Ook verschillende speelborden vragen een gelijk speelveld

motto: U die anderen onderwijst, onderwijst u uzelf eigenlijk wel?
(Romeinen 2: 21)

In het tijdschrift De Reformatie signaleert Jan Westert afgelopen 14 december dat het ook in de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) stil is in de discussie over vrouwelijke ambtsdragers. Hij verlengt daarmee een observatie van mr. Emo Bos over de stilte na het verschijnen van een brochure binnen de Gereformeerde Bond in de PKN. Bos vraagt zich daarbij af of die stilte komt doordat niemand zich wil branden aan de vragen die door de tegenstanders van vrouwelijke ambtsdragers niet worden beantwoord. Bos proeft angst. Westert beschrijft vooral verlegenheid en laat de angst weg.

 

angst Dat weglaten van de angst valt me even op. Alsof het in onze kerken zoveel anders is. Wie een publieke kerkelijke persoon is, zoals de meeste theologen, heeft in onze kerken net als in de Gereformeerde Bond alle reden om bang te zijn en zich niet te willen branden. Afwijken van de sjibbolet-positie van tegen vrouwelijke ambtsdragers zijn is in ieder geval een garantie om opgenomen te worden in het grote lastercircuit dat zich vroeger in de kerkelijke pers ontrolde en tegenwoordig vooral op allerlei internet-sites. Vragen stellen bij de integriteit van de conservatieve positie betekent bovendien bij mensen angst losmaken; ook in de kerken vertaalt angst zich zomaar in agressie. Je weet als predikant dat het je pastorale relaties kan kosten en je kans op een volgend beroep met een flinke factor kleiner maakt.

In ieder geval lijkt het me belangrijk ook voor onze kerken te signaleren dat behoorlijk wat mensen niet stil zijn uit verlegenheid, maar stil zijn uit angst, of uit de in dit verband verwante overweging van voorzichtigheid. Westert verwijst naar de discussie rond de eventuele instituering van het project Stroom vorig najaar op de classis Amsterdam-Leiden. De aanvraag daarvoor is niet ingetrokken omdat er alleen maar een gesprek in stilstaand water was. Er is uiteindelijk helemaal geen gesprek geweest. Het was al voldoende dat duidelijk werd dat een toetreding van Stroom inclusief vrouwelijk leiderschap tot onhanteerbare spanningen binnen het kerkverband van de GKv zou leiden. Dáárom deden de aanvragers een stap terug.

 

verlegenheid Intussen volg ik ook Jan Westert wel als hij aandacht vraagt voor verlegenheid. Laat ik die voor mezelf even een slag invullen: waar zijn we verlegen mee, waar zit de onmacht? Het komt mij voor dat we er uiteindelijk vooral verlegen mee zijn dat we elkaar in een gesprek over vrouwelijke ambtsdragers überhaupt niet bereiken. De onmacht zit hem er in dat we vanuit twee zo verschillende posities opereren dat er geen gemeenschappelijke grondslag voor gesprek is. In een vergelijking: de ene groep wil de zaak via het speelbord en de regels van het schaakspel beslissen, de andere groep via het speelbord en de regels van het dammen. Dat communiceert niet. Iedereen die wel eens heeft meegedaan aan gesprekken over dit onderwerp kent iets van de ervaring dat de argumenten van de ander jou niet raken en dat jouw argumenten op de ander geen enkele indruk lijken te maken. We opereren op verschillende speelborden.

Voor vrijgemaakt gereformeerden is dat een tamelijk nieuwe ervaring, waar we geen weg mee lijken te weten — waar we ook totaal niet op zijn voorbereid vanuit het verleden. De ontwikkelingen gaan bovendien snel. Het mag best even bezinken dat het dit jaar pas twintig jaar geleden is dat een synode vrouwen in de gemeente het actieve kiesrecht gaf. De snelheid van ontwikkelingen en veranderingen zorgt voor vervreemding en angst en helpt er bepaald niet aan mee dat mensen in staat zijn nieuwe wegen te zoeken voor discussie. Als je altijd geleerd hebt dat discussies in de kerk naar goddelijk gebod op het schaakbord  en via de regels van het schaakspel beslist moeten worden, dan is zelfs het accepteren van anderen die vinden dat het ook op het dambord via de regels van het dammen kan voor je gevoel een opgeven van de gehoorzaamheid aan God.

 

uitvergroten Als ik het voorgaande wat probeer uit te vergroten vallen mij binnen de waaier van posities die je kunt innemen over vrouwelijke ambtsdragers in onze kerken vooral twee groepen op. Voor de ene groep is wat je vindt van vrouwelijke ambtsdragers een geladen sjibbolet: om bij de orthodox gereformeerden te horen, bijbelgetrouw christen te zijn, gehoorzaam aan de Heer te mogen heten, moet je tegen zijn. Anders doe je aan Schriftkritiek, neem je de bijbel niet serieus en ben je niet bereid je eigen ideeën gevangen te geven aan de Heer. Als een en ander zo’n lading heeft is het niet vreemd om mensen te horen zeggen dat ze in het toelaten van vrouwen als ambtsdragers (vooral als ouderlingen en predikanten) genoeg reden zien om zo’n gemeente of kerkverband te verlaten.

Voor de andere groep is vooral onduidelijk wat het probleem zou zijn. De ervaring in de samenleving is dat gemengde teams altijd sterker zijn dan teams van alleen mannen of alleen vrouwen. Ook onder gereformeerde christenen is het buiten de kleine cirkel van de kerk volkomen geaccepteerd dat vrouwen leiding geven. Meer nog, in verreweg de meeste gemeenten doen vrouwen in alle onderdelen van gemeente-zijn net zo mee als mannen, op de uitzondering na van ‘het ambt’. Zoals overal verwachten we ook in de kerk dat niet de vraag gesteld wordt of je man of vrouw bent, maar of je voor een taak geschikt bent, of je er de gaven voor hebt. Alleen rond het ambt wordt, om de een of andere willekeurige reden, wel gevraagd of je man of vrouw bent. Hoeveel gaven van geestelijk leiding geven je als vrouw ook hebt, tot nu toe stuit je op een blokkade van mensen die in feite zeggen: de Gever van die gaven heeft ze niet bedoeld om in de officiële geestelijke leiding van de kerk in te zetten.

De beide groepen nemen niet alleen verschillende posities in, ze hanteren ook verschillende argumentaties en oriënteren zich op verschillende terreinen. De eerste groep oriënteert zich op het terrein van de leer, van de bijbeluitleg en van de systematische verwerking daarvan. De tweede groep oriënteert zich veel meer op de praktijk van het (christen)leven. Als er al iets van leer opduikt, dan op het veel algemenere punt dat je in de kerk gaven gericht hoort bezig te zijn. Maar zelfs dat heeft veel meer een praktische lading: zo doen we dat altijd, ik ervaar van anderen dat ik bepaalde gaven heb, ik word normaal gestimuleerd ze in te zetten, waarom kan dat op dit ene punt niet?

Beide groepen lijken bovendien verschillende gesprekspartners en leefwerelden te hebben. De eerste groep is vooral binnen-kerkelijk gericht. De beslissende gesprekspartner is de vrijzinnigheid die vanuit andere (protestantse) kerken binnen zou kunnen dringen, en die gedragen zou worden door een seculiere gelijkheid-ideologie buiten de kerken. De drup binnen de kerk van de regen buiten moet zo helder mogelijk worden afgewezen. Dat de discussie over vrouwelijk ambtsdrager zijn zo’n sterke sjibbolet-lading heeft gekregen is vooral veroorzaakt door deze tegenstelling met vrijzinnigheid in andere kerken. De tweede groep is sterker gericht op vrienden, contacten, collega’s etc. buiten de kerken. Hun kunnen ze de situatie in de kerken niet uitleggen. Als het om mensen in andere kerken gaat speelt er geen tegenover-stelling, maar juist verbondenheid: ze geloven net als wij, en in hun kerk is een vrouwelijke ambtsdrager geen probleem. Trouwens, toen ze laatst bij vrienden naar de kerk gingen vonden ze de vrouwelijke predikant daar een stuk beter dan de eigen mannelijke. Waar de eerste groep vooral wortels lijkt te hebben in de egelstelling die de Gereformeerde Kerken na de vrijmaking hebben ingenomen, lijkt de tweede groep vooral geworteld in de open kerkelijke samenleving van de oecumene van het hart.

In de feitelijke situatie in de kerken domineert de eerste groep de kerkelijke vergaderingen en monopoliseert daarmee de officiële kerkelijke discussie. In de opdracht van het landelijk deputaatschap m/v is de centrale vraag ‘of het op grond van de Schrift geoorloofd is’. Dat lijkt me een sterk sturende vraagstelling, geheel in lijn van: het mag alleen op het schaakbord via de regels van het schaakspel. Het is kennelijk niet voorstelbaar dat deze discussie wel eens niet ‘op grond van de Schrift’ beslist zou moeten worden, tenminste niet via een direct beroep op bijbelteksten en de uitleg daarvan. De tweede groep domineert de praktijk in de overgrote meerderheid van de gemeenten. Zoals boven al gezegd: er is doorgaans alleen nog het eilandje over van het ‘ambt’ waar mannen en vrouwen geen gelijke rollen, taken en bevoegdheden hebben. In een aantal gemeenten doen intussen vrouwen ook al (lang) mee in het kerkenraadswerk. Ze krijgen dan tot nu toe alleen nog niet de naam en eer van ambtsdrager. Dat is doorgaans uitsluitend omdat mensen geen behoefte hebben aan het voeren van een onmogelijke discussie in het kerkverband, niet omdat ze op de een of andere manier onder de indruk zijn van de argumenten die ertegen aangevoerd worden. Verder wacht iedereen stilletjes af tot deputaten hun ei gelegd hebben.

 

intimidatie Intussen blijft ook het gelijk van mr. Emo Bos een rol spelen. Iedereen weet dat wanneer je je uitspreekt vóór gelijke behandeling van vrouwen en mannen ook qua verkiesbaarheid voor de ambten, je integriteit als gereformeerd christen fors in twijfel getrokken gaat worden. Je kunt rekenen op verwijten van Schriftkritiek, van ontrouw, van het hanteren van een ‘nieuwe’ hermeneutiek, en van nog zo het een en ander wat je als goed gereformeerd christen niet behoort te doen. Dit hindert elke vorm van discussie nog eens extra. Er is niet alleen sprake van verschillende speelborden en verschillende spellen, er is überhaupt geen sprake van een gelijk speelveld. Vooral de eerste groep is niet in staat en/of bereid ruimte te geven voor een gesprek over een verschil van mening tussen posities op hetzelfde niveau, voor een gesprek tussen mensen die allemaal in overeenstemming met de bijbel willen leven. Het met hen niet eens zijn betekent onontkoombaar door een luidruchtig deel van die groep gediskwalificeerd worden in je persoonlijke christelijke integriteit.

Ik probeer met die laatste zinnen zo precies mogelijk te formuleren. Ik kan me voorstellen dat het voor mensen die er voor zichzelf van overtuigd zijn dat vrouwelijke ambtsdragers door God zelf verboden zijn, lastig is hun eigen positie te relativeren. Ik bedoel met dat relativeren dat je beseft dat het in die overtuiging  gaat om jouw eigen mening, die je naar beste kunnen gevormd hebt, maar die door andere gereformeerde christenen niet per se gedeeld hoeft te worden. Er is binnen wat ik hier maar de eerste groep noem ook een groot deel mensen dat de discussie gewoon heel lastig vindt, die geneigd is zich eruit terug te trekken en vooral voor zichzelf in eigen geweten overtuigd te blijven. Over hen heb ik het niet als ik het over intimidatie en het aantasten van persoonlijke integriteit heb. Dat neemt intussen niet weg, dat het door anderen wel gebeurt, tegenwoordig vooral her en der op internet, maar daarmee niet minder fors en ook niet minder effectief. Al met al extra logisch dat het zo stil is in de discussie rond vrouwelijke ambtsdragers.

 

killing Intussen irriteert de stilte me steeds meer. Ze maskeert de werkelijke verhoudingen en verbergt de urgentie dat er op dit onderwerp echt iets moet gebeuren. Het is ook de stilte waarin je het schuifelen kunt horen van vele mensen die de kerken verlaten en om wie geen synode zich lijkt te bekommeren. Ze schreeuwen tenslotte niet en maken geen stampij. Het is de stilte van het versterven, zinloos en totaal onnodig.

Het is tijd om niet meer stil te zijn, tijd om niet meer onder de indruk te zijn van intimiderende mensen die zichzelf ethisch diskwalificeren, tijd om de angst te overwinnen en te zeggen wat we vinden. Als we de verschillen niet op tafel leggen gaan we ook nooit leren er mee om te gaan.

 

speelveld In dat kader ga ik hieronder eens proberen een meer gelijk speelveld te krijgen. Ik volg daarmee een idee van de Amerikaanse filosoof/theoloog Nicholas Wolterstorff. Toen al weer lang geleden aan gene zijde van de oceaan in de Christian Reformed Churches dezelfde discussie speelde, schreef hij een artikel ‘The Bibel and Women. Another Look at the „Conservative” Position’ (1979, opgenomen in zijn bundel Hearing the Call, 2011, 202-209). Hij probeerde daarin de rollen eens om te keren en aan te tonen hoe juist de conservatieve positie willekeurig en onverantwoord met de bijbel omgaat. Dat ga ik ook eens proberen. Laten we de boel eens spiegelen: juist de argumentatie van tegenstanders van vrouwelijke ambtsdragers is intellectueel niet integer, niet bijbels te verantwoorden en dus een typisch voorbeeld van wat je niet zou moeten willen.

Dat is dus voorlopig heel wat anders dan proberen in deze discussie tot een inhoudelijke consensus te komen. Ik geloof niet dat dit mogelijk is, op basis van de schets die ik boven gaf: we opereren op verschillende speelborden. Het zou al wat betekenen als wat volgt dammers helpt om zich niet langer door schakers te laten intimideren. En wie weet helpt het sommige schakers om in ieder geval hun eigen positie eens te relativeren en de discussie van haar beweerde principiële lading te ontdoen. Al met al is wat volgt gelijk antwoord op de vraag waarom de argumenten die telkens weer tegen vrouwelijke ambtsdragers ingebracht worden mij totaal niet overtuigen.

 

integriteit Vooraf eerst even dit: als ik een argumentatie intellectueel niet integer noem heb ik het niet over de persoonlijke integriteit van mensen die die argumentatie voeren. Een argumentatie is intellectueel niet integer als ze bijvoorbeeld willekeurig wordt toegepast of innerlijk tegenstrijdig is. Dat kun je zelf niet in de gaten hebben. Je kunt ook gewoon geen alternatief zien en bij gebrek aan beter vasthouden aan wat je nu eenmaal aan argumentatie hebt. Dat is persoonlijk integer, terwijl de argumentatie er niet minder niet-integer van wordt. Ik ga de rollen dus niet helemaal omkeren en doen wat ik van anderen niet accepteer.

Dé reden waarom ik de argumenten van tegenstanders vanuit een paar zwijg- en verbodsteksten en vanuit een beweerd algemeen geldende verhouding tussen man en vrouw (scheppingsorde) niet intellectueel integer vind, is dat zij die willekeurig toepassen: uitsluitend op de specifieke vraag of vrouwelijke gemeenteleden in het ambt mogen dienen. De argumentatie is in zichzelf algemeen van aard: ze gaat over de verhoudingen van mannen en vrouwen in alle situaties. Maar ze wordt niet algemeen toegepast. Dat geldt voor beide argumentatielijnen, die vanuit de apostolische instructies en die vanuit scheppingsmotieven.

Zoals hier eerder gemeld heeft Myriam Klinker-De Klerck in een studie van alle apostolische instructies over de verhouding van mannen en vrouwen laten zien dat de motiverende kern daarvan een algemene strekking heeft. Wil je gehoorzaamheid aan het apostolische onderwijs aanvoeren als een argument tegen een ambtelijke positie van vrouwen, dan ben je het aan je intellectuele integriteit verplicht diezelfde gehoorzaamheid aan te voeren als een argument voor een ondergeschikte rol van vrouwen in de hele samenleving, en je dus te verzetten tegen alle vormen van vrouwelijk leiderschap waar dan ook. Doe je dat niet, en stem je, al is het maar stilzwijgend, in met de huidige normale maatschappelijke verhoudingen tussen mannen en vrouwen, dan kun je dezelfde gehoorzaamheid niet meer serieus aanvoeren als argument tegen vrouwelijk leiderschap in de kerk.

Hetzelfde geldt vanzelf voor elk beroep op scheppingsordeningen als het gaat om de verhouding tussen vrouwen en mannen. Onontkoombaar heeft dat een maximaal algemene lading en raakt het de verhouding tussen de seksen in elke situatie. Je kunt het niet maken een dergelijke algemene argumentatie toe te passen in de kerkelijke verhoudingen en er over te zwijgen in de samenleving.

Wolterstorff noemt dit in zijn artikel de strategie van het willekeurig toepassen van principes (the selectively-applied-principle strategy, 203, vgl. 206f.). Hij verbindt die met de strategie van kiezen wat je uitkomt en weglaten wat je niet uitkomt (the pick-and-choose strategy, 203). De combinatie van beide strategieën ziet hij als typerend voor hoe tegenstanders van vrouwelijke ambtsdragers omgaan met cruciale bijbelplaatsen.

Vrouwen moeten in de gemeente zwijgen (1 Kor. 14: 33v), maar dat ze wel degelijk spreken in profetie en gebed (1 Kor. 11: 5) telt dan even niet mee. ‘De natuur zelf’ leert dat vrouwen hun hoofd moeten bedekken dan (11: 5vv), maar er is in onze kerken niemand die beweert onze vrouwen en meisjes hun hoofd horen te bedekken. Net zo min is er iemand die beweert dat mannen in de kerk bij het bidden de handen moeten opheffen of die bijzondere kapsels of sieraden wil verbieden, terwijl het vrouwen nog steeds verboden zou moeten worden onderwijs te geven of gezag over mannen te hebben (1 Tim. 2: 8-15). De passage zelf maakt daarbij geen enkel onderscheid tussen het een dat cultureel bepaald zou zijn en het andere dat dat niet is. En wie dat wel wil doen op basis van een niet heel duidelijke verwijzing naar Adam en Eva die hangt onontkoombaar als willekeurig te kijk wanneer hij dat niet toepast op de verhoudingen van man en vrouw in het algemeen, maar wel op één verhouding in de kerk. Nu nog maar even afgezien van de willekeur dat dezelfde mensen doorgaans Paulus’ verwijzing naar de natuur zelf en wat hij in alle kerken voorschrijft uit 1 Kor. 11 niet hanteren om een of ander tijdloos geldend principe te vinden in een verplichte hoofdbedekking voor vrouwen.

Nu weet ik ook wel dat mensen behoorlijk wat moeite doen om onder de exegetische willekeur op het niveau van de losse teksten uit te komen. Het moet bijvoorbeeld in 1 Kor. 14:  33v plotseling over een ‘beoordelend’ spreken gaan, wat dan niet zou mogen. Ik ben van dit soort exegetisch paniekvoetbal sowieso niet onder de indruk. Maar het is ook niet waar het me hier om gaat. Staan blijft dat de argumentatie zowel vanuit de apostolische instructies als vanuit een beroep op allerlei scheppingsordeningen een algemeen karakter heeft, en dat dit algemene karakter geen recht gedaan wordt bij de willekeurige toepassing op de enkele vraag rond het ambt. Het zou best een intellectueel integere positie kunnen opleveren als iemand zou betogen dat bijbelse instructies ook in hun specifiek culturele en maatschappelijke vormgeving een altijd geldende claim maken. Dan heb je ook geen verweer meer tegen slavernij, zul je de kerkdiensten volkomen anders moeten inrichten, en zul je je op een reeks van punten tegen onze samenleving moeten verzetten. Maar er is bij mijn weten niemand in onze kerken die zoiets bepleit. En alleen bij de man-vrouw verhouding een selectieve serie teksten op een selectief punt blijvend geldend verklaren is op geen enkele manier intellectueel integer.

 

bijbels Je hebt daar ook geen bijbelse grondslag voor. Ik noem dat als apart punt omdat er nogal wat mensen zijn die denken dat het een bijbels principe is dat argumentatie vanuit de schepping, zoals in 1 Tim. 2, het effect heeft dat de voorafgaande stelling tot de universeel geldende macht wordt verheven. Dat is eenvoudig niet waar en op geen enkele manier uit de bijbel zelf aantoonbaar. Er wordt op allerlei manieren in de bijbel geargumenteerd met verwijzingen naar de schepping of de natuur. Het bekendste voorbeeld is wellicht de onderbouwing van het vierde gebod in Ex. 20: 11. Maar je kunt ook denken aan het oppakken van hetzelfde motief in de cycli van reinigingsrituelen of in de bouw van de tabernakel. Afgezien daar nu van, al aan het sabbatsgebod is duidelijk genoeg dat dit niet betekent dat dit daarom overal en altijd geldend verklaard wordt. De verwijzing naar de zes dagen van Gods scheppen en de dag rust daarna onderbouwt juist het gegeven dat de sabbat de zevende dag is. Dat is nooit enige verhindering geweest voor de kerk om haar feestdag op de eerste dag van de week te houden, en niet als sabbat. Zie ook de slotalinea van dit artikel van Bert Loonstra.

Punt is hier niet dat er in de bijbel geargumenteerd wordt vanuit de schepping (of, van hetzelfde kaliber, vanuit ‘de natuur’), maar dat moet worden aangetoond dat deze argumentatie dit soort algemeen geldend verklarende effecten heeft. Dat is bij mijn weten nog nooit aangetoond en ik zie ook niet in hoe dat zou kunnen. Paulus argumenteert, geheel in lijn met het Oude Testament, veel losser en veel meer ad hoc. Dominant is bij hem het evangelisatie-argument dat je moet voorkomen dat de communicatie van het evangelie wordt geblokkeerd door aanstoot te geven in de samenleving om je heen op bijzaken die niet het hart van het evangelie raken. Daarbinnen gebruikt hij alles wat hij aan argumentatie te pakken kan krijgen en waarvan hij inschat dat ze voor zijn lezers/hoorders overtuigend kan zijn.

Het komt er hier nogal precies op aan. In Van Bruggen’s Ambten in de apostolische kerk is ergens (pag. 185, noot 10) de stelling te vinden: ‘Wanneer de apostel het leren van de vrouw verbiedt op gronden die voor alle tijden gelijk zijn (schepping; zondeval) is het verbod als zodanig absoluut.’ Dat is een hermeneutische stelling die doorgaans de lading krijgt van een ‘Schriftbeginsel ter Schriftverklaring’. Maar het is geen Schriftbeginsel. Het is een gewone theologische claim die volledig ter discussie hoort te staan. Schepping en zondeval zijn op zichzelf al geen gronden die voor alle tijden gelijk zijn (er is nogal wat meer gebeurd sinds die tijd) en dat gronden die voor alle tijden gelijk zijn voor alle tijden tot dezelfde conclusies zouden moeten leiden lijkt mij zonder meer een drogreden. In ieder geval leert de bijbel zelf nergens dat gronden die voor alle tijden gelijk zijn een verbod als zodanig absoluut maken. En dat is hier mijn punt. Het met een dergelijke hermeneutische stelling niet eens zijn is geen kwestie van ongehoorzaamheid aan de Schrift, maar een kwestie van normaal meningsverschil.

We stuiten in dit soort hermeneutische stellingen wat mij betreft vooral op iets heel anders, namelijk op onbijbelse vooronderstellingen die hun wortels onder meer in restanten van de aristotelische filosofie hebben. Die heeft, in uitgeklede vorm, ook op de traditionele gereformeerde theologie bijzonder veel invloed gehad. De gedachte dat het wezen van dingen en verhoudingen bepaald wordt door hun oorsprong (in de schepping) zorgt ervoor dat verwijzingen naar die oorsprong een extra lading krijgen. Logisch dat dan bijvoorbeeld de inspiratieleer (oorsprong van de bijbel) heel belangrijk wordt en een veel grotere lading krijgt dan de paar teksten erover in de bijbel kunnen dragen. Intussen is de hele gedachte dat de oorsprong het wezen van dingen en verhoudingen bepaalt in ieder geval niet bijbels en voor zover ik kan zien überhaupt niet houdbaar.

Dat beweringen als die van Van Bruggen toch in de gereformeerde wereld rondgaan met het air van ‘Schriftbeginsel’ is niet meer dan een signaal van hermeneutische naïviteit: geen oog hebben voor verborgen vanzelfsprekendheden die je ergens vandaan meegekregen hebt en die je inleest in de bijbel. Het vormt een typerend voorbeeld van wat me al veel langer is gaan opvallen: juist mensen die zich verzetten tegen een of andere beweerde ‘nieuwe’ hermeneutiek blijven bevangen in een ‘oude’ hermeneutiek die bepaald wordt door niet meer bewuste oudere theologische en filosofische vooroordelen. Wie het idee dat een scheppingsverwijzing stellingen een absolute status geeft hanteert als hermeneutisch principe bij bijbeluitleg, is daarmee niet ‘gehoorzaam aan God’ maar gevangen in een onbijbelse theorie.

 

bijbeluitleg Misschien is dit wel het beste punt om gelijk te proberen duidelijk te maken waarom deze discussie niet beslist wordt en beslist kan worden door bijbeluitleg. Die bijbeluitleg speelt namelijk nauwelijks een rol. Het kan moeilijk ter discussie staan dat Paulus inderdaad vrouwen verbiedt onderwijs te geven, in bepaalde situaties gebiedt te zwijgen, aandringt op zich onderschikken, en wat dies meer zij. Je kunt teksten best wat anders lezen dan traditioneel, maar dat levert uiteindelijk niet heel veel op.

