Lustrumalmanak Fides Quadrat Intellectum 2008
Levenskunst is inmiddels een bekend woord geworden. Het begrip signaleert verschillende verschuivingen en veranderingen in onze manier van in het leven staan en in onze ethiek. Van de grote ethiek van principes en idealen die je volgt en waar je je leven dienstbaar aan stelt, is het accent verschoven naar de kleine ethiek waarin jij je leven vormt geeft aan de hand van persoonlijke waarden en visies. Je leidt je leven niet meer (vanzelfsprekend?) in een groter kader, een bezield verband dat richting en betekenis aan je bestaan geeft. Je laat je niet leiden door idealen of door leiders, maar je wijdt je toe aan jezelf, aan je eigen leven, en je richt je op wat jij waardevol vindt. Het is de kunst van jouw leven iets goeds te maken, dat betekenis heeft in zichzelf. Levenskunst vormt zo ook een signaalwoord voor de verschuiving van de grote naar de kleine maakbaarheid in onze samenleving.1
Het is onmiskenbaar dat het meeste spreken over levenskunst een sterk accent legt op onze individualiteit. Jij bent zelf belangrijk, je moet je eigen keuzes maken. Een centraal begrip is zelfverantwoordelijkheid of zelfzorg, of, met een hoofdstuktitel van Joep Dohmen: toewijding aan jezelf.2 Het gaat er dan niet alleen om dat je jezelf niet ‘laat leven’ door de vragen en verwachtingen van je omgeving en zoveel mogelijk zelf het heft in handen houdt, het gaat er ook om dat je daarbij authentiek bent, leeft vanuit een eigen randorde van waarden. Levenskunst is dat jij het leven leidt dat je zelf echt goed vindt. Maar daarmee is niet vanzelf gezegd dat het in dat goede leven ook om jou draait. Individualiteit blijft iets anders dan individualisme. Tot het leven dat echt goed is behoort voor de meeste mensen ook zorg en liefde voor anderen. Het punt waar het vooral om gaat is dat je die zorg en liefde dan echt zelf geeft, van binnen uit, en niet omdat het ‘hoort’ of vanuit een externe gezagsinstantie.
In het alledaagse leven van de meeste christenen is deze verschuiving in manier van in het leven staan al geruime tijd aan het doordringen. De oudere gereformeerde benadering van de ethiek, waarin Gods geboden de principes vormden en waarin het gehoorzamen daarvan uitmaakte of je goed leefde, verliest al jarenlang steeds meer terrein, in ieder geval van maandag tot en met zaterdag. In de week moeten we zelf ons eigen leven leiden en onze eigen weg vinden, en dat doen we door de bank genomen qua ethische structuur niet veel anders dan de doorsnee goedwillende Nederlander. Authenticiteit, je eigen keuzes volgen, je richten op wat jij waardevol vindt, zijn ook voor christenen belangrijke waarden. Dat wij daarbij de nodige ‘input’ vanuit de bijbel en de christelijke traditie verwerken maakt het verschil.
Maar, nog steeds generaliserend gesproken, tot de erediensten lijkt dit allemaal nog niet of nauwelijks doorgedrongen. In de meeste gereformeerde kerken worden trouw iedere zondagmorgen de Tien geboden gelezen, veel preken hebben een uitgesproken moraliserend karakter en in de gebeden draait het meestal nog steeds om overtredingen van geboden die zonde genoemd worden en waar om vergeving voor wordt gevraagd. Ik heb sterk de indruk dat de veelgenoemde kloof tussen de zondag en de maandag voor het grootste deel veroorzaakt wordt doordat we in de erediensten vanuit een ouder ethisch systeem blijven opereren, dat we in de dagelijkse praktijk al lang niet meer volgen en dat het ook verdient om opgegeven te worden. Tenslotte wil de levende God niet gehoorzaamd, maar geliefd worden.
Kan dat ook anders? Ik denk het wel. Laten we eens beginnen bij waar het in erediensten toch uiteindelijk om draait: bij de verering van de levende God. Die verering is het primaire kenmerk van de christelijke kerk.3 Lucas eindigt zijn evangelie ermee dat de leerlingen in grote vreugde terugkeren naar Jeruzalem, ‘waar ze voortdurend in de tempel waren en God loofden’ (24:53). Handelingen pakt dat op: ‘vurig en eensgezind wijdden ze zich aan het gebed’ (1:14) en werk het uit: ‘ze loofden God’ (2:46-47). Paulus haalt het naar voren in zijn brieven: ‘zing met elkaar psalmen, hymnen en liederen die de Geest u ingeeft. Zing en jubel met heel uw hart voor de Heer en dank God, die uw Vader is, altijd voor alles in de naam van onze Heer Jezus Christus’ (Efeziërs 5:19-20). ‘Zing met heel uw hart psalmen en hymnen voor God en liederen die de Geest u vol genade ingeeft. Doe alles wat u zegt of doet in de naam van de Heer Jezus, terwijl u God de Vader dankt door hem’ (Kolossenzen 3:16-17).
Bij die verering gaat het om de God die geeft, die uitdeelt, die liefde is, en niet om een god die vraagt, die eist, die op zichzelf geconcentreerd is. Dat is precies wat kracht geeft aan twee regels voor de spiritualiteit die Tom Wright verwoord heeft als: je gaat lijken op wat je vereert, en: omdat je gemaakt bent naar Gods beeld maakt verering van God je meer mens.4 Wie de God die geeft bewondert, bezingt, dankt, prijst, vereert de God die ook jou jezelf maakt en jou je leven geeft, en je gaat als gevend mens lijken op hem. Erken hem als de bron van je bestaan en juist je menselijk bestaan gaat naar hem verwijzen. ‘De vrucht van de Geest is liefde, die wordt uitgewerkt in vreugde en vrede, geduld, vriendelijkheid en goedheid, vertrouwen, zachtmoedigheid en zelfbeheersing’ (Galaten 5:22-23). Dat zijn niet voor niets allemaal tegelijk ook karaktertrekken van God. Het willen ook karaktereigenschappen worden van de mensen die deze God bewonderen — waarom zou je hem anders bewonderen?
In bewondering zit een eigen dynamiek, een eigen vormende kracht. Je kunt niet zeggen: ik bewonder het in God dat hij voor alle mensen, goed en slecht, zorgt, en dan zelf alleen maar liefhebben wie jou liefheeft — in ieder geval niet zonder besef dat jij dan zwaar onder de maat leeft (vgl. Matteüs 5:44-48). Bewondering impliceert altijd het verlangen ook zo te worden, zelfs nog in het besef dat je dat uit jezelf niet zal lukken. Verering van God impliceert net zo altijd het verlangen ook zo te worden en verering van de God die geeft en uitdeelt impliceert daarbij de verwachting dat daar ook nog meer van terecht zal komen dan zonder zijn geven. Verering van God maakt je meer mens. Bewondering van God geeft je het verlangen zo mens te zijn als hij God is. De karaktereigenschappen van Galaten 5 worden zo vanzelf ook waarden voor jou, die je bij leven eruit een goed leven opleveren.
Daarmee zijn we vlakbij een echt christelijke vorm van levenskunst. Paulus is in Galaten ook niet bepaald op geboden georiënteerd (5:18.23). Bij alle in 5:22-23 genoemde zaken gaat het niet om dingen die zich laten gebieden. Jij moet liefhebben, jij moet blij zijn, jij moet geduldig zijn, en dergelijke, zijn niet echt zinvolle geboden. Op commando kun je hoogstens doen alsof. Het echte is er alleen als je het zelf bent. Het gaat er dan ook in de kern in het christelijk geloof niet maar om dat je iets doet, maar dat je iemand wordt, iemand die vervolgens zelf dingen doet, open, creatief, op een nieuwe manier zelfstandig. Het evangelie van Jezus is de boodschap dat de Zoon van God mens werd om mensen zonen en dochters van God te maken, niet maar in een formele, juridische zin van adoptief-kinderen, maar heel inhoudelijk als mensen die weer op God lijken. Christelijk geloof maakt mensen in een heel diepe zin weer zelfstandig, zet ze weer op hun eigen voeten. Dat gebeurt van binnen uit, door de Geest van God, maar het gebeurt werkelijk. En het gebeurt op de manier van: wat je bewondert, waar je blij en dankbaar om bent, dat wil je zijn.
Daar ging het uiteindelijk de levende God altijd al om, dat hij ons niet zou hoeven zeggen wat we moeten zijn en doen, maar dat we dat uit onszelf zijn en doen. Zonder de achtergrond van een paar honderd jaar zondagse lezing en een lange traditie van gebodsethiek zou ook bij de Tien geboden al snel duidelijk zijn waarom ze eigenlijk en bloc verboden zijn: wat je wel moet zijn en doen mag je zelf uitzoeken, moet uit jezelf komen. Het gaat om de waarde van werkelijke liefde metterdaad, op allerlei concrete terreinen van leven. Nu dat niet meer duidelijk is is het beter om ze maar eens voor de komende decennia niet meer dan heel sporadisch te gebruiken in een eredienst. Dan kan misschien weer echt doordringen dat deze God niet gehoorzaamd wil worden, maar geliefd.
Hij is daar zelf in ieder geval heel consequent in. Het is opvallend hoe juist God de hele bijbel door vanuit vertrouwen opereert en blijft opereren. Hij vertrouwt zijn mensen zijn woonplaats op aarde toe in het paradijs. Hij vertrouwt zijn volk het beloofde land toe, maakt er serieuze afspraken mee over hoe te leven en te doen. Jezus appelleert altijd op de mens met wie hij spreekt en geeft zich aan mensen, ook al weet hij wat er in mensen huist. In alle huistafels en reeksen aanwijzingen in het Nieuwe Testament is de toon die van: doe dit, wees zo, je kunt het. En je kunt het ook werkelijk, samen met de God die geeft. De hele gereformeerde leer over erfzonde en zonde is vast en zeker volkomen waar. Je ervaart het iedere dag, dat mensen geneigd zijn tot alle kwaad. Maar bij God zelf telt dat allemaal niet. Net zo goed als het fysiek bij verlamden en blinden, doven en melaatsen gaat als ze Jezus ontmoeten en lopen en zien en horen en rein zijn, gaat het geestelijk bij mensen als ze Jezus ontmoeten. Dat vraagt om blijde viering in erediensten: met deze God meer mens, veel meer.
En er is nog iets dat vraagt om viering, om bewondering en verering. In het hart van het christelijk geloof vind je een eigen structuur, die je met Eberhard Jüngel zou kunnen weergeven als: liefhebben leer je door geliefd te worden.5 Ook als je die liefde met Galaten 5 uiteenlegt in vreugde, vrede, geduld, vriendelijkheid, goedheid, vertrouwen, zachtmoedigheid en zelfbeheersing, blijft die structuur: je leert die dingen doordat je ze eerst ondergaat, meemaakt van een ander. Deze structuur is ingeschreven in de kern van het geloof door het leven van Jezus zelf, die gekomen is in liefde voor ons, mensen, en die al deze dingen aan ons doet en ze ons zo leert in heel diepe zin. Niet voor niets biedt Paulus in Galaten deze elementen aan als vrucht van de Geest van Jezus. Ze typeren hem en willen christenen gaan typeren.
Wil deze structuur echt iets uitwerken dan moet er ruimte zijn voor dat geliefd worden, voor van je laten houden, wil er liefde kunnen groeien. Het is precies die ruimte die viering in de erediensten wil bieden. Juist omdat de innerlijke verhouding tussen rechtvaardiging en heiliging die is van ‘liefhebben leer je door geliefd te worden’ hoort er tussen rechtvaardiging en heiliging de verbindende derde van de viering te staan. In die viering laat je de gaven van Christus bewust door je handen gaan. In het avondmaal deel je ze, proef je ze, kauw je erop, maak je ze heel lichamelijk eigen. Maar ook afgezien van het avondmaal, het gaat er in de erediensten om dat je bewust stilstaat bij wat God je in Christus en door zijn Geest wil geven in je leven van alledag. Niet meteen doorlopen naar: wat ga ik daarmee doen? of zelfs doorlopen zonder je zelfs die vraag te stellen, maar Gods cadeaus rustig uitpakken, hem ervoor bedanken en bezingen, tot je door laten dringen wat je wel niet krijgt. Dan blijkt dat je ongemerkt de toewijding van je leven (heiliging) al begonnen bent. In je leven na de viering ben jij niet maar aan de beurt om nu zelf aan de gang te gaan, maar mag je nagenieten van wat je krijgt, ook daar. Je gaat met die concrete anderen met wie je avondmaal vierde het leven samen weer in. Je dagelijks brood smaakt ook naar het niet voor niets heel gewone brood van de viering. Zoals jij je daar voelde zitten aan de tafel, moeite had met lopen naar en van de tafel, zo houdt God van jou, ook als je voor je eigen spiegel staat. Echte viering veronderstelt niet alleen verband met je dagelijkse leven, ze legt dat verband ook.
We zijn dat typische karakter van viering in de erediensten in ieder geval op twee manieren kwijt geraakt. Je daar bewust van worden is een eerste begin van het terug veroveren. De eerste manier is dat we steeds meer uit het oog verloren zijn dat voor het besef van de Reformatoren de prediking een uitgesproken sacramenteel karakter had.6 In de preek spreekt niet maar iemand over wat hij vindt, maar daarin spreekt God zelf zijn volk aan met zijn liefde. De diepste kern van de reformatorische prediking is altijd weer dat God zelf, via wat voor kromme woorden van voorgangers ook, direct tegen zijn mensen zegt: ik houd van jou. En dat wil heel concreet verstaan worden: Ik houd van jou in je echte leven, in jouw kamer, aan jouw tafel, op jouw werk, in jouw hele functioneren. Dat mag niet overwoekerd worden door bijbelstudie of allerlei moralistische verhalen over hoe christenen zich zouden moeten gedragen. Hoe meer de prediking (dogmatisch of ethisch) onderwijs wordt des te meer verliest ze dit karakter. Alleen als heel duidelijk is dat God zelf altijd en via elk bijbelgedeelte direct tegen ons zegt: ik houd van jou, blijft ook dit typische sacramentele karakter van de preek duidelijk: er gebeurt wat er gezegd wordt.
Uiteindelijk is dit altijd met Jezus zelf verbonden. We kunnen als christenen geen enkel bijbelgedeelte meer lezen zonder daarbij ook het verhaal over Jezus Christus te horen — en dus te vertellen. Ook als het gaat over kwaad of lijden of gebrek of tekort hoort daar altijd weer Jezus’ leven bij, en krijg je iets als: ondanks alles houd ik in Christus toch van je. Ook al ben je er altijd beroerder aan toe dan je zelf denkt, toch ben je meer geliefd dan je je kunt voorstellen. Als dat in alle variatie van situaties en bijbelgedeelten niet meer de kern is, verlies je alles. Maar als het de kern is, is het resultaat dat de hoorder bevrijd wordt van zichzelf en weer vrij voor God komt te staan:7 je mag leven, je wordt vertrouwd, je krijgt een positieve taak en een eigen uitdaging. En dat is zo open als wat. Je krijgt geen nieuwe instructies over zus en zo te handelen, je krijgt de (sacramentele) ervaring van toch geliefd te worden en leert zo zelf lief te hebben, zelf, creatief, zoals God creatief is en Jezus je hart weet te vinden. Als God je gezegd heeft en in Jezus heeft laten zien: ik houd van jou, ben jij altijd weer zelf aan de beurt om iets te zeggen en te laten zien.
Maar, zoals gezegd, niet te snel. Eerst is het nog tijd om tot je door te laten dringen en door je handen te laten gaan. Daarmee ben ik bij de tweede manier waarop we de viering in de erediensten lijken te zijn kwijtgeraakt. Die is dat we contact verloren hebben met wat Nichalas Wolterstorff ‘the enduring structure’ van de eredienst heeft genoemd:8 in de kerk van alle tijden en plaatsen heeft elke eredienst twee hoofddelen: de dienst van het Woord èn de dienst van de tafel. Een complete eredienst eindigt met een avondmaalsviering als een echte viering. Dat zijn we kwijt. Het avondmaal blijft al eeuwenlang binnen de gereformeerde traditie in de regel achterwege en diensten met avondmaal worden als diensten met een extra ervaren.
Daarmee verandert de hele eredienst van karakter. Centrale categorie wordt de verkondiging en in de loop van de tijd zelfs meestal niet eens meer de verkondiging maar het onderwijs. Door het wegvallen van de vanzelfsprekende oriëntatie op de functionerende gemeenschap in de viering van het avondmaal aan het eind van de dienst heeft die verkondiging en dat onderwijs bovendien de onmiskenbare neiging om theoretisch en moralistisch te worden en in woorden te blijven hangen. Op het Woord van God en het geloven van dat Woord volgt niet meer de viering van de bevrijding, maar het leven buiten de eredienst. Rechtvaardiging en heiliging komen direct naast elkaar te staan. De verbindende derde van de viering valt weg.
Omgekeerd verandert in deze setting ook het avondmaal van karakter. Het komt, als een extra, op afstand te staan van het gewone christelijke leven en krijgt daardoor veel extra ernstig gewicht. Het kan ook rustig wegblijven, zoals in de meeste diensten. Je gebruikt het, met een zekere regelmaat, om je geloof te versterken, als een soort van extra illustratie bij wat in het Woord toch al duidelijk is, dat wil zeggen bij de rechtvaardiging door het geloof en bij de goede voornemens voor de heiliging die straks buiten de eredienst komt. Geen wonder dat in de gereformeerde traditie het avondmaal zich vooral richt op de betekenis van Christus’ dood en dat het karakter van de dankbare viering, van de eucharistie, praktisch nergens tot zijn recht komt. Dat de beker van de dankzegging toast op het nieuwe verbond in Jezus’ bloed als viering van het nieuwe leven door hem, is in gereformeerde kerken onbekend. Eerder is omgekeerd de stille ernst van de traditionele avondmaalsviering typerend geworden voor alle erediensten.
Binnen een complete eredienst loopt alles uit op de viering van het avondmaal als ‘eucharistie’: als gemeenschappelijke dankbare viering van wat God in zijn Evangelie gegeven heeft. Alles komt dan ook in dat kader te staan. Ook de verkondiging en het onderwijs richten zich op de gemeenschap die daar het goddelijk heil viert en vragen dus om praktische toespitsing daarop. Tussen rechtvaardiging en heiliging is echt nog een verbindende derde: de viering van de rechtvaardiging als begin van de heiliging. Waar het me nu om gaat is dat we tenminste dit besef te heroveren hebben dat een complete eredienst een dienst met avondmaal is. Ook als het praktisch niet lukt om weer naar een wekelijkse viering te gaan is dat besef een goed begin. Zelfs als de dienst incompleet is wil ze het kader van de complete dienst houden, dat van de viering. Een viering bovendien van door de Geest begaafde mensen die samen het lichaam van Christus vormen, niet alleen op dit moment in de dienst, maar ook door de week, van mensen die het nieuwe leven krijgen dat ze elke dag kunnen leiden. Van mensen tenslotte die vol bewondering kijken naar Jezus, die hun hart veroverd heeft, en die hem willen volgen in de zin van net zo mens willen zijn als hij, zelfstandig, de wet vóór, omdat we uit onszelf al doen wat die wet gebiedt.
Zo komen we tenslotte uit bij wat erediensten in zichzelf willen zijn: feesten van de kerk met haar God. De zondagse erediensten krijgen hun kleur mee vanuit de dag waarop we ze houden. Die zondag is in de kerk vanouds niet de wekelijkse rustdag, maar de wekelijkse feestdag van de kerk.9 Christenen beginnen iedere week met het samen vieren van het nieuwe leven met God dat Jezus door zijn opstanding uit de dood aan het licht heeft gebracht. Dat nieuwe leven met God, dat we elke dag leiden, is de grote gave van het nieuwe verbond. God geeft het in Christus en door zijn Geest aan iedereen die zijn vertrouwen op de Messias Jezus stelt. In een eredienst staat die genade centraal en eren we de God die ‘aan iedereen geeft, zonder voorbehoud en zonder verwijt’ (Jakobus 1:5). De basiskleur van de eredienst is dan ook die van dank, van feestelijke blijdschap ofwel — met een bekend oud woord — die van de eucharistie. Een complete eredienst eindigt dan ook altijd met een avondmaalsviering. Daarin heffen we de beker (de beker der dankzegging waarbij we de dankzegging uitspreken) als de wekelijkse toast op het nieuwe verbond in Christus’ bloed: ‘op het nieuwe leven met God!’ Dat wil typerend zijn voor elke eredienst als geheel. Erediensten zijn feesten van de kerk met haar God.
Vanuit het avondmaal als essentieel onderdeel van de eredienst valt gelijk op dat we deze vieringen niet maar als plaatselijke gemeente houden. We zijn (onderdeel van de) kerk van alle tijden en plaatsen. Door ons vertrouwen op koning Jezus vormen we zijn lichaam op de plaats waar wij zijn. De ene grote kerk die zich uitstrekt over tijd en ruimte wordt zichtbaar en ervaarbaar ook in onze kleine erediensten. Ook het deel krijgen aan het brood van het avondmaal, dat ons één maakt met het lichaam van Christus (1 Korintiërs 10:16), wil typerend zijn voor elke eredienst als geheel. Erediensten willen feesten zijn van ‘de’ kerk als ‘het’ lichaam van Christus, als aperitief van het grote feest van het nieuwe leven dat komt. We vieren in erediensten dus in heel geladen zin samen feest. Bij het nieuwe leven met God hoort dat het een leven is waarin je vele anderen ontvangt als broers en zussen in Christus en een boodschap aan elkaar hebt. Dat begint natuurlijk direct met de broers en zussen in de gemeente zelf. Maar erediensten zijn meer dan een activiteit van een plaatselijke gemeente. Ook de christenen die ons zijn voorgegaan, en waarvan we er velen persoonlijk kennen, horen erbij. We zijn verbonden met talloze anderen, over de hele wereld (vgl. Hebreeën 12:22-24). Dat vraagt om aandacht en bewustwording. Dan gaat er ook kracht en troost van uit, zeker voor kleine groepen christenen in een seculiere samenleving.
En sterker nog, we houden onze erediensten niet maar onder mensen, maar vieren er feest in met de levende God zelf. Hem ontmoeten we door zijn Geest in Jezus Christus. Onder het oude verbond vroeg Jahwe zijn volk naar tabernakel of tempel te komen om daar met hem te vieren wat hij gaf: in de oogst (Pesach, Wekenfeest en Loofhutten) of in vergeving, verzoening of uitredding (andere offermaaltijden). Op de plaats waar God zelf woonde werd dan met Gods gaven een offermaaltijd gehouden. Onder Gods ogen werd gegeten wat van de offers over en daarvoor bestemd was. Onder het nieuwe verbond komen we niet meer bij elkaar op een bepaalde plaats waar God woont, maar aanbidden we ‘in Geest en in waarheid’ (Johannes 4:21-24). Des te meer komen we nog steeds bij elkaar onder Gods ogen en in zijn aanwezigheid. We vieren met de levende God wat hij ons geeft in Christus’ offer en als resultaat daarvan in heel ons leven. Weer staat het avondmaal als typerend voor de hele eredienst: het is de blijde offermaaltijd die hoort bij het offer van Christus. Uiteindelijk is God zelf altijd de gastheer in een eredienst. Hij is de reden en geeft ons reden om feest te vieren, altijd weer. Het gaat dus in een eredienst nooit om een neutrale ontmoeting tussen God en zijn volk, waar van alles in kan gebeuren. We gedenken ook maar niet in het algemeen ‘de grote daden van God’. We ontmoeten de tot in de details van ons leven gevende God, die alles laat spreken van zijn genade.
Juist omdat het in een eredienst gaat om het vieren van het nieuwe leven dat we elke dag van God krijgen wil de eredienst ook echt over dat leven gaan. Zoals in de oudtestamentische psalmen de hele range aan menselijke ervaringen aan de orde komt en uiteindelijk een plaats krijgt in het kader van dank aan en lof op God, zo willen alle ervaringen van ons christenleven, ook de heel negatieve, in een eredienst aan de orde komen in een kader van blijdschap en dank. Het nieuwe leven dat we hier leiden is niet volmaakt en we leven in een wereld waarin het kwaad ook goede mensen treft. Maar het is tenslotte wel een goede gave van God, die reikt tot in de volmaaktheid die komt. Het kader is dus uiteindelijk altijd dat van de viering, van het feest. Wanneer we een dienst verlaten met een gevoel van zondig of mislukt te zijn, beladen met vele opdrachten, of bang en onzeker, is er iets grondig mis gegaan. Het laatste woord hoort bij deze God de vergeving van onze zonden te hebben, de gegeven kracht en werkelijke motivatie om nieuw voor God te leven en de opluchting dat er niemand zo van ons houdt als koning Jezus.
Zo komen in een werkelijke eredienst alle lijnen bij elkaar. We horen en ervaren (sacramenteel) niet alleen dat God van ons houdt als de mensen die wij zijn, we vieren het ook, heel lichamelijk in het avondmaal, we eigenen het ons toe, slikken het door, maken het ons eigen om er alle dagen uit te leven. We vieren, kortom, juist het leven dat we dag in dag uit mogen leiden door Gods geven. We vereren de God die ons dag in dag uit geeft, eenvoudigweg en zonder verwijt, we bewonderen hem om zijn liefde, zijn trouw, zijn geduld, zijn zachtmoedigheid, zijn vertrouwen en zijn vreugde. En we merken dat die bewondering ons vormt: zo zouden we ook willen zijn en willen doen: ook concreet met de mensen om ons heen. Er ligt verband met ons leven van alledag. De waarden waarnaar we zouden willen leven om een werkelijk goed leven te leiden ontmoeten we in onze God. De moed om dat leven aan te pakken ontvangen we van deze God, want hij geeft.
Maar goed, intussen is er nog iets anders dat de aandacht vraagt. Tenslotte zijn we mensen van de 21e eeuw in Nederland en hebben we deel aan onze cultuur en onze samenleving. En daarin is de associatie tussen een eredienst en feest wel zo ongeveer de laatste die mensen maken. ‘Viering’ en kerkdienst gaat al beter, maar viering is dan ook een ouderwets woord voor iets dat eigenlijk geen feest is. Feest is iets anders geworden. Aan de ene kant zie je bijvoorbeeld het feest in de Westerse samenlevingen ondergaan in wat ik maar ‘het feestje’ noem. Een feestje is vooral een gelegenheid om even helemaal uit je alledaagse leven te stappen en alles te vergeten wat je hindert. Geen wonder dat het element van de roes domineert (dans, drank, drugs) en dat de sfeer eenzijdig ‘blij’ is. Wat je viert is bij veel feestjes in feite gereduceerd tot ‘dat je leeft’. De rest is vooral aanleiding (een verjaardag, een jubileum, een huwelijk, een overwinning van je team, etc.). De meeste feestjes lijken dan ook sterk op elkaar (en op uitgaan en disco’s). Een feestje geeft een heel ‘lege’ invulling van het begrip feest. Van hieruit is er niet of nauwelijks positief verbinding te leggen met de eredienst als feest.
Aan de andere kant signaleert bijvoorbeeld Charles Taylor het belang van wat hij ‘the festive’ noemt voor veel mensen vandaag de dag.10 ‘The festive’ is voor hem een breed begrip, dat zowel grote festivals, concerten, carnaval, etc. omvat, als bijvoorbeeld pelgrimages. In ieder geval gaat het om momenten waarop grote aantallen mensen buiten hun alledaagse levensgang bij elkaar komen en de ervaring hebben dat ze daarin in contact komen met een hogere macht, het heilige, ‘iets diepers’ dan ze ervaren in hun gewone leven. Taylor ziet ‘the festive’ als een belangrijke niche in ons seculiere leven, waarin het transcendente tot ons kan doordringen. Wat er aan ‘meer’ is buiten een verder gesloten wereldbeeld laat zich voor veel mensen ervaren in dergelijke bijeenkomsten. Ook al zijn de gebruikelijke kerkelijke erediensten veel kleiner van opzet, je merkt wel dat niet christelijke bezoekers in erediensten een dergelijke ervaring verwachten: contact met iets diepers, het transcendente, dat betekenis aan je leven geeft. Hier is in ieder geval meer verbinding te leggen.
Maar opvallend blijft ook bij ‘the festive’ nog, dat er een duidelijke spanning is met het werkelijke leven dat mensen leiden. Uiteindelijk lijkt me dat te wijzen op het diepste probleem dat rond feest en viering speelt: we slagen er over het algemeen niet meer in om ons echte leven als bevredigend en betekenisvol te leiden. Je probeert daaraan te ontsnappen in het ‘feestje’ of je zoekt die bevrediging en betekenis elders in ‘the festive’, maar dat lost het probleem niet op. Effect is dat de inhoudelijke verbinding tussen feest en leven verdwijnt of tenminste sterk onder druk komt te staan. En het is nu net die inhoudelijke verbinding tussen viering en leven die een ouder en ‘voller’ begrip van feest voor de aandacht stelt — en waar het ook in christelijke erediensten om gaat.
Het is dit oudere, meer gevulde begrip van feest dat we voor de erediensten te heroveren hebben. Daarin is er direct verband tussen het feest en dat wat er gevierd wordt en maakt wat er gevierd wordt deel uit van je echte leven. Wat helpt is dat het besef van deze dingen niet weg is, ook al lukt het niet altijd er vorm aan te geven. Je veertig-jarig huwelijksjubileum viert niet maar het feit dat je samen maar liefst de veertig jaar gehaald hebt, maar viert die veertig jaar getrouwd zijn. En dat leven als echtpaar al die jaren zet een stempel op hoe het feest gevierd wordt. Ook negatieve ervaringen vragen daarin om een plaats. De sfeer is dus niet eenzijdig positief. Ook de moeiten van veertig jaar samen zijn vormen de viering daarvan mee. Je vergeet de ellende niet even op een feest, je viert je leven inclusief alles, als tenslotte toch een goede gave.
Dat laatste is gelijk de sleutel voor een feest in deze volle zin van het woord. Net als bij geluk hoort bij een echt feest een besef van gegevenheid, van onverdiend zijn, uiteindelijk van transcendentie in je echte leven. Dat hoeft niet meteen vanuit het christelijk geloof geduid te worden als gegeven door God, als genade of dergelijke. Dat kan allemaal ook best open blijven voor mensen, terwijl ze toch hun leven of een deel van hun leven (huwelijk, werk, vereniging) als een goede gave ervaren. De verwondering daarover is de bron van elk feest dat werkelijk die naam verdient. Waar die transcendentie ontbreekt duikt de poging op tot ontsnapping in het ‘feestje’ en de zoektocht in ‘the festive’.
In een herkenbare christelijke vorm hiervan zie je christenen die moeite hebben met hun alledaags christen zijn vragen om erediensten die hen even een ‘kick’ geven en voor een ‘echte’ beleving van hun christen zijn op zoek gaan bij ‘festive’-achtige conferenties en toogdagen. Rond de erediensten levert dat kortsluiting op. Die willen juist geen ontsnapping bieden, maar aandacht vragen voor Gods aanwezigheid in het leven dat we elke dag leiden. Die goede, gevende aanwezigheid verdiend het om gevierd te worden op een andere manier dan die van het feestje en dichter bij het leven van alle dag dan ‘the festive’.
Intussen is de genoemde moeite van veel mensen om hun echte, alledaagse leven als bevredigend en zinvol te beleven het brongebied van de hedendaagse aandacht voor levenskunst. Sowieso is het de bron voor het grote verlangen naar authenticiteit en integriteit waar we als christenen en kerken aan gemeten worden en ook zelf elkaar aan meten. In de woorden van Graham Tomlin: ‘Wanneer naar de kerk gaan en mijzelf een christen noemen bijna geen merkbaar verschil maakt voor de manier waarop ik mijn leven leid, mijn geld uitgeef of mijn tijd besteed, is het geen verrassing dat mijn vrienden die geen christen zijn niet erg nieuwsgierig zijn er meer over te weten te komen.’11 Voor Nederlandse gereformeerde christenen is dat een extra prikkelende opmerking. De oude ‘gereformeerde levensstijl’ is weggevallen zonder dat er nog veel herkenbaars voor in de plaats gekomen is. We hebben te maken met een flinke interne secularisatie en zijn sowieso in verwarring en in discussie over ons leven als christenen. We zoeken zelf ook weer een manier van leven die ons geloof uitdrukt. Kunnen erediensten daaraan bijdragen, ook als we net constateren dat die juist verband tussen de viering en ons alledaagse christenleven veronderstellen?
Ik denk van wel, juist op grond van één van de oude regels rond de eredienst. Ze wordt meestal aangeduid met een Latijnse slogan van Prosper van Aquitanië, een leerling van Augustinus: lex orandi, lex credendi. Dat wil zeggen dat wat we in de eredienst zeggen bepaalt wat we geloven en andersom. Je kunt de slogan uitbreiden tot: lex orandi, lex credendi, lex bene agendi, en er dus ook het leven uit het geloof bij betrekken, het blijft gaan om de constatering dat er een open verbinding is tussen wat er in de erediensten gebeurt en ons geloof en leven. Wanneer we nu eens beginnen met in de erediensten heel bewust het nieuwe leven te vieren dat we in ons gewone leven mogen leiden kan dat ook best eens dat gewone leven opnieuw open leggen en oog geven voor allerlei dat echt de moeite van het vieren waard is, maar waar we anders overheen leven.
Noten
1 Zie hierover ook mijn artikel ‘Maakbaarheid, management en magie’, Radix 33 (2007) 4.
2 Joep Dohmen, Tegen de onverschilligheid. Pleidooi voor een moderne levenskunst, Amsterdam (Ambo) 2007.
3 Niet alleen de gereformeerde leer over de kerk schiet tekort omdat ze aan dit kenmerk (en het vijfde van het diaconaat) geen systematische aandacht geeft, ook de gereformeerde liturgie lijdt hieronder: zowel de feestelijke viering als de praktische gemeenschap komen structureel tekort.
4 Zie Tom Wright, Eenvoudig christelijk, Franeker (Van Wijnen) 2007, 133.
5 Ergens in zijn Gott als Geheimnis der Welt, Tübingen (Mohr) 1986-5.
6 Zie Nicholas Wolterstorff, ‘The Reformed Liturgy’, in: Donald K. McKim, Major Themes in the Reformed Tradition, Grand Rapids (Eerdmans) 1998.
7 Zie Eberhard Jüngel, Gott als Geheimnis der Welt, 422: “Die gleichsam sakramentale Funktion des Erzählens der christologischen Geschichte ist es, den Hörer Freiheit von sich selbst gewinnen zu lassen.”
8 Zie: Nicholas Wolterstorff, ‘The Reformed Liturgy’.
9 Er is, denk ik, maar weinig zo funest voor de gereformeerde erediensten geweest als het misverstand dat de zondag een soort van nieuwtestamentische sabbat is. De sabbat wordt niet vervuld in de zondag, maar in de eeuwige rust bij God waar wij alle dagen uit mogen leven (zie HC Zondag 38, zeker in de oorspronkelijke versie).
10 Zie Charles Taylor, A Secular Age, Cambridge (M.)/London (The Belknap Press of Harvard UP) 2007, reg.
11 Zie Graham Tomlin, The Provocative Church, Nederlands: Een kerk die prikkelt.