Nederlands Dagblad, 23 mei 2000
De gereformeerden buiten de directe omgeving van de vier grote scholengemeenschappen mogen niet in een bedelaarsrol worden geduwd. De sterk toegenomen kosten van het vervoer naar die scholen zijn het gemeenschappelijke probleem van alle ouders rond die scholen. Dat betoogt ds. W. van der Schee uit Loenen aan de Vecht in een reactie op de ZoZ-reportage onder de kop ‘Retourtje gereformeerde school wordt te duur’ (ND 20 mei).
Maatregelen zijn nodig voor het gereformeerd middelbaar onderwijs. Nevenvestigingen moeten open, desnoods ook de portemonnee van diaconieën. Want de kosten voor het schoolvervoer rijzen de pan uit. We konden het zaterdag lezen in een ZoZ-reportage. Gelukkig stond er al meteen bij dat het realiteitsgehalte van allerlei genoemde maatregelen niet zo groot is. Als predikant in een vrijgemaakt-gereformeerde kerk buiten de directe omgeving van een van de vier middelbare-school-Mekka’s was ik er blij mee dat er (weer) eens in een landelijk blad aandacht werd gevraagd voor de problemen die de manier waarop vrijgemaakten met het gereformeerd onderwijs zijn omgegaan, heeft opgeroepen. Zelfs de sociologische verwoesting van de Gereformeerde Kerken bleef niet buiten beschouwing. Toch kreeg ik de indruk dat veel mensen rond het gereformeerd onderwijs nog steeds geen oog voor de werkelijkheid hebben.
Het ingestelde landelijk vervoersfonds biedt een vergoeding van de helft aan een beperkt aantal ouders. Criteria zijn inkomen en minimum reisafstand. Dat lijkt aardig. In de praktijk pakt een en ander echter merkwaardig uit. Voor ouders met een echt klein inkomen is een vergoeding met de helft te weinig. Zij hebben bovendien vaak de mogelijkheid niet om dichter bij de school te gaan wonen. Voor ouders met een inkomen boven de grens heeft het fonds niets te bieden. Zij hebben echter veel meer mogelijkheden tot verhuizing en grijpen die, over het geheel genomen, ook gemakkelijker aan. Voor gezinnen met een inkomen dat ergens tussen veel en weinig hangt, is schoolkeuze of verhuizing een balansbeslissing. Omdat zij zich in een inkomensgroep bevinden waar over het algemeen toch al de klappen uit ‘Den Haag’ vallen, kunnen ze zich moeilijk permitteren voor beide mogelijkheden te kiezen: én gereformeerd onderwijs voor hun kinderen én blijven wonen waar ze wonen.
Leegloop
In onze samenleving zegt een gezinsinkomen vaak ook iets over de capaciteiten van mensen. Effect van alles bij elkaar is dat het vervoersfonds zo als het nu is opgezet, de tendens versterkt dat mensen die capabel zijn om leiding te geven in kerkenraad en commissies, uit de toch al kleine gemeenten in de regio vertrekken. Bovendien wordt de groep leeftijdgenoten voor de kinderen met ieder vertrekkend gezin kleiner. Al enige tijd geleden is zo in diverse gemeenten een vicieuze cirkel ontstaan, die het ook kerkelijk gezien niet aantrekkelijk maakt in de regio te gaan of te blijven wonen.Vervolgens wordt voor de financiering van de actie Schoolgeld een beroep gedaan op de onderlinge solidariteit. Maar die solidariteit is nu juist het probleem. In het algemeen al neemt de onderlinge betrokkenheid in de vrijgemaakte kerken af. Maar zeker in de onoverzienbare gemeenten die rond de scholen zijn ontstaan, is gemeenschap iets waar permanent aan gewerkt moet worden. Dat uit zich ook financieel, terwijl juist uit de gemeenten waar de vervoerskosten niet drukken, de financiering van de actie Schoolgeld zou moeten komen. Voor mensen in de regio is het hoe dan ook een vorm van dubbel betalen.
Daar komt bij, dat je regelmatig in de directe schoolomgeving kunt horen zeggen, dat de financiële problemen rond schoolkeuze en vervoer het probleem van mensen in de regio zijn. Zij hebben de oplossing van dat probleem gevonden: verhuizen. Of ze hebben helemaal geen idee van de effecten van dergelijke kosten, omdat ze er nog nooit iets van ervaren hebben. Dan een appèl doen op solidariteit is een zwaktebod, dat misschien even werkt, maar mij geen lang leven beschoren lijkt. Het is een vorm van bedelen, en de regio is de bedelaar.
Overal even duur
Het verbaast mij al langer, dat het besef niet meer leeft dat we hier met een gemeenschappelijk probleem te maken hebben, dat we ook gemeenschappelijk zouden moeten dragen. Tenslotte raakt het het geheel van de school, als de regio (al dan niet noodgedwongen) afhaakt. Het lijkt mij dan ook nogal voor de hand te liggen dat de vervoerskosten worden gedragen door de gezamenlijke ouders rond een school. Ik denk aan de volgende vorm: Vervoerskosten worden ingediend bij de school, die ze vervolgens omslaat over alle ouders/verzorgers. Dat betekent dat je kind naar gereformeerd onderwijs sturen in principe overal in de regio even duur is. Blijken dan voor sommige ouders de kosten nog te hoog, dan kun je daar een vervoersfonds voor oprichten. Je hoeft dan niet te zeggen: zoek eens contact met een diaken. De diaconale zorg is niet bedoeld om dit soort structurele problemen op te vangen. Nu klinkt de opmerking bovendien wrang, omdat in feite verwezen wordt naar de diaconie in kleine, arme gemeenten door mensen die zelf in grote, rijke gemeenten wonen.
Dit alles geldt net zo goed voor basis- als voor voortgezet onderwijs. De nieuwe overheidsregelingen voor het schoolvervoer naar het basisonderwijs zijn ook niet mals: ten minste 600 gulden per kind per jaar. Weer komt de klap in de regio aan. En dezelfde mechanismen blijken op te treden.
Een reiskostenomslag zal ongetwijfeld de vrijgemaakte volksverhuizing niet helemaal stoppen. Tenslotte blijft altijd het probleem van de afstand en het reizen. Dat probleem kan alleen overwonnen worden doordat het onderwijs op kwaliteit en identiteit bewijst dat een gereformeerde school die moeite waard is. Dat lijkt intussen door te dringen in de in het verleden wel zeer verwende gereformeerde onderwijswereld.
Volksverhuizingen
Verder zullen gereformeerden wel gewoon mee blijven trekken met de grote Nederlandse volksverhuizingen van de ene Vinex-locatie naar de andere. Maar wellicht dat de onvoorstelbare disproportie tussen, zeg, Leidse Rijn en Amersfoort Nieuwland, door werkelijke solidariteit verminderd zou kunnen worden.
Ten slotte, vanuit de kerken gezien: vrijgemaakten zijn lange tijd een vrij geïsoleerd gezelschap geweest, gericht op onze eigen groep. Dat het voor een kerk van wezenlijk belang is een eigen plaats in wijk of dorp te hebben, met contacten met buurt- of dorpsgenoten, is een besef dat langzaam lijkt terug te komen. In allerlei stukken die rond de oprichting van het gereformeerd onderwijs zijn gewisseld, heb ik van dit besef nooit iets kunnen terugvinden. Het lijkt me van groot christelijk belang, dat we die betrokkenheid op onze eigen woonomgeving voortaan gaan inbrengen in al die discussies over gereformeerd onderwijs en de gereformeerde richting in het onderwijs die ongetwijfeld nog komen zullen.