lezing gehouden voor de ZBUD van gereformeerde studentenverenigingen, Utrecht, 17 mei 2003
Stellingen
1. Het is beter niet over de gereformeerde identiteit van de verenigingen te spreken, maar over het gereformeerde als component van de identiteit van de verenigingen.
2. Het gereformeerde als component van de identiteit is de bestaansgrond (ratio essendi) geweest van de gereformeerde studentenverenigingen. Dat is het nog.
3. Nu kiezen voor een component ‘gereformeerd’ in je identiteit betekent kiezen voor een visie, niet kiezen voor een welomschreven levensvorm.
4. Gereformeerd moet je samen willen zijn, anders kun je er beter mee ophouden.
Amicae amicique,
Ik heb geen tijd om hier te zijn en vind mezelf hier ook rijkelijk overbodig. Willem hier vond dat niet en dus ben ik er toch maar even. Of het allemaal overbodig is geweest blijkt dan straks wel, als jullie lekker met elkaar uit eten zijn in Utrecht. Daar hoef ik niet meer over na te denken, want dan ben ik weer thuis, bezig met m’n andere taak voor vandaag: een beetje dienst in elkaar zetten voor morgenmiddag, over het thema: God discrimineert.
Over dat overbodig nog dit: de laatste van de vier stellingen die ik langs ga is de stelling: Gereformeerd moet je samen willen zijn, anders kun je er beter mee ophouden. Daar zit in opgesloten dat de echte discussie over het gereformeerde van de gereformeerde studentenverenigingen gevoerd moet worden op de verenigingen zelf. Volgens mij kunnen jullie die discussie ook veel beter zelf voeren. Dominees weten in principe niets van hoe dat werkt met de identiteit van een organisatie. Jullie hebben zelf voor zo’n discussie veel meer in huis: deskundigheid op het gebied van organisatie, communicatie, groepsprocessen en groepspsychologie, en zo voort. Mijn bijdrage vanmiddag wil dan ook niet veel meer doen dan jullie stimuleren om die discussie eens echt zelf te gaan organiseren. Het lijkt mij de eer van studenten dat ze niet volgen, maar zelf voorop lopen en hun zaakjes zelf uitzoeken.
Dan nu die stellingen. Allereerst:
Het is beter niet over de gereformeerde identiteit van de verenigingen te spreken, maar over het gereformeerde als component van de identiteit van de verenigingen.
Dat is een kwestie van even reëel worden en kijken hoe dingen in elkaar zitten. Als ik even zoek met identiteit en organisatie op google.nl, vind ik onder meer het volgende:
“Identiteit is het totaal van visuele en niet-visuele middelen dat een organisatie hanteert om zich te profileren naar alle relevante doelgroepen.”
“De identiteit van een organisatie kan tot uitdrukking worden gebracht in haar missie (het ‘wat’) en haar waarden (het ‘hoe’). De interne en externe positionering van de organisatie wordt erop gebaseerd. De beschrijving van de identiteit is een weergave van wat de organisatie is en wat zij in potentie kan worden. Een identiteit kan daarom nooit verzonnen worden. Ze wordt ontdekt. Authenticiteit is daarbij het sleutelwoord.”
“De identiteit van een organisatie komt veelal tot uiting in een missie, een visie en de cultuur van een organisatie.”
Grappige citaten uit de hoek van het organisatie- en communicatie-management.
Wat ik daar in ieder geval maar even uit concludeer, is dat het bij de identiteit van een vereniging gaat om het geheel van de vereniging in haar opzet, doelstellingen, activiteiten, cultuur en manieren van omgaan met elkaar.
Dat is anders dan ik gewend ben in al die vermoeiende identiteitsdiscussies in de gereformeerde wereld. Daarin drukt altijd nog door hoe er in de jaren dertig werd gedacht over identiteit: de grondslag en het toelatingsbeleid bepaalt de identiteit, de rest is opbouw en uitwerking. Het fundament bepaalt het gebouw, de opbouw is franje. Dat model is onzinnig gebleken, het lijkt me dat we daar ook voor deze discussie maar eens consequenties aan moeten verbinden.
Dat eens te meer omdat, voor zover ik kan zien, de gereformeerde identiteit van de studentenverenigingen nooit heeft bestaan. Als ik probeer me iets te herinneren van de constellatie uit de tijd dat ik studeerde, herinner ik me in ieder geval dat er enorme verschillen in sfeer en cultuur waren tussen de verenigingen (en trouwens ook al in Kampen tussen de verschillende disputen). De vorming die je op een vereniging kreeg verschilde dus ook navenant. En dat terwijl we toen nog allemaal uitsluitend uit vrijgo’s waren samengesteld en grondslagen en statuten niet veel uit elkaar liepen.
Wat voor mij op een gegeven moment een eye-opener werd, was een opmerking die ik ooit heb doorgekregen als afkomstig van senator Egbert Schuurman: ‘Ik begrijp niet waarom jullie bij het GPV al die vrijgemaakten zomaar toelaten.’ Uiteindelijk wordt immers de feitelijke, de werkelijke identiteit van een organisatie door veel meer bepaalt dan door grondslag of statuut.
Niet alleen heeft de gereformeerde identiteit nooit bestaan, er is volgens mij ook altijd een spanning geweest tussen het gereformeerde en andere componenten van de identiteit van de studentenverenigingen. Ik weet niet of dat ooit systematisch uitgewerkt en gethematiseerd is, maar het komt me voor dat er binnen een gereformeerde studentenvereniging in ieder geval vier componenten zijn die van primair belang zijn voor de feitelijke identiteit: je hebt de component van het gereformeerde, waar ik zo op door ga; je hebt de component van de academische vorming, de systematische nieuwsgierigheid en het controleerbare zoeken tot je gevonden hebt; je hebt de component van het studentikoze verkennen van grenzen en ontwikkelen van persoonlijke mogelijkheden; en je hebt de component van de christelijke onderlinge zorg en ondersteuning.
Maar zo kritisch als je op de universiteit leerde mocht je als gereformeerde niet zijn, en of dat gebral nu nog iets met christen-zijn te maken had is altijd de vraag geweest, en of de altijd wat rationele gereformeerde benadering echt ruimte bood aan persoonlijke geloofsvragen en emotioneel uitgroeien, ik weet het niet. Ik heb wel de indruk dat iedere vereniging indertijd een eigen balans zocht tussen deze vier componenten van de eigen identiteit. Die balans kon en kan schuiven (destijds was Twente erg lief en soft, nu hebben ze het over studentikoos gezeik ;-)).
In ieder geval: altijd al is het gereformeerd-zijn maar één van de onderdelen geweest die de identiteit van een vereniging uitmaakten. Laten we er dan zo ook over praten en over nadenken.
Dan kunnen we vervolgens rustig naar de tweede stelling:
Het gereformeerde als component van de identiteit is de bestaansgrond (ratio essendi) geweest van de gereformeerde studentenverenigingen. Dat is het nog.
Dit lijkt mij een heel simpele en nuchtere. Al het andere heb je gemeenschappelijk met de nodige andere toko’s en clubs in de periferie van de universiteit. Je merkt het dus ook gelijk: hoe meer je als vereniging naar het algemeen christelijke verschuift, des te meer komt je eigen bestaansrecht onder druk te staan. Je kunt dat hoogstens tijdelijk opvangen door je ook op de andere componenten van daarnet te profileren. Ik heb de indruk dat de laatste jaren de gereformeerde studentenverenigingen zich in feite nogal eens als christelijke variant van het plaatselijk corps profileren, met veel meer nadruk op het studentikoze dan de andere christelijke verenigingen. Met het gereformeerde heeft dat niets te maken en je kunt wachten op het moment dat dit ook doordringt of dat er een sterker alternatief opduikt.
Wil je als gereformeerde studentenvereniging je bestaansrecht handhaven, dan moet het gereformeerde ook een serieuze component in je identiteit zijn. Anders kun je beter direct eerlijk zijn en je sterke punten ergens anders uitwerken. Dat moet je zelf weten. Authenticiteit is het sleutelwoord, dat geloof ik ook.
Dan de derde stelling:
Nu kiezen voor een component ‘gereformeerd’ in je identiteit betekent kiezen voor een visie, niet voor een welomschreven levensvorm.
Zoals alle stellingen los geformuleerd, probeer me niet op woorden te vangen. Ik zal proberen duidelijk te maken wat ik bedoel vanuit m’n eigen geschiedenis.
Op het voortgezet onderwijs kregen wij destijds les uit met een boek met de titel Wat is een christen nodig te geloven? Wat moet je geloven? – dat was de vraag. Wilde je gereformeerd zijn en bij ‘ons’ horen, dan moest je de nodige overtuigingen hebben. Die benadering heeft generaties gereformeerden tot debaters gemaakt, want er viel natuurlijk tot een aantal cijfers achter de komma te betogen wat je dan geloven moest. Maar juist die vraag: wat moet je geloven? is ook binnen de kerken een vreemde vraag geworden. Als je iets moet geloven is het bij voorbaat verdacht. Of je gelooft iets, en dan geloof je het zelf en niet omdat het moet. Of je gelooft iets niet, en dan helpt geen moeten. Wat geloof jij nu eigenlijk zelf? Wat heb jij te vertellen? – dat is de heel andere vraag waar ik nu steeds op stuit.
Die omschakeling van ‘Wat moet je geloven?’ naar ‘Wat geloof jij nu eigenlijk zelf?’ is me niet meegevallen. In m’n eigen levensgeschiedenis volgde op een heftige puberale identificatie met vrijgemaakt-gereformeerd gedachtegoed een lange periode van een haat-liefde-verhouding met de gereformeerde traditie. Op allerlei punten heb ik me verzet tegen dat wat zo nodig moest geloofd worden en me aan de greep ervan proberen te ontworstelen. Dat leverde van alles op waarvan ik trots kon vertellen dat ik het er niet mee eens was. Maar ja, in m’n gemeente interesseerde dat niemand iets. Daar vroegen ze gewoon naar wat ik zelf eigenlijk geloofde. En verder niet zeuren.
Het meest onwennige kwam vervolgens toen ik ging proberen dan maar te zeggen wat ik zelf geloofde: het was net of ik die oude gereformeerde traditie op een nieuwe manier in handen kreeg. Als een levende macht die zich aan me opdrong met een ‘dit en dat moet je geloven’ had ze me gefascineerd, maar vooral afgestoten. Toen ik er naar terug ging als naar een wereld die geschiedenis geworden was, ging ze me boeien en boeit ze me nog steeds. Los van de claim dat het zo moet als zij het deden ontstond er ruimte om te kijken naar wat mensen destijds gewild en bedoeld hebben, ruimte om van hen te leren. Ik ontdekte dat de gereformeerde traditie een combinatie van leerpunten biedt die zo nergens anders te leren valt. Toen het niet meer moest, ontdekte ik dat ik gereformeerd wilde zijn.
Meer nog, ik wil op een vrolijk vrijmoedige manier gereformeerd zijn. Ik geloof dat er tenminste drie grote redenen zijn om vrijuit gereformeerd te willen zijn. Samen maken ze de gereformeerde traditie tot een sterke traditie, de moeite waard om plaats in te nemen.
Allereerst, wie terugkijkt op de geschiedenis van gereformeerd geloven en belijden, kan opvallen dat het daarin altijd gegaan is om het geheel van de bijbel en om de bijbel in z’n geheel. Er zijn maar weinig boeken geschreven in de kerkgeschiedenis waarin zoveel bijbelplaatsen zo vloeiend zijn opgenomen in de tekst als de Institutie van Jean Calvin (1509-1564), één van de bronboeken van de gereformeerde kerken. Wie gereformeerd is zet in op het recht doen aan alle bijbelse uitspraken, en dat niet als losse teksten, maar als uitspraken in het geheel van de bijbel – hoe dat geheel ook verder onder woorden te brengen is. Al snel is de gedachte opgekomen van het ene genadeverbond dat de hele bijbel omspant en alle onderdelen een eigen plaats geeft. Dat ene genadeverbond is uiteindelijk de ruggengraag van de gereformeerde theologie geworden, die alles bij elkaar houdt en laat functioneren.
Ook als je met allerlei bijbeluitleg van gereformeerden niet meer kunt instemmen, zelfs als je dat ene genadeverbond niet anders kunt zien dan als een dogmatische constructie die zich niet overeind laat houden, dan nog blijft die inzet boeien als een uitdaging voor vandaag. Het is te gemakkelijk om hier en daar wat uit de bijbel te halen dat je aanspreekt. Het is te simpel om met losse teksten te werken zonder rekening te houden met het verband waarin ze staan. Iedereen kan de bijbel al ‘zappend’ lezen. Er is op deze 66 zenders altijd wel iets te vinden dat je even aanspreekt. Maar wie heeft nog de moed om de bijbel helemaal serieus te nemen? Ook de weerbarstige en vreemde gedeelten? Het lijkt me de moeite waard dat weer eens opnieuw te proberen.
Naast en in het spoor van deze eerste inzet op het geheel van de bijbel valt steeds weer op hoe het in de gereformeerde traditie ging om God zoals Hij helemaal is. De levende God geeft zich aan mensen als Vader, Zoon en Geest, als hoog verheven èn zeer nabij. Hij geeft zich, maar ontsnapt ons ook telkens weer in een ‘altijd groter’ en laat zich niet vangen in onze categorieën. Deze tweede inzet levert in de geschiedenis van de gereformeerde theologie een permanente spanning op tussen schroom en vrijpostigheid. De schroom van het besef dat over God zelfs de waarheid zeggen gevaarlijk is, laat zich nauwelijks verenigen met de vrijpostigheid waarmee gesproken kan worden over bijvoorbeeld verkiezing en verwerping, over de details van Gods voorzienigheid en zijn rol in de geschiedenis – anders gezegd, met het gemak waarmee allerlei ‘vanuit Gods standpunt’ gezegd kan worden.
Ook deze tweede inzet, dat het gaat om God zoals Hij helemaal is, lijkt me als uitdaging bij ons terecht te komen. Juist in een tijd waarin iedereen uit de overvloed aan informatie een eigen bosje bijeen sprokkelt, en waarin iedereen knutselt aan de eigen overtuiging met wat er zoal aan materiaal te vinden is, is de verleiding groot om ook een eigen beeld van God in elkaar te zetten. Dat zal altijd een getemde god zijn: een wezen dat ons niet echt verschrikken en ook niet echt troosten kan. Waar de weerbarstige trekken uit het gezicht van de levende God weg geretoucheerd worden verschijnt een figuur die uiteindelijk niet meer kan aanspreken omdat hij ons niet kan tegenspreken.
Tenslotte valt de hele gereformeerde traditie door te constateren dat het ging om de hele nuchtere werkelijkheid waarin wij leven. Er wordt niet weggedroomd in een onrealistisch optimisme over wat er zal komen en wat mensen wel niet kunnen. Er wordt ook niet weggegooid in een even onrealistisch pessimisme. De werkelijkheid heeft donkere en weerzinwekkende kanten, maar ook goede, vertroostende en genezende. Ook hier duiken spanningen op die binnen de gereformeerde traditie niet opgelost worden: de aanzet bij de goede schepping en bij de goede gaven van God laat zich maar moeilijk verbinden met de aanzet bij de zondigheid van de mens. Maar het zijn spanningen die voortkomen uit een serieus nemen van wat werkelijk is.
Misschien is dit wel de trek in de gereformeerde theologie die momenteel het meest onder druk staat. Als iets de boodschap is van wat we de secularisatie noemen, is het dat het christelijk geloof over onwerkelijkheden gaat en zich niet laat verenigen met de echte geleefde realiteit, tenzij dan als verdovend middel. Er is (en wordt) reden gegeven voor dit soort verwijten. Des te meer reden om de inzet van gereformeerde christenen vanouds als uitdaging op te pakken en de werkelijkheid serieuzer te nemen dan wie ook.
Maar wat in dat alles wat mij betreft als een paal boven water staat is dat het hierbij gaat om een visie, om een inzet, om iets willen. Zodra je gaat vragen naar uitgewerkte voorbeelden, naar een nieuw geheel van gedachten, een nieuwe eigen cultuur, houdt het voor mij nog heel snel op. Binnen de vrijgemaakte wereld is de theologie nog maar net bezig uit een lange winterslaap wakker te worden. Kijk je iets ruimer dan vind je veel aanzetten, vooral in hervormde en synodaal-gereformeerde hoek, maar boven de aanzet komen we nog niet uit. Wat gereformeerd is moeten we samen weer opnieuw uitvinden, wat mij betreft vanuit de drie lijnen die ik net schetste. Dat lijkt mij de moeite waard, in ieder geval oneindig veel meer de moeite waard dan je uitleveren aan al dat postmoderne en uiteindelijk zo wereldgelijkvormige evangelische gedoe.
Hoe dan ook, het lijkt mij dat dit allemaal weer gewoon bij jullie terugkomt.
Gereformeerd moet je samen willen zijn, anders kun je er beter mee ophouden.
Dat is in ieder geval een laatste consequente gereformeerde trek, die voortkomt uit wat altijd dominant is geweest in de gereformeerde traditie: radicale eerlijkheid.
Nee, er moet niks. Ik zou nooit meer gereformeerd willen zijn vanuit zo’n ‘dit-en-dat moet je geloven’ houding. Maar juist voor studenten, voor mensen dus waarvan ik denk dat die kunnen denken en willen denken, lijkt het mij de uitdaging om eens systematisch werk te gaan maken van dat gereformeerde.
Goed, na al dit overbodige nu het belangrijke: workshopronde 2. Met dank voor de aandacht.