Preek over zondag 47 Heidelbergse Catechismus
orde morgendienst
votum en groet
zingen: NGK 79,1
gebod
zingen: NGK 79,4.5
gebed
Schriftlezing Kolossenzen 3:12-17
inzameling gaven
zingen: NGK 47,1.4-6
preek over Zondag 47
zingen: Psalm 71,8.9
gebed
inzameling gaven
zingen: Psalm 148,5
zegen
Er is, denk ik, geen bede van het ‘Onze Vader’ die zo gemakkelijk een ‘formule’ voor ons kan worden als deze eerste: ‘Uw naam worde geheiligd’. Het zal wel goed zijn — het is tenslotte de eerste bede van het gebed dat Christus ons leerde. Maar wat we er precies mee zeggen, nee, dat moet je niet vragen. En trouwens, wat moet je je voorstellen bij ‘Gods naam’ en bij ‘heiligen’? Gods koninkrijk, en zijn wil, dat gaat nog wel, en bij ons dagelijks brood en de vergeving van onze schulden hebben we helemaal niet zoveel problemen om ons er iets bij voor te stellen, bij verzoeking wordt het al weer wat moeilijker, maar zo abstract als hier, nee; zulke moeilijke woorden als hier, nee. Laten we daarom, bij wijze van inleiding, eerst eens even kijken naar wat die bede eigenlijk betekent, dan kunnen we daarna zien wat Christus ons met deze woorden leert vragen van God.
‘Laat uw naam geheiligd worden’, staat er. Het gaat dus over Gods ‘naam’. Met Gods ‘naam’ moet iets gebeuren, die moet ‘geheiligd worden’. Goed. Nu is het bij een naam altijd makkelijk om je te herinneren, dat een naam is om te noemen. Daarom heb je een naam, daarom hebben de dingen om ons heen een naam, daarom heeft ook God namen: om Hem te noemen — om Hem aan te spreken en om (met anderen) over Hem te spreken. Nu heeft God nogal wat namen, en wordt er in de bijbel ook nogal eens in het algemeen gesproken over ‘de naam’ van God. Maar daar moeten we hier niet aan denken. Daar wordt het alleen maar ingewikkeld van. Laten we ons realiseren, dat wij het ‘Onze Vader’ wel netjes in een aanhef, zes bedes en een lofverheffing geknipt hebben, maar dat het natuurlijk wel als een eenheid is bedoeld. Dus als wij bidden: ‘Onze Vader, die in de hemel woont, laat uw naam geheiligd worden’, dan is het duidelijk, dat het gaat om Gods naam: ‘Vader’, ‘onze Vader, die in de hemel woont’. Als Gods Vadernaam dan ‘geheiligd’ moet worden, dan gaat het er dus om, dat Gods Vadernaam op een bepaalde manier genoemd wordt. Gods Vadernaam heiligen is: op een bepaalde manier over Hem als onze Vader spreken of: op een bepaalde manier Hem aanspreken.
Wat is dat dan voor manier? Daarvoor moeten we even dat woord ‘heilig’ aankijken. ‘Heilig’ is iets dat, of iemand die, aan God gewijd is, bij Hem hoort, past bij God, geschikt is voor Hem, de grote God. Zo waren in Israël de priesters ‘heilig’: aan God gewijd; ze hoorden bij Hem, ze gaven heel hun leven aan God. Zo heten in het nieuwe testament alle gelovigen ‘heilig’: allemaal zijn we aan God gewijd, horen we bij Hem. ‘Heiligen’ betekent vervolgens iets of iemand aan God wijden, passend, geschikt maken voor Hem, bij God laten horen. Als het dus gaat om het ‘heiligen’ van Gods naam: Vader, dan gaat het er om, dat wij op zo’n manier over Hem spreken, of: Hem aanspreken, als bij God als onze Vader past, als hoort bij Hem. En wat is de manier van spreken tot en over God, die bij Hem als onze Vader past? Wel, God is juist als onze Vader in Christus de goede God, de ware God die uitdeelt, zomaar, de God die geeft, allemaal goede dingen. Daarom is de manier die bij Hem past, dat zijn Vadernaam met ere genoemd wordt. Als je dus in gewoon Nederlands deze eerste bede wilt bidden, dan kun je zeggen: ‘Onze Vader, die in de hemel woont, laat uw naam Vader met ere genoemd worden’. Dus: laat iedere keer als wij, als mensen, als engelen, over U spreken, dat een spreken zijn waarin doorklinkt dat U groot en goed bent, en grote en goede dingen hebt gedaan, en doet.
‘Laat uw naam Vader met ere genoemd worden’, dat is wat deze bede betekent. En daar kunnen we ons al een stuk meer bij voorstellen dan bij ‘laat uw naam geheiligd worden’. Dan kunnen we nu in de rest van de preek rustig verder vragen naar wat we met deze bede van God bidden. Wat leert Christus ons met deze woorden van God vragen? Nu, dat zou je zo kunnen samenvatten: Als Christus ons leert bidden, dat Gods Vadernaam met ere genoemd zal worden, dan vragen wij om: verwondering, inzicht, en liefde.
1. ‘Laat uw naam Vader met ere genoemd worden’, dat vragen we aan God. En, zoals ik een aantal weken geleden bij zondag 45 al gezegd heb, dan moeten we niet te snel doorlopen naar een ‘geef ons’. Want we bidden dit niet alleen voor onszelf. Christus leert ons niet bidden: Vader, uw naam worde geheiligd door ons. Nee, Hij leert het ons in het algemeen bidden. En het gaat er in deze bede dus niet alleen om, dat wij Gods Vadernaam met ere noemen, maar het gaat er om, dat God er voor zorgt, dat wij en alle mensen en engelen vol verwondering over Hem spreken en Hem aanspreken. De horizon van het ‘Onze Vader’ is in de eerste drie bedes zo wijd als de schepping, zo breed als de werkelijkheid. Daar, in die werkelijkheid, op onze aarde, daar doet God zijn grote daden, daar presenteert Hij zich als ‘Onze Vader, die in de hemel woont’, en zorgt er zo voor dat mensen en engelen met eerbied en verwondering over Hem spreken. We zijn hier in het bereik van dat ‘Alles wat adem heeft, love de Here’.
En daar vragen we in deze bede dan ook in de eerste plaats om: dat God grote daden doet in onze werkelijkheid, dat Hij zich presenteert als ‘Onze Vader, die in de hemel woont’, en er zo voor zorgt, dat mensen en engelen met eerbied en verwondering over Hem spreken, dat alles wat adem heeft Hem looft. Om het voor de duidelijkheid eens even af te zetten tegen wat in zondag 47 staat: we vragen dus niet alleen dat wij, en alle mensen, God kennen in al zijn werken, maar we vragen ook, dat God, als onze Vader in de hemel nog veel meer van die werken, waarin zijn almacht, wijsheid, goedheid, gerechtigheid, barmhartigheid en waarheid glansrijk stralen, doet. We vragen Hem: Vader, treedt op in onze wereld, handel, doe dingen, waarvan we zeggen moeten: dát is goed! Typisch God! Je moet wel God zijn om zo iets te verzinnen! We bidden: Vader, geef ons, en alle mensen, reden tot verwondering, geef ons, en alle mensen, reden om uw naam met ere te noemen. En blijf dat doen, alstublieft, Vader.
Zorgt U zelf ervoor dat uw naam met ere genoemd wordt, het is in de eerste plaats een bede om activiteit van God zelf. We bidden van Hem af, dat Hij onze wereld in zijn handen blijft houden, dat Hij goede dingen blijft geven, als de Vader der lichten, van wie iedere goede gave afkomstig is, dat Hij zijn zon laat opgaan over bozen en goeden en het laat regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen, dat Hij zijn handen niet van de wereld aftrekt, maar juist zegenend uitstrekt. We bidden dat Hij nog veel meer zal laten zien van wie Hij is en wat Hij kan. We bidden om uitkomst, om hulp, om inventiviteit, om leven, we bidden om herstel, om eeuwig herstel ook. De eerste bede staat al schuin vooruit naar de tweede: de vraag om de komst van Gods koninkrijk kondigt zich hier al aan. Dan zal Gods naam voor altijd met ere genoemd worden.
2. Wil Gods naam met ere genoemd worden, dan is het in de eerste plaats nodig, dat God daar aanleiding, reden toe geeft. Hij moet zelf de verwondering wakker roepen, door grote daden, goede werken, door zich te laten zien als onze hemelse Vader. Maar vervolgens is het natuurlijk ook nodig dat mensen daar oog voor krijgen. Dat ze ophouden met de rug naar God toe te leven, een eigengemaakt beeld van Hem te maken, of net te doen alsof Hij er niet is. Daarom vragen we in deze bede in de tweede plaats om inzicht. We vragen van God, of Hij wil geven, dat wij, en alle mensen, Hem naar waarheid kennen, Hem kennen zoals Hij is, als onze Vader in Christus, en oog krijgen voor al zijn werken, waarin zijn goede eigenschappen uitkomen.