Om dat even wat meer concreet te maken: er valt iets voor te zeggen bij de lezing van 1 Timoteüs 2 het accent niet te leggen op vers 12 (ik sta haar dus niet toe dat ze zelf onderwijst of gezag over mannen heeft), maar op vers 11 (een vrouw moet ongestoord kunnen studeren). De verzen krijgen dan een andere flow. Paulus zegt dan iets als: het is belangrijk dat vrouwen kunnen studeren — niet dat ik de gebruikelijke orde wil omkeren — maar het is belangrijk dat vrouwen net zo goed worden opgeleid, anders krijg je weer dat ze zich laten verleiden (had Adam zijn vrouw maar fatsoenlijk onderwijs gegeven…). Of deze weergave exegetisch klopt is niet eens zo belangrijk. In ieder geval dringt Paulus aan op het leren/studeren van vrouwen. We hebben intussen genoeg ervaring met Taliban en aanverwante figuren om te weten hoe brisant het is in een dergelijke cultuur om meisjes en vrouwen een opleiding te geven. En zover hoeven we niet eens te kijken. De plaats die vrouwen nu hebben in onze samenleving en kerk is één op één verbonden met de toegang tot normaal onderwijs die ze gekregen hebben (en niet met allerlei verhalen over emancipatie en dergelijke: in een ander artikel in dezelfde bundel wijst Wolterstorff er terecht op dat christelijke vrouwen doorgaans heel wat minder geslikt hebben van de ideologie van een feministisch gelijkheidsdenken dan christelijke mannen geslikt hebben van de ideologie van het kapitalisme).

Maar als dat allemaal gezegd is blijft nog steeds staan dat Paulus er tegen is dat vrouwen onderwijs geven of gezag uitoefenen. Je ontkomt er niet aan dat alle apostolische instructies gewoonweg uitgaan van een verhouding tussen vrouwen en mannen die niet gelijkwaardig is, en dat er nergens op aangedrongen wordt die verhouding te veranderen, integendeel, ze wordt telkens weer bevestigd.

De vraag is tenslotte niet hoe we deze en dergelijke teksten uitleggen, maar de vraag is hoe we ze — uitgelegd en al — toepassen in onze heel andere situatie. Het is die toepassing die gestuurd wordt door beweringen als die van Van Bruggen hierboven. Een niet bijbelse maar theologische stelling zorgt er dan voor dat een paar teksten een uitzonderingsbehandeling moeten krijgen. Laat je die stelling vallen dan verandert er niet meer dan dat we met 1 Tim. 2 of 1 Kor. 14 omgaan zoals we altijd al doen met al die andere instructies uit de bijbel die een duidelijke setting hebben in een samenleving en cultuur die niet meer bestaat bij ons. Er is dus ook geen reden voor paniek, dat nu alles gaat schuiven of zo. Waarom zou dat zo zijn? We hebben meer dan genoeg ervaring met andere thema’s wat dit betreft. Er blijkt alleen geen reden te zijn om normale gereformeerde praktijk te onderbreken en in de kramp te schieten op het ene kleine uitzonderingsgebiedje van vrouw en ambt.

Ik heb al eerder aangegeven dat deze hele discussie in feite beslist wordt op het niveau van hoe we als christenen de maatschappelijke verhoudingen en structuren van onze samenleving waarderen. Als je die waardering theoretisch wilt verantwoorden kom je in een enorm complexe discussie terecht, waar niet alleen bijbelgegevens een rol in spelen, maar ook algemeen theologische, filosofische, sociologische en juridische afwegingen in meedoen. De opdracht van deputaten m/v, met de eenzijdige concentratie op een ‘op grond van de Schrift’ doet aan die feitelijke situatie geen recht.

Intussen doet die theoretische verantwoording nooit meer dan na-denken over waarderingen die al in de praktijk vorm krijgen. Wat je werkelijk gelooft en vanuit welke overtuigingen je werkelijk leeft komt uit in hoe je leeft. Op dat niveau is de hele discussie over de verhouding tussen man en vrouw in onze kerken al onomkeerbaar beslist. De normale sociale praktijk dat bij het toekennen van taken, rollen, ambten, verantwoordelijkheden en kansen geslacht niet relevant is, is in de ‘orthodox gereformeerde’ gemeenschap al lang geleden geaccepteerd (anders dan in de ultragereformeerde [bevindelijke] gemeenschap). Het is tijd daar consequenties aan te verbinden ook voor de laatste uitzondering. Ze is niet meer uit te leggen, en roept onontkoombaar de ervaring wakker van willekeur. Met een extra lading ook nog: wanneer menselijke willekeur als gebod van God gepresenteerd wordt moet God zelf wel willekeurig zijn.

 

gelijkwaardig Die willekeur wordt in feite al heel lang ervaren. Ze roept merkwaardige uitspraken op die proberen de pijn ervan te sussen. Beste kandidaat daarvoor is de mantra dat vrouwen en mannen wel gelijkwaardig zijn maar niet gelijk. Bedoeld is dan dat het echt geen kwestie is van meer of minder waard zijn voor God en mensen dat mannen en vrouwen verschillende rechten en bevoegdheden hebben. God heeft de geslachten nu eenmaal een verschillende taak gegeven en allerlei verschillende eigenschappen met het oog op die verschillende taak. Hoe goed bedoeld misschien ook, de uitspraak is niet meer dan een drogreden en een zoethoudertje. Begrijpelijk in de situatie dat we niet meer met zoveel woorden durven te zeggen dat man en vrouw niet gelijkwaardig zijn — wat het grootste deel van de kerkgeschiedenis een vanzelfsprekende stelling was en waarschijnlijk nog voor een heel groot deel van de wereldkerk is — maar geen consequenties durven verbinden aan het inzicht dat vrouwen en mannen wel degelijk gelijkwaardig zijn.

Gelijkwaardig zijn betekent één op één dezelfde rechten en bevoegdheden hebben of kunnen krijgen. Rechten ontspringen aan waarde, niet aan gelijkheid of ongelijkheid. Mensenrechten ontspringen aan de waarde van mens zijn, burgerrechten aan de waarde van burger zijn, en zo eindeloos door. Je merkt het aan de ervaring van onrecht, die altijd impliceert dat iemand als minder behandeld wordt dan hij of zij waard is. Die waarde kan gegeven zijn met je persoon, ze kan ook toegekend worden. De juridische wereld leeft van de status-begrippen (koper, erfgenaam, etc.) waarin mensen waarde toegekend wordt en vanuit die waarde bepaalde rechten.

De stelling dat de ongelijkheid tussen man en vrouw betekent dat ze niet dezelfde rechten hebben, concreet dat een vrouw niet het recht heeft om als ambtsdrager verkozen te worden en te functioneren, impliceert dus onontkoombaar dat man en vrouw in werkelijkheid niet gelijkwaardig zijn, tenminste op dit ene punt. Dat vrouwen dit ook zo ervaren is niet meer dan terecht. Wanneer zij van God zelf blijkbaar de gaven gekregen hebben om ook in de ambten van de kerk te functioneren en hen dat toch wordt verboden, wordt hen onrecht aangedaan. Dat hoort niet langer gemaskeerd te worden met inhoudelijk onzinnige uitspraken, maar benoemd te worden als wat het is.

 

meningsverschil Het is meer dan tijd dat de discussie over het al dan niet toelaten van vrouwelijke ambtsdragers gevoerd gaat worden op het niveau dat ze in werkelijkheid heeft: dat van een normaal meningsverschil binnen de kerk en binnen de gereformeerde traditie. Ook als groepen op verschillende borden spelen is een meer gelijk speelveld vereist. Er is geen enkele reden om elkaars persoonlijke integriteit daarbij ter discussie te stellen. Er is wel alle reden juist voor de conservatieve positie om zichzelf te bezinnen op de eigen argumentatie. Het bovenstaande helpt misschien alvast iets om te begrijpen dat alles wat tot nu aan tegenargumentatie op tafel gelegd is in ieder geval niet overtuigt. Het nog eens herhalen heeft geen enkele zin, ook niet als het door een synode zou gebeuren. We zullen moeten leren inclusief onze meningsverschillen samen door één kerkdeur te gaan.

14 gedachten over “Ook verschillende speelborden vragen een gelijk speelveld

  1. Ik wacht inderdaad op de synode. De enorme crux is alleen dat eerst mannen over vrouwen moeten beslissen voordat er iets verandert. Ik ervaar dat als een enorme spagaat. Hoe komen we daar uit? Ik heb heel veel geduld, en kies daarom niet voor rigoreuze maatregelen, maar zit formeel wel in een afhankelijkheidspositie.
    En het gaat over de angst van mannen. Tot nu toe is “wij” : mannen, ook in dit artikel. Is er ook angst bij vrouwen?

    • Dag Aafke, goed punt…
      Het heeft in ieder geval ook voor mij iets heel vervreemdends dat straks weer zus en zoveel mannen beslissingen gaan nemen. Ik zou er geen oplossing voor weten.
      Ik vraag me wel af of de angst die hoort bij het loslaten van een positie ‘in controle’ alleen mannelijk is. Zolang mannen in deze zaak beslissen is het in ieder geval de angst van mannen die overwonnen moet worden. Maar ik houd eigenlijk helemaal niet van de gebruikelijke stereotypen hier. De verschillen tussen mannen onderling en vrouwen onderling zijn zeker zo groot als die tussen ‘mannen’ en ‘vrouwen’. Dus ik verwacht niet anders dan dat er ook angst bij vrouwen is, ook als het gaat om hoe passen we de bijbel toe. Ik heb in ieder geval bij m’n schets van de posities niet aan mannen of vrouwen gedacht. Volgens mij zijn mannen en vrouwen allebei vertegenwoordigd onder de schakers en onder de dammers.

  2. Hoi Wim,
    Bedankt voor je bijdrage. Voor mij was het ooit een bijzonder moment om erachter te komen dat ik als vrouw voor God echt niet minder waard ben dan een man. Ik had dat altijd wel zo ervaren, ook al werd je verteld over die gelijkwaardigheid.
    Daar waar ik nu mijn gaven nog niet in mijn eigen kerk kan inzetten, zoals ik graag zou willen, bijvoorbeeld in de verkondiging, doe ik dat soms (op verzoek) ‘bij de buren’. Toch hoop ik echt dat het er ooit van komt dat we elkaar als mannen en vrouwen op alle terreinen mogen gaan aanvullen, dus ook in de ambten. Ik zie er naar uit!

  3. Beste Wim,

    het nadeel van een opleidingsgedreven maatschappij is dat het (h)erkennen van man en vrouw veel minder makkelijk geworden is.

    “eenheid in denken is nog niet eenheid in wezen”.

    ‘de rede’ en de Verlichting werken anno 2012 nog steeds door.

    Steven

  4. Dank voor link naar de acta van de synode van Ommem (1993) en de link naar het artikel van dr. Bert Loonstra in Kontekstueel. Om mijn beeld completer te maken heb ik ook het CGK rapport Dienst van de vrouw http://cgk.nl/download.php?f=ce4f1d1194dea8652ef253aea0ab7b72 erbij gepakt.

    De vraag is of het wel zo snel gaat in de maatschappij en in de kerk. Tot 1956 waren gehuwde vrouwen handelingsonbekwaam voor de Nederlndse wet. Tot 1971 stond in de wet dat de man het hoofd van de echtvereniging was en dat de vrouw gehoorzaamheid verschuldigd was aan haar man. Vanaf 1923 staat het vrouwenstemrecht op de agenda van gereformeerde synodes. In 1952 naam de (nu PKN) een besluit. In 1968 hebben de CGK het vrouwenstemrecht ingevoerd en in 1993 de GKV. De 40ers en 50ers en 60ers op de synode van Ommen die daartoe besloten, zijn de 60-ers, 70-ers en 80-ers van nu. Velen van hen leven nog. Het is wat veel gevraagd van hun karakterologische, culturele en maatschappelijke flexibiliteit om achter de besluiten van Ommen 1993 weg te gaan en die te herroepen.

    Nadere bestudering van de acta leert dat het vrouwenstemrecht vooral is toegekend vanuit een zeer geharnaste uitspraak over 1Kor14:34 en 1Tim2:11. Ommen 1993 heeft het stemrecht voor de vrouw alleen kunnen invoeren door de openstelling van de ambten voor de vrouw met beton te barricaderen. Het meest haalbare voor de GKV nu lijkt het CGK rapport in 2001: vrouwen mogen alles doen in de kerk maar we noemen het geen ambt en als het maar niet de zichtbare(!) indruk wekt van de rol van ouderling of predikant kan eigenlijk alles.

    De 20-ers en 30-ers van nu zullen ooit de besluiten van Ommen 1993 gaan herroepen. De artikelen van Loonstra en Van der Schee zagen voldoende aan de poten van Ommen 1993, dus het gereedscahp is er. Er is wel een probleem: ze zullen eerst de kerkenraad in moeten gaan en naar de classis, de particuliere en generale synode afgevaardigd gaan worden. En dan moeten ze ook nog leren opgewassen te zijn tegen het dominees bolwerk en mee kunnen gaan in hun wijze van redenen en beluitvorming. Dat gaat nog wel even duren schat ik in, tenzij de predikanten zich anders durven gaan opstellen… Maar ook daar ben ik hoopvol over.

    Het zal misschien nog 20 jaar duren maar het zal er komen: gelijkwaardige positie van mannen en vrouwen in de kerk. De mannen moeten het (gaan) regelen. Dat vraagt leiderschap en moed in plaats van angst en krampachtigheid. En als de mannen het niet doen (en ze mijden de kerkenraden maar al te graag en ook de meerdere vergaderingen van de kerken) zullen de vrouwen het gaan doen. Dat is de les van Rechters 4 en 5: Als Barak het niet doet zal Deborah het moeten doen….

    • Dirk,
      Ik heb geen idee of je toekomstschets realistisch is. Gegeven wat ik zie in de kerken lijkt de CGK-optie voor de synode van Ede 2014 al geen haalbare kaart meer en blijft uitsluitend een bestuurlijke optie over, die effectief neerkomt op de NGK-optie. Andere besluiten zullen niet meer kerkbreed worden uitgevoerd. Maar misschien ben ik dan te optimistisch. We zien wel.
      Ik denk wel dat je dat besluit van Ommen 1993 te veel lading geeft. De kernredenering van het besluit heeft de uitspraak over 1 Kor. en 1 Tim. niet eens nodig. We zijn bovendien nog steeds niet helemaal rooms-katholiek geworden in ons kerkrecht, met een sacrosancte traditie en zo.
      Als je generaliserend kijkt is de huidige generatie vijftigers en zestigers de laatste die nog enig substantieel contact met de oude posities heeft. Ze zouden, als de nu effectief ‘heersende’ generatie, dat verbod nog één keer kunnen handhaven – met alle schade van dien – maar zouden dat dan doen terwijl ze weten dat ze de laatsten zijn en dat ze er geen fatsoenlijke argumentatie voor hebben: uit angst en bij gebrek aan alternatief.
      Het is leuk dat je even verwijst naar de data 1956 en 1971 uit de Nederlandse wetgeving. In diverse teksten van de grote Nederlandse jurist Paul Scholten vind je al vóór WO II over die onderdelen van de wetgeving dat ze dode letter zijn en niet meer worden gehandhaafd. De data zijn data waarop wetboeken geschoond werden omdat ze toch onder handen genomen werden. Het Nederlandse recht kan makkelijker met zo’n situatie leven dan het vrijgemaakte kerkrecht. Alhoewel: er wordt nu in de Werkorde ook wel wat opgeschoond wat al lang niet meer functioneert. Maar goed, dat gaat niet over gevoelige punten.
      Groet!

  5. Veel van het betoogde spookt al langer in mijn hoofd. En vooral de zwaarte die aan het verschil gegeven moet worden. Breekpunt? Nee. Kan het dat worden? waarschijnlijk wel.Ik wil echter een kleine kanttekening plaatsen over waar de sleutel ter opening ligt. Ja, bij de mannen , natuurlijk, evident. In een mannencultuur vrouwen toelaten is heel erg kwestie van openstelling door die mannen. Maar: mijn ervaring leert dat vrouwen,(40 en daarboven) opgegroeid in de veilige schaduw van mannenzaken, op zijn minst net zo angstig of ‘voorzichtig’ zijn met een gesprek over een omkering in dezen. En puur vanwege de beangstigende idee dat zij dan in de ‘frontlinie’ zouden kunnen komen. Maw: een zelfonderschatting en een bepaalde ‘luiheid’…veel vrouwen vinden het heerlijk in de schaduw, met daar aan vast het zich bijna niet te hoeven verantwoorden. Vrouwen van mijn generatie vinden het op een bijna krampachtige manier geen discussiestuk. En koesteren zich in de aai over de bol dat vrouwen vooral goed zijn in ‘zorgen’ voor. Met alle verplichte kaartjes en bezoekjes van dien, die sommige vrouwen in een ware crisis storten zelfs zonder dat ze de positie van de man ‘onbijbels’ aan het verlangen zijn. Niets op tegen mits niet opgedrongen als puur vrouwelijke eigenschap. De generatie 20gers van nu moeten we maar niet te lang laten wachten op het eerlijk en ontspannen voeren van dit meningsverschil, voor ze net zo ingedut raken als de vrouwen van mijn leeftijd (40+)Kort: ook de vrouwen van mijn leeftijd en hoger zouden er goed aan doen eens de hand in eigen boezem te steken over het waarom van het blijven aanvaarden van deze praktijk. Maw:word van de weeromstuit niet opnieuw te lief voor het vrouwelijke deel en zie ze als een serieuze partner in het gesprek, ook waar het gaat om scheve discussies.

  6. Ik ben een vurig voorstander van het aanstellen van vrouwelijke ambtsdragers. Ik heb daarover een serie van vier artikelen geschreven in De Reformatie. Ik denk een aantal jaren geleden. Er is nauwelijks op gereageerd, al was het even duidelijk als U pleegt te schrijven.
    Ik ben van mening dat de uitspraak van God Jahweh: ‘Het is niet goed dat de mens alleen is’, ook de richtlijn impliceert voor het samen leiding geven van mannen en vrouwen in de gemeenten. Anders gaan de zaken niet goed. De geschiedenis bevestigt dit.
    Veel gelovigen lezen de bijbel met onvoldoende afstand. Nl. alsof alles rechtstreeks aan de kerk van de 21e eeuw is geschreven. Dus zonder de historische en sociale afstand tussen toen en nu te verdisconteren.
    Paulus achtte het schadelijk voor (de naam van) de kerken in de maatschappij van toen wanneer vrouwen op één of andere manier op de voorgrond traden. Hij dacht ook dat dan de verhoudingen binnen het huwelijk schade zouden oplopen. Dat zal wel waar zijn geweest. Maar dat geldt voor vandaag absoluut niet. Het is nu tot schade van de kerken als vrouwen gediscrimineerd worden wat de ambten betreft. En de patriarchale verhoudingen in het huwelijk zijn gelukkig ook in christelijke huwelijken aan het verdwijnben
    Het onderwerp is even gevoelig als het onderwerp van het 4e gebod en de zondag. Ik heb daarover een forse studie uitgegeven onder de titel: Geen geboden rustdag meer? En geantwoord: inderdaad, geen geboden rustdag meer. Geprezen door een enkele, ook in de pers. En op onwaardige en beneden goed theologisch niveau besproken in de Geref. Kerkbode van het Noorden, door ds A.Driest en Dr. E.A. de Boer. Schandelijk.
    Ik vind dat de uitspraken in 1 Tim 2: 11-14 moeten meedoen in het debat over vrouwelijke ambtsdragers. Dat zult U wel met me eens zijn. Ik vind dit onbegrijpelijke woorden, zelfs als ik de historische en sociale afstand tussen toen en nu in rekening breng. Hoezo: Adam werd niet verleid, maar Eva. Wat voor kracht van argumentatie kan het hebben dat Adam eerst werd geschapen, pas daarna Eva. Waarom mag een tot zondaar vervallen man wél en een tot zondares vervallen vrouw niét onderwijzen.
    Ik heb in de boven genoemde artikelen geopperd dat Paulus hier wel eens op rabbijnse uitspraken zou kunnen zinspelen. In de Talmud vindt men debatten over wat de volgorde van de schepping van levende wezens betekent. De één zegt: wat eerst is geschapen is belangrijker dan wat later werd geschapen. Paulus lijkt die mening hier over te nemen. Maar het is toch zo onlogisch als het maar kan. Zo schrijft ook een rabbi: laat de mens bedenken dat de mug eerder werd geschapen dan de mens, om aan te geven dat de mens zich maar niet teveel moet verbeelden. Andere rabbi’s redeneren andersom: wat(wie) later geschapen is, is belangrijker. Zo zit het hele Genesis 1 verhaal in elkaar.
    Het lijkt me duidelijk dat Paulus deze redeneringen heeft gekend, als leerling van Gamaliël. Hij maakt er graag gebruik van om zijn verbod tot leren door vrouwen kracht bij te zetten. Het lijkt me toe dat Paulus zelfs Homerus zou willen citeren als hij een richtlijn kracht bij wil zetten. Voor een niet-filosofisch opgeleide Griek zal Homerus in dit tijd nog wel gezag hebben gehad.
    Ik schrijf U dit allemaal met de bedoeling U te verzoeken om duidelijk en precies te zeggen welke rol deze woorden van Paulus in uw standpuntbepaling innemen.
    W. Wierenga, Midlaren

    • Geachte collega, beste Wubbo,
      Ik weet niet goed hoe te antwoorden op bovenstaande, omdat ik juist dit gedeelte al als voorbeeld in de tekst heb gebruikt. Ik kan daar weinig aan toevoegen. De argumenten die je aanvoert voor de onbegrijpelijkheid van de traditionele lezing van 1 Tim. 2 deel ik. Ik heb een andere lezing gesuggereerd, op het spoor van o.a. N.T. Wright, waarbij de nadruk niet ligt op het verbod tot leren, maar op het gegeven dat Paulus wil dat vrouwen onderwijs krijgen. Dat maakt in ieder geval de verwijzing naar Genesis begrijpelijker. Maar voor de discussie helpt dit niet verder, omdat je hoe dan ook blijft stuiten op het apostolisch leer-verbod.
      De beslissende afweging zit volgens mij rond de vraag of deze (en dergelijke) apostolische instructie de kracht heeft van een voor alle tijden en situaties direct geldend gebod. Het traditionele gebruik van deze tekst verdedigt dat op grond van een regel als ik boven van Van Bruggen citeer. Die regel lijkt mij niet bijbels en sowieso inhoudelijk niet te verdedigen. De verleiding is dan te zeggen dat deze apostolische instructie geen gelding meer heeft. In feite is dat de praktische opstelling van de doorsnee vrijgemaakte, die in het dagelijks leven leeft alsof deze tekst niet in de bijbel staat. Het lijkt mij dat we op zoek moeten naar de indirecte gelding van dit soort uitspraken. Die zou je kunnen vinden door te kijken naar wat Paulus hier eigenlijk doet: in een situatie waarin mannen en vrouwen een uitgesproken verschillende status hebben, gemarkeerd door allerlei toegewezen rollen en uiterlijke vormen, er op aandringen dat het evangelie zo geleefd moet worden dat duidelijk is dat mannen mannen zijn en vrouwen vrouwen om de zeggingskracht van de centrale boodschap niet te laten verduisteren. Paulus gebruikt bij zijn argumentatie inderdaad ongeveer alles wat hem van pas komt. Ter nuancering mag daar nog wel bij gezegd worden dat Paulus geen modern schriftbewijs hanteert, maar laat zien hoe zijn opstelling zich in de traditie invoegt. In onze situatie waarin mannen en vrouwen geen verschillende status hebben vragen dit soort teksten om een andere toepassing, gedreven door de diepere motiveringen onder Paulus’ stellingname. Dat zou best kunnen betekenen dat vrouwen in onze setting juist wel tot leren en gezag dragen geroepen zijn. Dat is net zo min vreemd als dat de regel dat je bij oversteken eerst links en dan rechts kijkt omgekeerd moet worden in een land waar het verkeer links rijdt. Of de toepassing van deze en dergelijke teksten zo ‘omgekeerd’ gemaakt kan worden wordt beslist op een veel algemener niveau, namelijk dat van hoe we de ontwikkeling naar een gelijke status van man en vrouw waarderen. De praktijk van het christelijk geloof heeft daar al lang in gekozen: we waarderen die als goed en in overeenstemming met het evangelie. De rest volgt per consequentie, net als bij andere, wat dit betreft goed vergelijkbare culturele situaties als die rond slavernij of de positie van de overheid. Het ene thema van de man-vrouw verhouding tot uitzondering verklaren en een paar onderdelen van bijbelteksten daarover wel tot absoluut en direct geldend verklaren lijkt me in ieder geval totale willekeur. Dat was de hoofdlijn van bovenstaande.
      Intussen met hartelijke groet, dsWim

  7. Het is waarschijnlijk niet de bedoeling om via uw site te reageren op opmerkingen van anderen. Maar graag wil ik kort reageren op ds. Wierenga. Uw artikelen indertijd in de Reformatie hebben mij de schellen van de ogen doen vallen, en tot de dag van vandaag heeft het invloed op hoe ik de brieven van Paulus lees. Vriendelijke groet, Jessica

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *