De Reformatie 87 (2011-2012) 12,248-251 (9 maart 2012)
In juni gaat de synode van Harderwijk verder met de behandeling van de Werkorde, een nieuwe versie van de kerkorde, tegen die tijd in concept drie 1. De voorbereidende deputaten hebben het nu druk. Wij hebben intussen de tijd om nog eens van afstand te kijken naar de huidige kerkorde-in-opbouw. Voor wat voor beslissing staan de broeders in Harderwijk straks?
In een beeld samengevat denk ik: ze hebben de keus of ze een nieuw model dieselauto aan gaan schaffen of dat ze de kerken nog een tijdje door laten kachelen met de oude pruttelbak uit 1978. Ze hebben niet de keus voor een serieus hybride model en al helemaal niet voor een honderd procent groene elektrische voiture. Op de schaal van wat er in het kerkelijk milieu speelt, stelt het allemaal niet zo veel voor. We hebben het niet over een kerkorde voor de 21ste eeuw of zo.
Tegelijk is het ook niet niks. Net zoals nieuwe diesels een flinke milieuwinst opleveren in vergelijking met oude, levert ook de Werkorde ten opzichte van de huidige kerkorde winst op. Op zijn minst is het een opgeruimde versie van het huidige kerkrecht. Aanschaffen die CDi dus, en snel ook. Maar denk niet dat je er dan weer voor dertig jaar tegen kunt.
Wat wel? Zoals gezegd wil ik van afstand kijken. Het gaat me niet om allerlei concrete artikelen, maar om het typeren van wat er in de Werkorde gebeurt en niet gebeurt in vergelijking met de huidige kerkorde. Als het gaat om wat er wel gebeurt, vallen vooral drie dingen op.
In de eerste plaats is het rechtskarakter in de Werkorde versterkt. Deputaten geven dat zelf aan als hun voornaamste focus (memorie van toelichting 1 art. G, pag. 25). Ze denken daarbij aan vier aspecten: de kerkelijke hoofdstructuur (wat is de structuur van de samenwerking tussen de kerken in het kerkverband?), de rechtskracht van kerkelijke besluiten, het stelsel van kerkelijke rechtspraak en de rechtspositie van ‘vaste werkers’ in de kerk. Op deze vier aspecten biedt de Werkorde inderdaad meer helderheid dan de huidige kerkorde, al mag daar voor wat betreft de rechtspositie van predikanten wel bij worden aangetekend dat die helderheid nog helemaal concreet gemaakt moet worden in een uitvoerige generale regeling predikantszaken.
In de tweede plaats is wat ik maar even noem het staatsrechtskarakter in de Werkorde versterkt: de punten waarop het kerkelijk recht het Nederlands recht raakt zijn uitvoeriger en beter beschreven (rechtspersoonlijkheid, vertegenwoordiging, explicitering van het kerkelijk statuut voor de wet en dergelijke). Hierbij tellen een aantal verbeteringen in het rechtskarakter nog een keer mee: de rechtsbescherming in de kerkelijke rechtsgang en de rechtspositie van de ‘vaste werkers’ bijvoorbeeld. De kans dat een burgerlijke rechter nog een zaak uit de kerken voorgelegd krijgt en dan een andere uitspraak gaat doen dan de kerken zelf al hebben gedaan, is substantieel kleiner geworden. Dat lijkt me goed in lijn met wat Paulus in 1 Korintiërs 6 schrijft over recht zoeken bij ‘buitenstaanders’: de kerk hoort dat zelf te kunnen.
In de derde plaats is op een heel aantal punten het geestelijk en kerkelijk karakter in de Werkorde versterkt. Vanouds bieden kerkordes in de traditie van de Dordtse Kerkorde vooral bepalingen voor en over ambtsdragers, individueel en in hun vergaderingen. Nu is een serie artikelen toegevoegd over het geestelijk functioneren van de gemeente en over hoe de gemeente bij zaken betrokken hoort te zijn. Er wordt in sommige reacties negatief gedaan over deze normerende bepalingen (door deputaten wat ongelukkig vergeleken met ‘mission statements’, memorie van toelichting 1, Hb, pag. 25). Maar in feite beschrijven ze hoe je in de gemeente aan elkaar recht doet; tegelijk signaleren ze dus dat je elkaar onrecht doet als je je anders gedraagt. Dat lijkt mij belangrijke winst.
Wat niet? Waarom ik het geheel toch typeer als een nieuwe diesel en niet als een ingrijpender nieuw model auto is vooral om wat er niet gebeurt in de Werkorde. Voor zover ik zie is het kerkrechtskarakter in de Werkorde niet of nauwelijks versterkt. Ik bedoel met ‘kerkrechtskarakter’ dat er zaken zijn die inhoudelijk kerkrechtelijk om aandacht vragen, maar die aandacht niet krijgen. Dat kunnen negatieve zaken zijn: problemen, eenzijdigheden, tekorten. Daar heb ik na het verschijnen van de eerste versie van de Werkorde online uitvoerig aandacht voor gevraagd: de Werkorde laat alle meer en minder bekende systeemproblemen van het gereformeerde kerkrecht in feite voor wat ze zijn.
Voorbeelden daarvan zijn (heel kort aangeduid, voor toelichting zie online) 2: de fictie van ‘de kerken’ die in kerkelijke vergaderingen besluiten nemen, de problematiek van de vertegenwoordiging, het ontbreken van een inhoudelijke beschrijving van de bevoegdheid van kerkelijke vergaderingen, de willekeur van het ‘recht is wat wij samen afspreken’, het buiten beeld blijven van de werkelijke geestelijke verhouding tussen jurisdictie en receptie, het ontbreken van elke vorm van waarborging van de kwaliteit van afgevaardigden en besluitvorming, het gemis van een analogie van de bekende ‘scheiding der machten’. De nieuwe versie van de Werkorde biedt op al deze punten geen verbetering.
Kerk van Jezus Christus Maar het kan bij die zaken die kerkrechtelijk om aandacht vragen ook om positieve zaken gaan: gegevens waar je mee moet rekenen. Daar wil ik in dit artikel wat aandacht voor vragen.
Gereformeerd kerkrecht is vanouds sterk geconcentreerd op ordening en regeling. Dat zie je al aan de centrale Bijbeltekst die telkens weer geciteerd wordt (Werkorde A2.1, pag. 4): ‘In de kerk van Christus moet alles op gepaste wijze en in goede orde gebeuren, zodat de vrede wordt gediend’ (1Kor. 14: 33 en 40). Die ‘gepaste wijze’ en ‘goede orde’ is vervolgens in de praktijk vooral een kwestie van ‘wat wij als kerken samen afspreken’. Gevolg is dat kerkrecht zomaar gereduceerd wordt tot het interne verenigingsrecht van de Gereformeerde Kerken in Nederland met wat marginale bepalingen over externe relatie met de overheid en andere kerkelijke verenigingen. Om het met woorden van een Duitse kerkjurist te zeggen: er is aandacht voor het staatskerkrecht (de verhouding van kerk en staat) en er is aandacht voor het eigen kerkelijke organisatierecht, maar wat buiten de aandacht valt is de binnenste kern van kerkrecht, die draait om dat wat de kerk tot kerk van Jezus Christus maakt, wat de kerk als geloofsgemeenschap constitueert. 3
Wat kerk-zijn zelf uitmaakt, heeft ook een eigen rechtsimpact. Wat we in opdracht van Jezus doen in de kerk gebeurt niet maar volgens recht, afspraken, procedures en dergelijke, het creëert ook recht. Kerkrecht is altijd méér dan ‘wat wij als kerk(en) samen afspreken’, méér dan ordening en regeling. Het gaat altijd ook om materieel recht dat besloten ligt in de praktijken van kerk-zijn. Die praktijken vinden plaats op allerlei niveaus. Maar altijd creëren ze recht. Met een willekeurig voorbeeld: wanneer iemand ergens tot diaken benoemd en bevestigd is, betekent dit ook dat hij, samen met de andere diakenen, beslissingsbevoegdheid heeft in concrete hulpvragen. Die jurisdictie is zijn recht.
Maar waar het me nu even speciaal om gaat zijn een aantal praktijken van kerk-zijn die niet maar ‘praktisch geregeld’ moeten worden, maar die geladen zijn. Het zijn dingen die we doen in de kerk in opdracht van Jezus zelf en die zich noodzakelijk afspelen niet maar op het niveau van een gemeente of een toevallig zo georganiseerd kerkverband, maar op het niveau van de grote Kerk, van het ene lichaam van Christus. Daar wordt het kerkrechtelijk spannend en wat mij betreft intrigerend. De drie duidelijkste voorbeelden hiervan zijn avondmaal vieren, dopen en iemand excommuniceren. Ik beperk me tot de laatste twee.
Rechtsstatus Gedoopt worden is niet maar een illustratie bij het evangelie of zo; het is een rechtshandeling. Door de doop worden mensen rechtens bij de christelijke kerk ingelijfd (vgl. HC z. 27). Het verandert hun rechtsstatus: ze worden als kind van God in Jezus Christus ledemaat van het ene lichaam van Christus. Wie ‘door waar geloof bij Christus ingelijfd’ is, wordt in de doop in Gods naam verklaard bij Christus ingelijfd te zijn. De rechtshandeling is vergelijkbaar met die van de huwelijkssluiting: ze geeft effectief de rechtsstatus, met de bijbehorende rechten en plichten. Ze laat je overgaan tot een andere ‘staat des levens’.
Zolang die rechtsstatus niet op hetzelfde niveau met dezelfde rechtskracht gewijzigd is, heeft iedere gedoopte dus het recht om als kind van God en als ledemaat van het ene lichaam van Christus behandeld te worden, en dat niet maar in de gemeente waar hij of zij gedoopt is, maar overal in het lichaam van Christus. Gebeurt dat niet, dan wordt diegene onrecht aangedaan. Het maakt daarbij niets uit in welke kerk of gemeente iemand gedoopt is, of zij gereformeerd is of anders christelijk, hoe oud of jong hij is, of van wat voor rang, stand, ras of cultuur dan ook. In de doop opereert iedere kerk noodzakelijk op het niveau van de grote Kerk, van het ene lichaam van Christus. Die noodzaak is inhoudelijk gegeven: je wordt niet maar een bepaalde gemeente in gedoopt, maar ‘de naam van de Vader, de Zoon en de heilige Geest in’ (naar de precieze formulering van Matteüs 28).
Net zo speelt ook de excommunicatie zich inhoudelijk noodzakelijk af op het niveau van de grote Kerk. Het gaat er daarin immers om dat iemand ‘uit de christelijke gemeente en door God zelf buiten het rijk van Christus gesloten’ wordt (HC z. 31). Daartoe is de kerk bevoegd door Jezus zelf en door zijn apostelen in zaken waarin iemand zich als ongelovige en goddeloze laat kennen (HC z. 30), kortom van onchristelijk gedrag (HC z. 31). In alle andere gevallen heeft een gemeente of kerk die kerk van Christus wil zijn eenvoudig niet het recht iemand buiten de gemeente te plaatsen of de toegang tot het avondmaal te ontzeggen. Binnen de kerk is de excommunicatie de enige rechtshandeling die de basale rechtsstatus van de doop met dezelfde rechtskracht kan wijzigen.
Materieel kerkrecht Voor zover ik zien kan, gaat het hierin om primair materieel kerkrecht dat zijn plaats opeist in elke vorm van concreet uitgewerkt kerkrecht met het gezag van de Heer van de kerk zelf. Tenslotte vinden doop, avondmaal en excommunicatie plaats in opdracht van Jezus zelf. Geen gemeente of kerkelijke vergadering heeft de bevoegdheid hier iets aan af te doen. Wie ergens regulier gedoopt is, heeft niet maar het recht op erkenning van die doop in de zin dat die niet overgedaan hoeft te worden, maar ook het recht op erkenning van de rechten die de doop gegeven heeft.
Concreet toegepast op een pijnlijk punt: geen gemeente heeft het recht iemand die gedoopt is en niet geëxcommuniceerd is (of zich op dat niveau als ongelovige en goddeloze laat kennen) het lidmaatschap of de toegang tot de avondmaalsviering te weigeren. Of diegene ook al dan niet netjes gereformeerd is, is niet relevant: ook avondmaal vier je als christelijke kerk, niet maar als gereformeerde, roomse, baptistische, lutherse, anglicaanse of nog zo wat: het brood dat wij delen, is gemeenschap met het ene lichaam van Christus.
Beginnen met nadenken Het is dit soort materieel kerkrecht, dat voortvloeit uit de praktijk van het kerk-zijn als zodanig, dat in de kerkrechtelijke literatuur en discussies de laatste grofweg vijfenzeventig jaar veel aandacht heeft gekregen. Het heeft ervoor gezorgd dat er een nauw verband is gegroeid tussen kerkrecht en oecumene en dat er een brede consensus is ontstaan dat kerkrecht echt meer zal moeten zijn dan het organisatierecht van een gegeven groep kerken. Veelzeggend is in dit verband dat de Protestantse Kerk in Nederland het hoogleraarschap kerkrecht combineert met het hoogleraarschap oecumenische relaties, terwijl het in onze kerken gecombineerd is met het hoogleraarschap gemeenteopbouw. Op dit niveau van kerk-zijn zijn alle kerken in rechten met elkaar verbonden, ook als ze verder helemaal niet één zijn, zelfs als ze elkaar over en weer niet eens als kerk erkennen.
In de kerkrechtelijke traditie van de kleine gereformeerde kerken moeten we nog beginnen met nadenken over deze thema’s. In de Werkorde is er nog niets van terug te vinden. Die blijft binnen de kaders van het traditionele organisatierecht. Met zoveel woorden wil ze een gemeenschappelijke regeling bieden voor het leven in de gemeenten en het samenleven van de kerken (Werkorde A3.1, pag. 4). Je kunt je serieus afvragen of dit soort organisatierecht niet meer denominatierecht is dan kerkrecht. In ieder geval wordt het steeds breder zo ervaren en beschouwd.
Het lijkt me van belang dat we in de kleine gereformeerde kerken ook eens serieus aan de gang gaan met het recht dat inhoudelijk gegeven wordt door wat we in de kerk samen doen. Hopelijk is dat proces bij lezers al in gang gezet tijdens het lezen van mijn opmerkingen over doop en excommunicatie. Wat zouden de gevolgen daarvan zijn voor de huidige praktijk in de kerken? Klopt het wat ik daar stel? Zijn er tegenargumenten te bedenken? Ik ben benieuwd naar alle kerkrechtelijke argumenten. Want wat mij betreft is dit Werkorde-project niet de afsluiting van een proces van kerkorde- en kerkrechtvernieuwing, maar een tussenstop in een doorgaand proces en een doorgaande discussie. 4
We hebben nog heel wat in te halen.
En intussen dieselen we vrolijk door…
Samenvatting In de Werkorde vallen in vergelijking met de kerkorde uit 1978 een aantal dingen op die versterkt zijn: het rechtskarakter, het staatsrechtskarakter en het geestelijk/kerkelijk karakter. Het kerkrechtskarakter is echter niet versterkt: problemen zijn gebleven en voor materieel recht dat voortkomt uit het kerk-zijn zelf is geen aandacht. Kerkrecht moet meer zijn dan het organisatierecht van een gegeven groep kerken. Daar ligt voor de toekomst nog een uitdaging.
1. De Werkorde met de bijbehorende memorie van toelichting is te lezen en te downloaden via www.gkv.nl. Klik in de linkerkolom onder het kopje Synode Harderwijk 2011 op de knop rapporten.
2. Zie de serie ‘Kerkrecht en werkelijkheid’ op www.wimvanderschee.nl (snelzoeken op Werkorde).
3. Martin Honecker, Evangelisches Kirchenrecht, Göttingen 2009, 16-17.
4. Zie voor materiaal bij die discussie Leo J. Koffeman, Het goed recht van de kerk. Een theologische inleiding op het kerkrecht, Kampen 2009, en Hans Dombois, Das Recht der Gnade. Ökumenisches Kirchenrecht I-III, Witten/Bielefeld 1961, 1974, 1983.
Zondag met belangstelling jouw artikel in de Reformatie gelezen. Wat mij betreft één van de betere artikelen die in de afgelopen tijd in dit blad zijn verschenen. Ds. Wim, chapeau!
Dat je qua doop en excommunicatie moet denken op het niveau van wereldkerk, dat vond ik een eye-opener. En natuurlijk moest ik daarbij onwillekeurig terugdenken aan de Open Brief. Ik dacht: ds. Wim denkt op het niveau van wereldkerk. Je zult begrijpen dat ik hierbij enig gegrinnik niet kon onderdrukken. Wie zei ook al weer dat vrijgemaakte kerken niet waren veranderd? Hahaha, exit synode van Amersfoort-West en die van Hoogeveen.
Johan, dank voor je complimenten.
Wat de Open Brief betreft heb ik er dus niet zo’n behoefte aan weggeroepen te worden naar het niveau van de wereldkerk. Gewoon je ogen open doen en kijken wat je in je eigen kleine praktijk doet is al genoeg 🙂
ds. Wim, ga je hier nog een reactie geven op de kritiek van A.Bas op http://www.gereformeerdekerkblijven.nl?
Wolsny, bedankt voor de tip. Ik had geen idee dat er zoiets stond op die site. Ik denk dat ik er wel op terugkom, hier. Ff tijd vinden.