Het mag ons opvallen, dat we dat van God vragen: geef! Kennelijk is het niet voldoende dat God al die werken doet, dat Hij present is in onze werkelijkheid, en al die mogelijkheden van leven en werken, bestaansmogelijkheden, geeft. Ook al deelt God nog zo veel uit, mensen zien Hem er niet achter, als Hij hun de ogen er niet voor opent. En als ze al iets vermoeden, ‘iets’ aan gene zijde van de werkelijkheid, dan maken ze er maar wat van: we verzinnen allerlei goden en krachten en wetten en systemen, maar God kennen zoals Hij is, naar waarheid, dat moet je gegeven worden. Daarvoor moet er in ons zelf iets overwonnen worden.
Want dat is het hem. Ook al doet God nog zo veel, ook al staat zijn naam over heel de aarde uitgeschreven, ook al staan zijn vingerafdrukken op alles wat we hebben, op alles wat we zijn, wij weigeren om zijn naam daar met ere bij te noemen, omdat wij onze eigen naam zo belangrijk vinden. Als wij een goede prestatie geleverd hebben, als we succes hebben, als we een hoog cijfer gehaald hebben, een mooi stukkie werk, dan willen we in de eerste plaats onze eigen naam met ere genoemd zien. Ja. En dan stoppen we die gedachte dat we al onze mogelijkheden van God hebben, even in een laatje weg, of we verzinnen een of ander beeld van God, waarin wat meer ruimte voor onze eigen eer gemaakt is, of al die andere goden, krachten, wetten en systemen duiken op. De power van positief denken, de energie van solidariteit, de kracht van het kleinschalige, de motivatie van het eigenbelang, de wetten van de markt – we ontmoeten ze bij de mensen om ons heen, en soms ook zomaar in ons eigen hart.
En dan leert Christus ons te bidden: geef! Geef dat wij U naar waarheid kennen! Als de God die ons alles geeft, om Christus, de God die ons nieuw leven geeft, die ons nabij is, en vasthoudt en leidt in ons leven. Wat hebben we dat nodig, dat God ons daar de ogen voor opent en open houdt. En wat hebben ook anderen dat nodig. Wil Gods naam werkelijk met ere genoemd worden, om alles wat Hij doet, dan moet Hij zelf ons telkens weer wakker schudden, oproepen, attent maken, openen. Daarom bidden we in deze bede ook om veel kracht voor het Evangelie, voor de prediking, voor het spreken onderling over God, bidden we om oplettende broeders en zusters om ons heen, die ons aanstoten als we in slaap sukkelen, die ons erop wijzen, als we de eer van onze eigen naam belangrijker gaan vinden dan die van Gods naam. Daarom bidden we in deze bede ook om de Heilige Geest, die ons de ogen opent voor wie God in waarheid is, als onze Vader in Christus.
En laten we niet vergeten: de horizon van deze eerste bedes is wijd! Het gaat niet alleen om ons. Er staat niet: uw naam worde geheiligd door ons, maar in het algemeen. Vult u dus maar rustig aan: Geef dat wij en alle mensen U naar waarheid kennen en U heiligen, roemen en prijzen in al uw werken. Wie deze bede ernstig bidt, die kan het niet hebben als de mensen om hem heen langs God heen leven, en zijn naam niet noemen, of alleen als krachtterm, en zeker niet met ere. Wie deze bede ernstig bidt, die moet er ook naar handelen, en dus: spreken, het evangelie doorgeven, er aan meewerken dat Gods naam met ere genoemd wordt ook door anderen. Het inzicht dat God ons geeft op onze bede: laat uw naam geheiligd worden, dat wil zeggen: geef!, dat inzicht vraagt erom om doorgegeven te worden. Want het is het inzicht in de liefde van God, die liefde die de wereld zoekt, en die daarom zijn Zoon gegeven heeft. Zo is God toch ‘Onze Vader in de hemel’ geworden en is Hij het ten voeten uit, omdat Hij de wereld zo lief heeft gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe. En we vragen er in deze bede om, dat Hij zo met ere genoemd wordt. Wie dan verder zijn mond houdt, die heeft niet begrepen wat hij bad.
En wie alleen maar bang is voor die anderen, of pessimistisch over die anderen, die heeft niet begrepen waarom hij bad. Want wij bidden niet om wat wij allemaal zelf wel niet kunnen. We vragen: Vader, geef! omdat wij het zelf niet kunnen, en niet opbrengen, en niet bereiken. Maar God geeft. Daar mag je op rekenen.
3. Wil Gods naam met ere genoemd worden, dan is het nodig dat God daar reden toe geeft, dat Hij zich laat zien als onze Vader en onze verwondering oproept; dan is het nodig dat Hij ons het inzicht geeft om Hem als onze Vader werkelijk te zien zoals Hij is; dan is het tenslotte ook nodig dat Hij ons daadwerkelijke liefde geeft in ons leven, om ons in de praktijk van alledag niet te laten vloeken met wat we bidden en belijden. Wie deze bede ernstig bidt, die moet er ook naar handelen, zei ik net. En dan gaat het niet maar om woorden. Want woorden alleen zijn goedkoop. Ons hele leven komt in het vizier. Zo leven dat Gods naam om ons niet gelasterd, maar geëerd en geprezen wordt.
Wel, dat zijn nu niet opmerkingen van de catechismus die wij prettig vinden. Kallem an, kallem an. Zo volmaakt zijn we niet — en we hebben ook nog een heleboel andere smoezen en verhaaltjes bij de hand, voor als het in de praktijk behoorlijk tegenvalt met dat zo leven. Maar goed, er mag toch van ons gevraagd worden: wat bid je nu eigenlijk? Wat wil je nu eigenlijk? Wil je dat Gods naam met ere genoemd wordt? Werkelijk? Nou, dan moet je er ook naar leven. Toch? Ja, maar laten we niet vergeten dat dat maar geen ‘moeten’ in het algemeen is, of abstract. We bidden dat Gods naam met ere genoemd wordt, en we bidden dat niet voor niets. We bidden het voor God, onze Vader, die in de hemel woont. En zo kennen we Hem in Christus, als onze Vader, de hoge God, die zich diep tot ons heeft neergebogen om ons op de arm, bij zich te nemen. Daarom toch, omdat we Hem zó kennen, willen we dat zijn naam met ere genoemd wordt. Hij is het meer dan waard, dat er goed over Hem gesproken wordt. Hij is het dus ook meer dan waar om zó voor te leven, dat er goed over Hem gesproken wordt.
En nog iets. Wij verstaan zo’n stukje catechismus, over ons hele leven zo leiden dat God om ons geprezen wordt, snel zo, dat wij wel helemaal volmaakt moeten leven, wil ons dat lukken. Maar is dát nu de bedoeling? Dezelfde catechismus heeft ons al eerder geleerd, dat wij alleen maar een begin hebben van nieuw, van goed leven. Die nuchterheid is nu niet weg. En trouwens, wie verwacht die volmaaktheid van ons? Gods naam wordt om ons gelasterd, als wij er in ons eigen leven en in ons samenleven als kerk werkelijk een zootje van maken, als we niet eens fatsoenlijk met elkaar om kunnen gaan. Gods naam wordt om ons gelasterd als we onze fouten en zonden niet toe willen geven, huichelen, liegen en bedriegen, maar niet als we — wat een christen toch wel als eerste past — ronduit toegeven als we verkeerd waren, als we — met alle vallen en opstaan — open en eerlijk willen blijven. Gods Vadernaam, de naam van de God die vergeeft, die kan niet gelasterd worden door mensen die om vergeving vragen. Die wordt gelasterd door mensen die dat weigeren, ook al waren ze fout.
Maar wie ernstig bidt: Vader, laat uw naam met ere genoemd worden, die mag zich herinneren om welke naam het gaat: Vader, de naam van de God die zich zó diep tot ons neergebogen heeft in Christus. Die mag ook hier bidden: Vader, geef!, en zich realiseren dat wij niet bidden om wat wij zelf kunnen, maar om wat ons gegeven moet worden. En die mag erop vertrouwen, dát God geven zal. Kijk maar eens goed naar zijn naam, let maar eens op wat Hij doet, wat Hij geeft. Hij leert ons liefhebben met de daad in Christus onze Heer. Zó is Hij onze Vader, die in de hemel woont. Zó verdient Hij het met ere genoemd te worden. Laat dat dan ook gebeuren, niet alleen door ons, maar door alle mensen, door alle engelen, door alles wat adem heeft. Dan is het goed. Zo hoort het. Zo past het bij deze God. Zo wordt zijn Vadernaam geheiligd. Amen.
gehouden in: Weesp-Nigtevecht en Loenen-Abcoude, 23 april 1995
Loenen-Abcoude, 20 juli 1997
Amsterdam-ZW, 17 mei 1998de houdbaarheidsdatum van deze preek is verstreken