Tagarchief: Dodenherdenking
Dodenherdenking 2002
Geachte dorpsgenoten,
Vrijheid luistert nauw. Vrijheid en luisteren, goed luisteren, dat heeft met elkaar te maken.
Daar staan we vanavond een moment bij stil, voor we naar het monument gaan. Het is mooi dat we dat hier kunnen doen, in een kerkgebouw. Een ruimte die gemaakt is om te luisteren, om stil te worden en te denken over wat echt belangrijk is. Dat is niet maar een toevalligheid. Dat deze kerk hier staat en dat we onze doden in vrijheid mogen gedenken, hoort bij elkaar. Het komt uit dezelfde bron. Waar kerken, waar heiligdommen verwoest worden èn waar kerken en heiligdommen worden afgebroken is de vrijheid in gevaar. Daar verdwijnt de ruimte om te luisteren, echt te luisteren. En vrijheid luistert nauw.
Luisteren – naar wie dan? waarnaar dan? Vanavond beginnen we als vanzelf met luisteren naar de stemmen van doden die we herdenken. Ze zijn omgekomen, omgebracht, gesneuveld, vermoord, verkracht, gemarteld, afgemaakt. Hun stemmen komen van alle kanten. Ze roepen ons verschillende dingen toe. Soms klagen ze ons aan: wie was er om ons te helpen? wie kwam er voor ons op? wie was er met ons verbonden toen het er op aankwam? Soms spreken ze ons aan: de vrijheid waar jij nu van geniet, was voor mij de moeite waard om m’n leven voor te geven, voor te laten nemen. Altijd maken ze ons stil. En in die stilte groeit de vraag: die vrijheid, die ruimte, die wij hebben, waar hebben we die eigenlijk voor?
Die vraag moet je láten groeien. Blijven luisteren. Vrijheid luistert nauw. Laat die mensen uitspreken, die doden die we herdenken. Ze klagen: jij hebt ons de vrijheid niet gegeven. Ze spreken aan: ik heb jou mede je vrijheid gegeven. Ze klagen: jij hebt je verbondenheid met ons geen recht gedaan. Ze spreken aan: ik heb vanuit verbondenheid met jou geleefd. Laat ze uitspreken, die doden, en hoor dat vrijheid geen gegeven is, iets wat je overkomt of niet, iets waarmee je je eigen gang kunt gaan. Vrijheid wordt je gegeven, gegeven door al die andere mensen met wie je onontkoombaar verbonden bent als mens. Vrijheid is geen gegeven, het is een geschenk. En dat geschenk doet een appèl op je: waar heb je die vrijheid eigenlijk vóór?
Echte vrijheid, dat niemand jou dwingt, wordt je gegeven als een geschenk dat een appèl op je doet: je bent iets verschuldigd aan je medemensen met wie je verbonden bent. Doe iets goeds voor die ander, in vrijheid, zonder dat iemand jou dwingt. Vrijheid is ergens vóór. Anders is het geen vrijheid, maar vrijblijvendheid. Dan wordt het iets als ‘niets moet, alles mag, zolang ik een ander maar geen schade toebreng, zolang ik me maar houd aan de regels’. Wat een ander doet, moet-ie zelf weten. En dan krijg je van die dingen, dat iedereen staat toe te kijken als mensen afgetuigd worden. Dan krijg je van die dingen, dat Nederlanders toekijken als zeven duidend mannen afgemaakt worden. We hebben ons aan de regels gehouden en konden ook weinig anders. Wel verantwoordelijk, maar niet schuldig. In gewoon Nederlands: we waren erbij betrokken, maar wij hebben het niet gedaan. Machteloze woorden, tegelijk typerend voor wat vrijheid in werkelijkheid betekent in onze samenleving: vrijblijvendheid. We weten niet meer dat vrijheid ergens vóór is, een doel heeft, een geschenk is, dat een appèl op ons doet. Vrijheid luistert nauw.
Tegelijk beseffen we het wel. Dat vrij zijn betekent dat je iets verschuldigd bent, dat er een appèl op je gedaan wordt en dat je je schuldig maakt als je op dat appèl niet ingaat. Je proeft dat besef in de stille tochten, in de protesten, in de sympathie voor de vrouwen van Screbrenica. Maar het lijkt wel of we als samenleving uiteindelijk weinig met dat besef kunnen. Het wordt verdoofd, weggepraat: Je hebt je toch aan de regels gehouden en zelf niemand beschadigd? Schuldbesef mag niet. Dat doet teveel denken aan die oude calvinistische kerk, waar het altijd maar over schuld ging.
Ja, maar in die kerk ging het er om dat je je schuld kwijt kon, zonder verdoving. Dat er een plek was om uit te huilen en te rouwen en opnieuw ontvankelijk te worden voor het leven. En in de ruimte van het heiligdom ging het er om te luisteren naar die ene stem die zegt: Ik geef jou leven, ondanks alles, en de vrijheid die je ontvangt is uiteindelijk mijn geschenk. Ik geef je die vrijheid om elkaar lief te hebben, om naar elkaar te luisteren, om verbonden te zijn met elkaar. Wees er zuinig op. Vrijheid luistert nauw.
Het is tegenwoordig mode om godsdienst met fundamentalisme in verband te brengen, met fanatici, met onvrijheid, aanslagen en oorlog. Wie echt luistert naar de geschiedenis, naar de doden die nog spreken, die hoort ook dat het niet toevallig is dat het vrije Westen ooit het christelijke Westen is geweest. En iedere kerk die nog staat, ieder heiligdom, vormt nog steeds een ruimte om stil te zijn en te luisteren. Luisteren naar de stemmen van mensen, luisteren naar de stem van God. Alleen wie luistert kan echt vrij zijn. En wie vrijheid van meningsuiting hoog inschat, maar vrijheid van godsdienst niets waard vindt, heeft eenvoudig niet begrepen wat vrijheid is. Vrijheid praat niet maar, vrijheid luistert nauw.
Ik dank u wel.
gehouden in de Ned. Hervormde Kerk, Loenen aan de Vecht, 4 mei 2002
Dodenherdenking 1999
Beste dorpsgenoten,
En toen werd het stil. Toen opeens.
Het contrast had niet groter kunnen zijn.
Hij had zich uit de naad gewerkt, dag in dag uit. Nee, niet voor zichzelf, voor zijn gezin, voor anderen. Langzaam had hij iets opgebouwd. Een inkomen, een huis, een bedrijf, een netwerk van relaties.
Toen kwam de storm van de haat en de driften. Hij had gedaan of hij niets merkte, niets hoorde.
Toen kwam de aardbeving van de burgeroorlog, de dreunende tanks. Hij had het eens aangezien en had doorgewerkt.
Toen kwam het vuur van de milities, brandschatting, verkrachting, het mes, dat ene mes.
En op het vuur volgde een ademloze stilte.
Hij had een brief gekregen. Zomaar. Meld je donderdagmiddag twee uur bij de kazerne daar en daar. Wat doe je dan? Hij was geen held. Dus hij was gegaan. Een camouflage-pak had-ie gekregen, een geweer, later nog wat handgranaten en veel munitie. Allerlei bevelen hadden ze geroepen en hij had ze trouw geleerd en gedaan.
Toen kwam de storm van de oorlog. Zware dagmarsen, dagen lang achterin een koude vrachtwagen. Ze hadden er maar het beste van gemaakt, daar achterin: moppen verteld, verhalen, herinneringen opgehaald.
Toen kwam de aardbeving van het front. Zware inslagen om hem heen, en ook daar aan de overkant, waar zij zaten. Hij had geschoten op alles wat daar bewoog.
Tot op de vierde dag het vuur neerkwam, en het schroot, en alles brandde.
En op het vuur volgde een ademloze stilte.
Ze was een goede moeder geweest en een trouwe echtgenote. Twee zoons en drie dochters hadden ze. Erg breed hadden ze het nooit gehad, maar dat hoefde ook niet. Er was genoeg. En zij zorgde wel dat haar spulletjes in orde waren.
Toen hadden ze de donderwolken gezien in de verte, de verhalen gehoord die ze niet kon begrijpen. Samen hadden ze het nodige ingepakt, en haar man en haar zoons waren vertrokken.
De aardbeving van de vlucht volgde. Van de top van de heuvel af had ze haar huis zien branden. In de laadbak van de vrachtwagen was ze totaal murw geschud.
Toen kwam dat road-block, en het vuur van de pijn en de schaamte. Negen mannen waren het geweest voor ze de tel kwijtraakte.
En op het vuur volgde een ademloze stilte.
Niemand zag het, maar ademloos stil gingen ze staan. Ze wisten dat Hij er was. Nee, niet de dood, die was geweest, en voorbij geweest voor ze het wisten. Hier was die Ander, die er altijd al geweest was. Vragen werden niet gesteld. ‘Wat kom je hier doen, Elia?’ – ze zouden niet weten wat te antwoorden. Maar dat hoefde ook niet. ‘Ik heb het gehoord,’ zei Hij, ‘Ik heb jullie bloed gehoord. Het roept tot Mij om wraak, om recht, om vergelding.’ En de stilte begon te zinderen. Ze wisten dat Hij het er niet bij zou laten zitten.
Ze waren een leuk gezin geweest. Natuurlijk, de gewone babbels en kibbels, maar ze hadden het echt goed gehad samen. Toen was de grote storm gekomen van de oorlog, en de aardbeving van de vlucht, en het vuur van de eenzaamheid op het onderduik-adres. Na drie en een half jaar, waren ze terug gegaan, terug naar huis, twee van de zeven. Wat met de andere vijf precies gebeurd was, zou voorlopig onduidelijk zijn. In ieder geval waren ze dood.
Maar een ander gezin woonde in hun huis nu. En wat ze achter hadden moeten laten bleek verspreid over de buurt. Vijf loketten en dertien formulieren later kregen ze iets toegewezen, met wat afgeleefde spulletjes van anderen, die fout geweest waren. Vragen mochten niet gesteld worden. Over het verzet mocht het gaan, maar niet te lang. Geen groter taboe was er dan het niet-verzet. ‘Wees maar blij dat je nog leeft,’ zeiden ze, ‘en bouw iets op, kijk naar voren.’ Maar ’s avonds, als de stilte viel, kwamen de herinneringen, en de woede en de pijn. En de stilte werd ademloos diep.
Hij herkende ze uit duizenden, soms op straat, soms in een kroeg, soms zomaar bij een zakelijk contact. Mensen zoals hij. Mensen die ergens ter wereld, in één of andere oorlog geweest waren, gevochten hadden, gedood hadden. Hij zou niet kunnen zeggen waar hij het precies aan zag, maar hij had zich nooit vergist. De storm en de aardbeving en het vuur hadden hun merktekens achter gelaten. Altijd was daar de angst voor de stilte, die nooit meer echt stil kon worden. Stilte zoog je weg naar het vuur van het gevecht en de eindeloze donder van het geschut, en het geschreeuw van je gewonde maats stormde weer in je oren.
Maar vragen mochten niet gesteld worden. Was het wel goed geweest, daar in Indonesië? En later? Hij hoorde het bloed roepen. Hij wel. Soms klopte het in zijn oren. Maar ze zeiden: ‘Wees maar blij dat je nog leeft, bouw iets op, kijk naar voren.’ Dan zei hij maar niets meer. Maar zijn stilte was ademloos diep.
Niemand zag het, maar in de stilte was er die Ander, die ene die er altijd al geweest was. Hij had alles gezien en gehoord. En nooit zou Hij vergeten wat er gebeurd was. Hij keek eens naar zijn handen. Voelde nog eens in zijn zij. En de herinnering aan die eenzaamheid, toen, kwam weer boven. Stil legde Hij zijn hand op hun schouder. Meer zouden ze toch niet begrijpen. En de stilte begon te zinderen toen Hij opstond. Want Hij had de stem gehoord, de stem van het bloed op de aarde: dat koninkrijk van U, Heer, wordt dat nog wat?
Dank u.
gehouden in de Ned. Hervormde Kerk, Loenen aan de Vecht, 4 mei 1999