Jezus’ komst midden in ons leven in de stad

Preek over Marcus 1:1-11

orde morgendienst
welkom
zingen: Liedboek 139
zingen: Liedboek 134
stil gebed
votum en groet
zingen: NGK 52
gebed
Schriftlezing Marcus 1:1-11
preek over Marcus 1:1-11
zingen: Opwekking 461
gebed
mededelingen
inzameling gaven
zingen: Opwekking 525
zegen

Jim Janknegt, Nativity, 1995

Janknegt brengt het even heel dichtbij: Nativity, moeder met kind, Maria met Jezus in kraambed, Jozef is al weer aan het werk, als Adam in het zweet; de drie koningen komen langs, ze hebben cadeautjes bij zich, bloemetje, knuffel, kinderstoel, allemaal volstrekt suburbia, hondje en al. Zoals wij vrolijk op kraamvisite gaan bij de moeders met kinderen in het kraambed in onze gemeente, in onze kennissenkring, in onze familie, zo kon dat destijds bij Maria en Jozef en Jezus. Net zo, zoals iemand laatst schreef, geboren als een kleddernat mensje, ter wereld gekomen per menselijke bevalling, ten gevolge van menselijke persweeën. Laat het vooral zo dichtbij komen. Dat is de bedoeling. Een gewoon kind, in doek gewikkeld, ingebakerd. Een pasgeborene. Bel aan bij een willekeurig adres met van die mooie letters en ooievaars en slingers: geboren! — en je kunt hetzelfde zien.

Het wordt pas vreemd als we er Marcus naast leggen. Dat gaat over dezelfde, hetzelfde kind, dezelfde man, Jezus. Wel, zegt Marcus, laat me eens beginnen met het goede nieuws over Jezus, de Messias, Zoon van God. Had God niet al bij Jesaja gezegd dat hij zelf zou komen. Johannes was zijn bode. En dan zegt hij het nog eens, met zoveel woorden: Jij bent mijn geliefde Zoon, in jou vind ik vreugde. Dan begint het pas vreemd te worden, begint het pas Kerst te worden ook. Tot de combinatie met het goede nieuws over Gods Zoon is Jezus volstrekt niet bijzonder. Wat gingen die herders bekijken in Lucas: een kind, een kind. Wat die wijzen in Matteüs: iets wat ze in het Oosten minstens zo goed, en wel zo gemakkelijk hadden kunnen zien: een pasgeboren kind. Pas als Marcus gaat meespreken — of wat dat betreft Johannes, maar die hadden we vorige zondag al — wordt het vreemd: dan is de levende God zelf kennelijk hier onder ons, mens, midden in ons leven, midden in de stad.

Misschien wordt het dan ook wel pas echt spannend. Als je de bijbel leest over de tijd op aarde van dit kind, van deze man, dan komt het er ongeveer op neer dat niemand dit geloofde. Zelfs zijn leerlingen en volgelingen niet. Jezus was apart, een merkwaardig figuur, een groot leraar en wonderdoener, maar dat hij de Zoon van God zelf zou zijn, dat wilde er niet in. Zelfs als mensen het, zoals Petrus, op een gegeven moment wel uitspraken: de Messias bent u, de Zoon van de levende, bleek later dat het toch niet echt binnen kwam: nee hoor, ik ken die man niet…. Wij zijn niet van zulke heel veel betere, meer verstandige of gelovige mensen dan ze toen waren. Hoogstens horen wij eindeloos in de kerk de boodschap dat Jezus natuurlijk God is en komen wij hem als mens niet zo meer tegen. Dus werkt hetzelfde probleem voor ons andersom uit. Jezus kan tenslotte niet al te serieus mens zijn, God zijnde. Het mag niet al te gewoontjes wezen als het over Jezus gaat.

En dus geloven we best dat Jezus God is en groot en alles weet en kan en eigenlijk altijd superieur is en vinden we het maar moeilijk voorstelbaar dat het er bij Jezus ook allemaal zo aan toe had kunnen gaan als op dit schilderij. Gewone baby zoals er zoveel in hun wieg liggen in de stad. Dat we ons mutsje op zouden kunnen zetten en met onze eigen bloemen, knuffels en kinderstoelen langs gaan omdat we in dit alledaagse babytje alles vinden wat we nodig hebben. Het moet toch wel wat verhevener zijn dan dat je je cadeautje inpakt om bij vrienden langs te gaan die een zoontje gekregen hebben. Maar nee, het is niet verhevener. Uit de oude kerk komt vanzelf een echo mee: God is al nederig, hoe zit het met jou?

Ja, daar gaat het wel om, nederigheid. Met Kerst worden pas echt de rollen omgekeerd zoals mensen die graag spelen. Dat maakt het uiteindelijk allemaal ook zo vreemd. God is groot, dat weet iedere moslim, ieder mens eigenlijk wel. Mensen zijn veel kleiner. Mensen willen dus, begrijpelijk, wezen zoals God, groot, groter, nog groter. Mensen willen iets worden, iets voorstellen. Dat je groot zou zijn, de allergrootste, en dan willen worden zoals wij, kleiner nog, een baby onder de baby’s, dat kunnen wij ons niet voorstellen. