Let op je handen

Preek over zondag 44 Heidelbergse Catechismus

orde morgendienst
votum en groet
zingen: Psalm 86,3.4
gebod
zingen: Psalm 86,5.7
gebed
Schriftlezing Filippenzen 4
zingen: Psalm 18,9.10
preek over Zondag 44
zingen: Liedboek 448,3.4
gebed
inzameling gaven
zingen: Liedboek 301
zegen

Je kunt dit tiende gebod, en zondag 44, samenvatten in twee houdingen. Wat God niet wil, is dat wij door het leven gaan met een houding van ‘wat kan ik pakken?’, met de rug van je handen naar boven, je vingers klaar om iets mee te nemen. Wat God wèl wil, is dat wij leven met open handen, met de palm naar boven, klaar om iets te ontvangen. Je kunt het zo zien aan hoe je je hand dan houdt: wat je eigenlijk wilt. Wil je nemen of wil je krijgen? Zo’n manier waarop je je handen dan houdt zegt iets over heel je houding. De buitenkant spreekt over de binnenkant. Je mag niet begeren, je zinnen niet zetten op wat van een ander is, dat is de binnenkant. Maar aan de buitenkant zie je dan mensen met de rug van hun handen naar boven, klaar om te pakken, graaigedrag.

Goed, als je dit beeld van die twee handen, die twee houdingen, onthoudt, heb je wat mij betreft de hele preek onthouden. De rest kun je dan zelf wel weer verzinnen als je naar je eigen handen kijkt. Ik ga een paar dingen rond dit beeld van die handen naar voren halen.

In de eerste plaats: je kunt je afvragen, waarom God zich hier eigenlijk zo over opwindt. Wat is de zin van zo’n apart verbod om te begeren, om te willen hebben, te willen nemen? Je zou kunnen zeggen: nou ja, als het nu bij willen blijft, bij begeren blijft. Dat je handen niet goed staan en je houding niet goed is, is tot daaraan toe, zolang je er maar niet aan toegeeft. Dat je eigenlijk het liefst de baan van je collega zou willen hebben, of de aandacht die dat populaire type krijgt, dat is toch nog niet zo’n probleem. Kijk, als je vervelend gaat doen, gaat stoken of pesten of dwarsliggen, dan wordt het pas iets.

Toch maakt God zich hier erg druk om. Niet alleen in dit gebod, maar heel de bijbel door. Dat merk je ook nog in Zondag 44. Hoe abstract en ver van het tiende gebod zelf af ook in die zondag wordt gesproken, het zijn wel forse woorden: zelfs de geringste neiging of gedachte, nooit meer, altijd, haten, liefde, een ernstig voornemen, scherp prediken, en zo voort. Het lijkt me dat we dat maar goed tot ons door moeten laten dringen. Want je zou kunnen zeggen: als je handen verkeerd staan, staat heel je leven verkeerd.

Dat merk je tegenover God en tegenover de mensen om je heen. Eerst iets over onze verhouding met God. Als je handen verkeerd staan, staat heel je leven verkeerd tegenover God. Denk maar aan wie God eigenlijk is. Hij is de gevende God, de grote uitdeler, die zijn gaven geeft aan alle mensen, eenvoudigweg en zonder verwijt. Als jij dan met de rug van je handen naar boven in het leven staat, met zo’n houding van ‘wat kan ik nemen?’, dan ben je helemaal niet in staat om te ontvangen wat God geeft. Zijn gaven glijden dan langs je handen af. Wat jou gegeven wordt, mist z’n doel. Tegenover de gevende God is een nemende houding de meest verkeerde houding die je kunt hebben.

Je blokkeert er heel je verhouding tot God mee. In plaats van dat je je richt op Hem, naar boven kijkt, met je handen open om te ontvangen, richt je je op wat je om je heen ziet, met je handen klaar om te nemen. Wat God aan aandacht en gaven voor jou heeft, interesseert je niet. God moet zelf maar weten wat Hij doet.

Je blokkeert er ook je eigen leven mee. Als jij de baan van je collega wilt hebben, kun je dan nog echt plezier hebben in je eigen werk? Kijk eens naar die kleurplaat voor de kinderen: al het moois bij de buren zorgt er voor dat je eigen tuin niets meer voorstelt. Waarom zou je dan de heg nog knippen? Je richten op wat een ander heeft, wat dan ook, al gaat het om iets als aandacht, gezondheid, liefde, vrijheid, en wat jij niet hebt, het zorgt er voor dat je geen ruimte meer hebt om te genieten van wat jij wèl hebt, van dat wat God jou gegeven heeft. Je merkt het echt wel: als je handen verkeerd staan, staat heel je leven verkeerd. Wat God je geeft kun je niet eens meer aanpakken.

Wat God wil, ook in dit gebod, is juist dat je handen goed staan. Dan staat heel je leven goed. Kijk maar in Filippenzen 4. Ik lees het voor het gemak van de preek van achteren naar voren. Paulus beseft wie zijn God is. Alles, ook het zelf willen van dit gebod, begint daarmee. Vers 19: Mijn God zal in al uw behoeften naar zijn rijkdom heerlijk voorzien, in Christus Jezus. De gevende God ten voeten uit. En dat stempelt Paulus’ leven, vers 11: ik heb geleerd met de omstandigheden waarin ik verkeer genoegen te nemen, en wat daar volgt. Hij leeft nu met open handen, klaar om te ontvangen wat God geeft. Het zal goed zijn. Als je handen goed staan, staat heel je leven goed. Ik kom daar zo nog even op terug.

Nu eerst nog dat tweede: als je handen verkeerd staan, staat heel je leven verkeerd tegenover de mensen om je heen. Je kunt niet zoveel met van die kraaienpootjes voor de mensen om je heen. En ze komen ook niet echt in je blikveld. Je ziet wel wat ze hebben, maar niet wie ze zijn. Eigenlijk interesseren ze je niet. Het gaat om wat jij kunt nemen en niet om die ander.

In het gebod gaat het juist wel om die ander. Er worden ook niet zomaar dingen genoemd van die ander, bezit in het algemeen, nee, het gaat echt om zaken die nauw met hem verbonden zijn. Niet je zinnen zetten op zijn huis, zijn dak boven z’n hoofd, zijn familiebezit, niet op zijn vrouw, die hem van nageslacht kan voorzien, en daarmee van toekomst, niet op zijn dieren, werknemers en zo voort, zijn bronnen van inkomsten, waar hij van leeft. Je kunt dat rund, die ezel en zo, dan ook niet zo maar vervangen door zijn auto, zijn computerspelletjes of zijn voorkomen. Dit soort dingen willen hebben als in het gebod genoemd worden is hetzelfde als die ander het leven niet gunnen. Uiteindelijk staat die ander dan ook centraal hier. Maar als je handen verkeerd staan, staat je leven verkeerd tegenover hem, tegenover haar.

En dat merk je ook. Je blokkeert er de onderlinge verhoudingen mee. Hoe ga jij nog prettig samenwerken met die collega op wiens stoel jij zou willen zitten? Hoe kun jij iemand helpen van wie je het een of het ander af zou willen pakken? Dat kan helemaal niet. Dan móet je je handen omdraaien, je houding veranderen. Ook om iets te geven moet je je hand open kunnen doen.

Zelfs als het niet eens om iets van die ene ander gaat, merk je dit. Als jij weet ik wat wilt nemen in je leven en daar helemaal voor gaat, echt zo met je handen in neem-stand, dan mis je de ruimte om echt iets voor anderen te doen. Als jij leeft voor je carrière heb je geen tijd; als jij druk bezig bent te sparen voor iets wat jij wilt hebben, heb je geen geld; als jouw gelijk boven alles gaat, kun je niet luisteren, en zo voort. Als je handen verkeerd staan, staat je leven verkeerd. Reden genoeg dus voor God om zich hier stevig over op te winden. Het gaat niet over kleinigheden hier. Het raakt je leven.

Maar goed, iemand zou kunnen denken: maar wat moet ik dan met allerlei normale en terechte verlangens en wensen? Mag ik dan niets willen hebben, en moet ik maar stilletjes afwachten tot God me iets geeft? Het leuke van het beeld van die handen is, dat het meteen laat zien dat het daar niet om gaat. Het gaat om het verschil tussen willen nemen of willen ontvangen, maar niet er om dat je helemaal niets mag willen. Het gaat er maar net om hoe je dat wilt. Maar daarmee is de kous niet af. We moeten er nog wat meer over zeggen.

Als ik nog een stapje terug ga in Filippenzen 4 vind ik in vers 6, dat bij alles onze wensen door gebed en smeking met dankzegging bekend moeten worden bij God. Dat is willen met open handen. En wie zo wil, wie zo verlangt, die zal merken dat als z’n handen goed staan, heel z’n leven goed staat: de vrede van God, die alle verstand te boven gaat, zal uw harten en uw gedachten behoeden in Christus Jezus.

Je zou kunnen zeggen: je eigen huis, je eigen vrouw, je eigen middelen van bestaan, die mag je begeren, die mag je willen, daar mag je je voor geven. Als het niet om nemen, maar om ontvangen gaat, prima. Toch is dat niet genoeg. Het is te kwetsbaar. Dat merk je ook aan Paulus’ woorden hier. Het is ook dan kennelijk nog nodig dat de vrede van God ons hart en onze gedachten behoedt, beschermt. Waartegen dan? Nou ja, ik denk tegen begeerte in de slechte zin van het woord, tegen een alles overheersend willen hebben, tegen een geobsedeerd zijn door iets, en tegen een willen hebben van wat niet waar, waardig, rechtvaardig, rein, beminnelijk, welluidend, deugdig en loffelijk is.

We zijn als mensen uiterst kwetsbaar op het punt van wat we willen hebben, willen doen, willen bereiken. Ook als het van onszelf is, eerlijk van onszelf, kleven we er zomaar aan vast, krampen we onze vingers er om heen, worden we er door geobsedeerd. En dan wordt jouw werk, jouw gezin, jouw leven zomaar belangrijker dan God en iedereen. En juist als het om onszelf gaat zijn wij zo kritisch niet, en willen we zomaar dingen die niet goed zijn. Paulus kan in een andere brief, aan de Romeinen, in hoofdstuk 7 dan ook gewoon spreken over ‘u mag niet begeren’, zonder meteen te zeggen dat het gaat om dingen van een ander begeren. Er zit in dat willen hebben van ons echt een enorm riskante dynamiek. Wij hebben een hart dat smoesjes, verhaaltjes en afgoden verzint, juist vanuit ons willen.

Niet nemen, maar ontvangen; niet je handen met de rug naar boven, klaar om te graaien, maar je handen met de palm naar boven, klaar om te ontvangen. Maar dan ook opletten, dat je vingers zich niet sluiten om wat je dan van God krijgt, want dan staan je handen nog verkeerd, en je leven dus ook. Je zou je verkijken op de rijkdom waarin God in al onze behoeften heerlijk voorziet.

De enige manier waarop je dat niet vergeten kunt, is je wensen inderdaad door gebed en smeking met dankzegging bij de God bekend te laten zijn die uit zijn rijkdom geeft. In zo’n gebed druk je het vertrouwen uit dat je bij God niet tekort komt. Dat is het sterkste medicijn tegen begeerte. Het is sterk genoeg om ook je wensen en verlangens gezond te maken. De rijkdom die God in Christus Jezus ons geeft is het geheim van die vrede van God, die Paulus laat zeggen: ik kan alles aan in Hem die mij kracht geeft. Die vrede is niet alleen voor Paulus. Wij mogen er ook van genieten.

Maar goed, alles samen dan: let op je handen. Staan je handen goed, dan staat heel je leven goed. Staan je handen verkeerd, dan staat heel je leven verkeerd. Amen.

gehouden in: Loenen-Abcoude, 16 maart 2003
Mijdrecht, 18 januari 2004
Utrecht-C, 19 maart 2006
Hilversum, 27 januari 2008

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *