): Je mag uiteraard vinden wat je vindt, maar ik herken me er niet in. Ik heb expres gewezen op de activiteit en de complexiteit die ook aan doorgevende tradities eigen is (zelfs als het om niet meer dan een recept gaat). Daar zit ook een uitgesproken element van ‘ontdekken’ in. Ik gebruik daarbij meestal het beeld van het doorgeven van verhuisdozen. Een traditie sterft af als de dozen die doorgegeven worden niet meer worden opengemaakt, doorgekeken en er niet meer in geschift wordt: wat is de moeite waard om verder door te geven, wat moet er vandaag bij gedaan worden en wat is rot en moet weggegooid worden? Ik heb zelf ook wel de omgekeerde route gevolgd: er stinkt iets in de doos met het opschrift ‘verbond’ in de gereformeerde traditie, es kijken wat dat is. Je kunt dit beeld in de christelijke traditie nog wel wat uitbreiden ook: de dozen met de boodschap van het evangelie zijn verspreid geraakt over allerlei deeltradities. Laten we ook de in onze ‘lijn’ kwijtgeraakte dozen eens opzoeken en kijken wat er bij ons weer bij in moet.
Ad mening [3]: theologie wordt een statisch instrument met indoctrinaire trekken als de dozen niet meer open gemaakt worden, wat er in zit geen eigen overtuigingskracht meer kan hebben, maar onder een beroep op gezag eenvoudig ‘geslikt’ moet worden. Het is juist het wegvallen van serieuze kritisch theologie dat voor indoctrinatie zorgt en maar al te vaak gezorgd heeft. Omgekeerd zorgt hetzelfde wegvallen van serieuze kritische theologie voor de volgens mij momenteel veel gevaarlijker situatie dat iedereen maar wat roept en zijn eigen geloof in elkaar knutselt. Ik geef je graag toe dat er altijd een open grens zit tussen de vormende claims van doorgevende tradities en indoctrinatie. Juist om op die overgang alert te kunnen blijven hebben we een kritische benadering van tradities nodig. Maar wat ik nu actueler vind is dat met het badwater van de indoctrinatie het kind van de vorming wordt weggegooid. Wat dan overblijft is onbenul en leven in eigen kleine ficties.
Ad vraag: ik denk dat vorm en inhoud niet te scheiden zijn. Maar ik denk vooral dat je niet zo tussen vorm en inhoud kunt onderscheiden als jij lijkt te doen: vorm = praxis, inhoud = theorie. Elke praxis heeft tegelijk vorm en inhoud en elke theorie ook. Wat in de christelijke traditie wordt doorgegeven is een onlosmakelijk geheel van praxis (praktijken) en theorie (reflectie daarop, leer), waarbij in beide vorm en inhoud ook nog op elkaar inwerken. Ik heb in een eerdere post die je gelezen hebt al eens verwezen naar Jensons ‘irreversibly established rites’. Dat is vooral praxis. Maar het bleek daar al volkomen verweven te zijn met theorie: de reformatorische misvorming van het avondmaal en het wegvallen van de ‘enduring structure’ van de christelijke liturgie vormen één geheel.
Dank voor je meningen en je antwoord :-). Mijn warrigheid is je bekend. Zie ook: http://www.martijnhorsman.nl/2012/04/20/een-traditie-van-vernieuwing/ voor verdere bespreking. Je beeld van een verhuisdoos (met zowel praxis als inhoud!) vind ik sterk. Maar is de (post)moderne gereformeerde jongeling nu gebaat bij een grotere (genoeg om uit te kiezen, we stoppen er elke generatie wat bij) of een kleinere doos (dit is de basis, bijv. geloofsbelijdenis van Nicea+wat praktische leefregels)? Volgens mij heeft ‘het antwoord’ op deze vraag behoorlijk effect op hoe je een kerk met ‘dit soort types’ kan blijven.
Ik heb met veel interesse je artikel gelezen, maar pfff ik kan het tempo haast niet bij houden. Bij het gedeelte over de catechisatie komen er bij mij een aantal dingen boven. 1.. dat ik merk steeds meer van de Heidelbergse Catechismus ga houden en ook van de oprichters ervan. Hoe zorgvuldig zijn hun antwoorden. onze valkuil is misschien juist wel dat wij die studie niet meer hoeven te doen maar een pasklaar antwoord opgediend krijgen. Ik denk erover het komende jaar de catechisanten alleen de vraag voor te leggen en hen te vragen zelf het antwoord op te zoeken den dan die week daarop eens kijken welk antwoord Casper O en Zacharias U. hebben gegeven.
En wat het boek van Dekker betreft, dit was voor mij een eyeopener. Tijdens en na mijn eerste IKR-periode – waarbij veel moest zijn zoals het altijd was geweest,heb ik wekenlang met de vraag rondgelopen wat is hier aan de hand.Lezend in het boek Marginaal en Missionair begon ik er iets van te begrijpen. het kwam bij mij over dat Dekker beschreef wat tien jaren eerder ontdekt was door de voortrekkers van het christocentrisch preken. Jos Douma enz. Ik ben huiverig voor tradities als die gehanteerd worden als zijnde zo hoort het in de kerk. Hiervan denk ik juist dat als de kerk niet meer weet waaróm ze iets doet zij ten dode is opgeschreven. En ik deel de mening dat er gestudeerd moet worden, dat het belangrijk is waarom er in het verleden belijdenissen zijn opgesteld.Eerlijk gezegd vind ik dat ook juist de uitdaging van geloofsoverdracht aan catechisanten. Hen mee laten kijken waaróm bepaalde dingen tot stand zijn gekomen. En dat hoeft beslist niet saai te zijn.
En ik geloof dat de jeugd van deze tijd dat nodig heeft. Juist omdat ze zoveel losse flodders aangeboden krijgen. Maar net als wij tegen bepaalde dingen hebben aangeschopt en daarvan hoop ik hebben geleerd geef ik hen ook graag de ruimte om dat ook te mogen doen.het meeste leer je toch van je fouten. Alleen, laten wij als kerken alsjeblieft de eerlijke waarheid van God laten horen.