Bij de Tijd, jaargang 7 (1998-1999) 3 (november 1998)
Met zoveel woorden kom je haar tegenwoordig niet meer zo vaak tegen. Als je haar nog hoort, is ze meestal afkomstig van het hoekje van kerk en samenleving waar het speciaal afgeschermde basketbal-veldje van onze extremisten en radicalo’s ligt Het gaat me om de onderscheiding van ‘persoon en zaak’ (of ambt, of daad).
Voor veel mensen heeft deze onderscheiding een vieze bijsmaak. Ze proeven er vooral de slechte smoes in. En dat is voor een heel groot deel nog terecht ook. Was dit uit elkaar houden van persoon en zaak niet onlosmakelijk verbonden met onchristelijke polemieken, ruzies en discussiemethoden, zoals we ze nu gelukkig nog maar zelden tegenkomen? Was dit uit elkaar houden van persoon en ambt niet verbonden met voor ons gevoel hypocriete ambtsdragers die in functie heel andere dingen zeiden en deden dan buiten dienst?
Toch wil ik het hier eens voor deze onderscheiding opnemen. Wanneer we haar goed verstaan klinkt er namelijk het besef in door dat een mens altijd meer is dan zijn daden, meer dan zijn meningen, meer dan zijn ambt, meer dan bepaalde (karakter-)eigenschappen. En dit besef is zó nauw verbonden met het hart van ons christelijk geloof, dat we deze onderscheiding als christenen eenvoudig niet missen kunnen. juist de ‘rechtvaardiging door het geloof, en niet door werken’ spreekt ons aan als personen die meer zijn dan ‘daders’.
Er is een heel aardige lakmoesproef voor de onderscheiding van ‘persoon en zaak’. Stel je de vraag of dit ‘meer‘ werkelijk uitkomt. Zo niet, dan heb je met een gevaarlijke en ziekmakende abstractie te maken. Zo ja, dan heb je een centrale reformatorische onderscheiding in handen, die je op allerlei manieren helpen kan bij je opstelling als christen.
Het is opvallend: als wij de onderscheiding van ‘persoon en zaak’ als een slechte smoes ervaren, dat er dan vaak iets in meeklinkt van ‘anders’ en niet van ‘meer’. Je in functie ‘anders’ voordoen dan je bent. Iemand in een discussie keihard afmaken, terwijl je toch beweert de ander als persoon te waarderen en lief te hebben, dat kan alleen in een zekere oprechtheid gebeuren als de onderscheiding van ‘persoon en zaak’ in feite tot een scheiding is geworden: iets ‘anders’. ‘Ik had het toch niet over jou, maar over jouw overtuiging…’
Dan ontmoeten we een gevaarlijke abstractie. Iemand komt altijd mee in zijn overtuigingen, in zijn daden, in zijn ambt. Zelfs in het meest ‘objectieve’ wetenschappelijk werk kom je zelf mee. En dat voel je ook, wanneer een collega probeert aan te tonen dat jouw stellingen onjuist zijn. Zelfs in de meest ‘objectieve’ invulling van je ambt of functie kom je zelf mee: in je behoefte aan een veilige plek om iets te zeggen, in je verlangen naar een mogelijkheid |18| om Gods normen door te geven waar je je zelf ook niet altijd aan houdt. Wanneer je die abstractie niet doorprikt, ontstaat er zomaar een ziekmakend systeem, waarin je ‘als ambtsdrager’ of ‘in functie’ (bijvoorbeeld als ouder, of als leraar) andere dingen zegt dan voor jezelf.
Ondanks dat mensen beweren onderscheid te maken tussen de persoon en zijn daden, meningen, functies, etc. komt het ‘meer’-zijn van de persoon vaak eenvoudig niet uit. Dat kun je bijvoorbeeld zien aan de manier van argumenteren. ‘Als je dat vindt, dan ben je niet gereformeerd.’ ‘Dat is Rooms.’ In de gereformeerde kerken bestaat helaas een lange traditie van dit soort onzindelijke discussievormen. Het begon al in de zeventiende eeuw met ‘dat is sociniaans’. In de negentiende eeuw werd het ‘dat is ethisch’. En een groot deel van de twintigste eeuw heeft in het teken gestaan van het ‘dat is barthiaans’. Het zijn allemaal formuleringen die er op wijzen dat je niet werkelijk geïnteresseerd bent in de persoon van degene met wie je van mening verschilt, dat je hem tot zijn meningen reduceert en onderbrengt bij een groep waar niemand geacht wordt bij te willen horen. Dit soort redeneringen hoort bij een gesloten systeem, van een ‘wij-groep’ met vaste overtuigingen. Wie die overtuigingen niet deelt staat buiten. Je proeft hier meer dan de slechte smoes: dit smaakt naar sekte.
Maar komt het ‘meer’-zijn van de persoon wél uit, dan hebben we iets heel belangrijks in handen. Juist ook tegenover de sfeer van tegenwoordig, waarin mensen worden gemeten aan hun prestaties of aan andere uiterlijkheden. Je bent wat als je iets presteert. Als je niets (bijzonders) presteert, ben je een mislukkeling. Je bent een Turk, een homo, een dom blondje, een geslaagde zakenvrouw, een goede vader. En ertegenover die andere diepe trek in de cultuur van nu: ik ben (nu eenmaal) zo, dus mag ik ook zo doen. Ertegenover het grote bevel: leef je uit. Wij missen in Nederland anno 1998 heel sterk de goede onderscheiding van ‘persoon en zaak’.
Want jij bent meer. Je bent meer dan wat je kunt, meer dan wat je aantrekt om er goed uit te zien. Je bent meer dan een Marokkaan of een asielzoeker. Je bent meer dan homo, meer dan je baan, meer dan je emoties, meer dan je verlangens, meer dan je doelstellingen. Wat God ons gegeven heeft in onze persoon is eindeloos veel meer dan wij kunnen ‘uiten’ in daden, ‘uitleven’ of ‘uitspatten’. Je bent meer, dus mag je lang niet alles doen. Zelfs als wij onszelf nauwelijks meer anders kunnen zien dan als het product van onze daden tot nu toe, als wij onszelf reduceren tot een werkbeest, of een mislukkeling, of ons vastklampen aan dat éne dat wij tenminste nog kunnen, weigert God daarin met ons mee te gaan. En Hij wil dat wij zo ook met andere mensen omgaan.
Hoe? Misschien kun je een christen wel herkennen aan dat éne, dat-ie je in de ogen kijkt. Niet naar je pak. Niet naar de vorm van je borsten. Niet naar de kleur van je huid. Niet naar de puinhoop achter je. Niet naar je keurig ingerichte interieur, of je auto. Maar in je ogen. Waar je het kunt zien: jij bent meer.