Onze Vader, neemt u de eerste plaats in

Preek over zondag 47 Heidelbergse Catechismus

orde middagdienst
votum en groet
zingen: Psalm 138
gebed
Schriftlezing Openbaring 4-5
zingen: Psalm 89,3
preek over Zondag 47
zingen: Psalm 72,10
geloofsbelijdenis
zingen: NGK 141,3
gebed
inzameling gaven
zingen: Liedboek 301
zegen

Als de Here Jezus ons leert bidden, leren we met Hem mee bidden. Als de unieke Zoon van God voor ons mens wordt en ons de macht geeft kinderen van God te worden, horen we Hem zijn: ‘Vader, mijn Vader!’ voor ons uitbreiden tot: ‘Onze Vader in de hemel’. Zo leren we bidden niet van afstand en van buiten af, maar van dichtbij en van binnen uit. Zo leren we bidden niet van óns uit en cirkelend om onszelf, maar op de Vader gericht, geleerd door Christus en bezield door de Geest, in een gebed van toewijding en overgave.

Op die toewijding en die overgave gaan we vanmiddag en bij de volgende twee beden verder. Het drie keer ‘laat Uw (naam, koninkrijk, wil)’ wijst ons vanzelf die weg. Het gaat in deze beden om God, wij richten ons er in op Hem, wijden ons erin aan Hem, het zijn beden van overgave aan God. Dat spoor, dat we vanzelf opgestuurd worden in het gebed dat Christus ons leerde, wil ik vanmiddag nog even wat extra aanzetten. Het lijkt me dat het geen kwaad kan als wij ons weer even realiseren dat ons leven wijden aan God, onszelf overgeven aan Hem, alleen maar echt kan in gebed, met zoveel woorden, tot onze Vader in de hemel.

Er speelt hier net zo iets als ik vanmorgen al even noemde rond het evangelie, en het blij zijn met Gods genade. Daarmee moet je niet meteen aan het werk gaan. Je moet het eerst vieren, het eerst uit-zingen, eerst zèggen: Heer, dank U wel. De lofzang, als onderdeel van ons bidden, is meer dan het voornaamste van de dankbaarheid, zij is het eerste, vóór alle tonen van dankbaarheid uit. In daden laat je zien dat je het meent met je dank, maar de dank zelf, die zeg je uit, die zing je uit, die vier je uit.

Zoiets geldt ook hier: jezelf aan God wijden, je leven aan Hem overgeven, dat doe je in bidden, sprekend of zingend, maar in bidden, met zoveel woorden tot God zelf. In je leven komt vervolgens uit dat je het met die wijding van je leven meent en hoe je het meent. Je zou wat dit betreft best kunnen zeggen dat de volgorde in de Catechismus beter anders had kunnen zijn: in zondag 32 eerst het gebed, en dan, nadien, pas de behandeling van Gods geboden.

Laten we dat vanmiddag in ieder geval eens voor onszelf ons proberen in te denken. Te gemakkelijk denken wij, lijkt me, in onze traditie, dat je leven wijden aan God, jezelf toevertrouwen aan Hem, gebeurt in wat wij doen, in wat wij geloven, in de praktijk van ons leven. Dan loop je het risico je te wijden niet aan God zelf, maar aan wat je over God gelooft, dan riskeer je dat je je leven inzet niet voor God zelf, maar voor wat je denkt dat God van je wil. En voor je het weet is dan toch heel je geloof iets wat aan de buitenkant van je leven blijft staan.

We moeten goed letten op wat de Here Jezus ons leert. Dat is net anders. We vragen niet eerst om brood voor vandaag, om God te kunnen dienen, we vragen niet eerst om vergeving voor ons tekortschieten in ons leven en om bescherming in verzoeking en aanvechting. Dat komt allemaal pas op de tweede plaats. De Here Jezus leert ons eerst om ons zelf, echt zelf, met zoveel woorden, te wijden aan zijn Vader, aan, door Hem, onze Vader: Uw naam, Uw koninkrijk, Uw wil. Vervolgens bidden we dan om echte ruimte om vanuit die wijding, die overgave ook te kunnen leven. Maar dat is vervolgens. De eigenlijke wijding, die overgave zelf, die vindt plaats in ons bidden: Neem mijn leven, laat het toegewijd zijn aan U! Bij de God die ons van ouds laat zeggen: Ik wil jou! past het dat wij in de eerste plaats tot Hem zelf zeggen: Ja Vader, neem mij, zo wil ik U!

In de eerste bede spreken we dan met zoveel woorden uit dat het ons, ja dat het alles en iedereen om onze Vader in de hemel moet gaan. Voor alles gaat het er om dat Gods naam met ere bedacht en genoemd moet worden, dat Hij centraal staat in ons leven, denken en werken niet alleen, maar centraal in heel de werkelijkheid. Die werkelijkheid waarin alles uiteindelijk zijn werk is, waarin zijn almacht, wijsheid, goedheid, gerechtigheid, barmhartigheid en waarheid glansrijk stralen. De wijding van ons leven aan die God, die Vader, onze Vader, die vindt plaats in ons bidden. Onze Vader in de hemel, neemt U alstublieft de eerste plaats in, in ons leven, in het leven van alle mensen.

En reken er dan maar op: bid en u zal gegeven worden, zoek en u zult vinden, klop en u zal worden opengedaan. Klop maar, en kijk in Openbaring 4 en 5 gaat de hemel open. We mogen mee kijken, en zien hoe alles inderdaad draait om God, hoe troongeesten, ouderlingen, engelen en mensen God bezingen, zien hoe alles uitgaat van God, en via het Lam, via de Here Jezus zelf weer terugkeert tot God, zien hoe dat niet maar voor even is, maar vraagt om lof en eer en heerlijkheid en kracht tot in alle eeuwigheden.

En kijk maar hoe juist het Lam het waard is om de zegels van het boek van wat er gaat gebeuren te openen, hoe Hij die ons, u en mij, gekocht heeft mag beslissen wat er in de geschiedenis, en ook in uw en mijn leven gebeuren gaat. Kijk maar, dan ook, naar je eigen leven, en laat tot je doordringen hoe alles van God gaat spreken die je dit leven toevertrouwt als zijn kind. Dat leert je meebidden met de Here Jezus zelf. Kijk hoe totaal Hij zijn leven aan God gewijd heeft, zichzelf heeft overgegeven voor ons. Als Hij spreekt over zijn dood in Johannes 12, bijvoorbeeld: Nu is mijn ziel ontroerd, en wat zal Ik zeggen? Vader, verlos Mij uit deze ure! Maar hiertoe ben Ik in deze ure gekomen. Vader, verheerlijk uw naam! En hoor het maar mee, daar, als een vooraankondiging van Openbaring ook: de Zoon die klopt wordt opengedaan: er kwam een stem uit de hemel: Ik heb mijn naam verheerlijkt en Ik zal hem nogmaals verheerlijken! (Johannes 12:27,28). Diezelfde Jezus leert het ons met Hem mee zeggen: Onze Vader, uw naam geheiligd! Vader, verheerlijk uw naam ook in ons leven. Dat is met zoveel woorden, metterdaad, je leven wijden aan God. En dat is het eerste, werkelijk het allereerst in ons geloofsleven, zoals de Here Jezus ons dat leert.

Vervolgens zien we in de catechismus weer datzelfde opduiken als vanmorgen: wacht even, niet te snel door naar ons leven van alledag, eerst iets anders, eerst heiligen, roemen en prijzen. Ik vergroot dat even iets uit, want het is niet drie keer hetzelfde. Heiligen, dat is dat wij voor onszelf bewust Gods goedheid, eerlijkheid en genade overdenken, ons indenken, voor onszelf uitspreken. Dat is voor jezelf stil of hardop een psalm of een lied zingen, dat is tegen jezelf zeggen: kijk toch eens hoe goed God is, proef eens. Het eerste wat volgt op overgave aan God is ruimte voor verwondering, ruimte voor genieten.

Daarin spreekt zondag 47 diepe wijsheid uit. Ga het maar eens na bij uzelf. Als je daar de tijd niet voor neemt, als er geen stilte in je leven is waarin je je echt richt op wie God is en wat Hij geeft, komt er dan van je leven als christen iets terecht? Echt? Innerlijk? Ik denk het niet. Je kunt dan nog heel lang meelopen, en voor wat de buitenkant van je leven betreft christen zijn, maar het hart is er uit, je bent er niet echt bij. Of, iets anders, hoe makkelijk denken wij niet: als ik mijn leven aan God geef, me wijd aan Hem, dan moet vanzelf alles anders en beter gaan, dan moet ik ook zin krijgen om Hem te dienen, en vrede en vreugde. Maar als je de tijd niet neemt om Gods naam te heiligen voor jezelf, te overdenken, je in je ziel te laten zinken, dan blijkt dat helemaal niet zo te zijn. En dat is een gevaarlijke teleurstelling. Let dus maar goed op: jezelf wijden aan God, zeggen: Vader, wees de eerste in mijn leven, daarop volgt eerst nog dat we God heiligen in al zijn werken, ze overdenken, ze uitspreken, ze ons indenken voor onszelf.

En dan is roemen het volgende. God roem je door, niet voor jezelf maar voor anderen uit te spreken hoe groot en goed Hij is. Door te zeggen: ja, dit dank ik aan God. Door te laten weten: ja, dat goede in jouw leven, dat heb jij van God gekregen. Weer kun je dan bedenken: als je tot dit roemen niet komt, wat gebeurt er dan met je christenleven, met het concreet worden van de wijding van je leven aan God? Van stille, teruggetrokken christenen gaat niets uit. Alleen netjes leven spreekt nog niet van God. En als je denkt: maar dat kan ik niet, ik ben zo niet, denk dan nog eens aan die volgorde hier, met al de wijsheid die daarin zit: op je leven wijden aan God volgt eerst dat je voor jezelf Gods naam heiligt, het je concreet indenkt. En dan zou jij, zelf, op jouw manier, niets te roemen, niets te zeggen hebben? Dat kan helemaal niet bij onze Vader in de hemel.

Even tussendoor: ik kwam van de week ergens een bijpassende mop tegen, een mop waar meer in zit en die ik best hier durf vertellen. Er was iemand die wel graag christen wilde worden, maar die er tegenop zag om dan ook van zijn geloof te vertellen, om te roemen in God. Hij bad en bad of er voor hem nu niet een uitzondering gemaakt kon worden, voor één keer dan maar. En hij kreeg de boodschap: Jo, maak jij je nou maar geen zorgen. Jij mag bij Me horen en je hoeft daar niets over door te vertellen. Geef je leven maar aan Mij. Diep opgelucht deed hij het. En even opgelucht ging hij naar beneden, naar z’n huisgenoten: jongens, moet je nu eens horen, je kunt christen worden zonder daar over te praten!

Heiligen, roemen en prijzen. Goed opletten, nog steeds zijn we bij dat eerste. Nog steeds niet bij dat ook van zondag 47. Eerst nog prijzen, prijzen, niet voor jezelf, niet tegen anderen, maar nu terug naar God zelf. God prijs je door tegen Hem zelf te zeggen: Vader, wat bent U groot en goed. Nog steeds staan we voor de bijbelse wijsheid van de catechismus hier. Ook dit hoort nog bij dat eerst, bij dat wat voor de praktijk van ons leven van alledag komt. Je leven wijden aan God, je overgeven aan Hem, geeft allereerst ruimte, ruimte voor eigen overdenking en meditatie, ruimte om je blijdschap uit te spreken tegen anderen, ruimte om met je dank naar God terug te gaan.

Nou, let er maar op, als je die hele beweging door bent dan stáát je leven, je gedachten, je woorden, je werken, gericht op God, op zijn Vadernaam, zijn eer, zijn majesteit. Die hele beweging van heiligen, roemen en prijzen, ze ontspringt aan echt gebed, aan een gebed waarin wij metterdaad ons geven aan onze Vader in de hemel: Vader, Uw naam, laat die geheiligd worden, neem de centrale plaats in, ook in mijn leven. En wat er dan volgt, het blijft ingebed in even echt gebed: bedenken hoe goed God is, loopt vanzelf over in zeggen: hoe goed bent U, Vader. Tegen anderen zeggen: Ik ben blij met mijn hemelse Vader, het loopt net zo goed over in Hem prijzen. Als dan dat gebed met ons meegaat, het leven weer in, dan vinden we zin, energie, creativiteit en eerlijkheid in een werkelijk goed leven als kinderen van God.

En mocht dat eens tegenvallen, mocht ons eigenwijze ik toch opspelen en onze zwakheid ons laten terugvallen . . . gewoon opnieuw beginnen, echt bij het begin opnieuw beginnen: bij dat bidden wat de Here Jezus ons met Hem mee laat bidden: Vader, Uw naam, laat die geheiligd worden, verheerlijk uw Naam. Dan door: heiligen, roemen, prijzen. En dan pas weer opnieuw proberen. Kijk maar goed, hoeveel beter het dán gaat. Amen.

gehouden in: Loenen-Abcoude, 14 januari 2001

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *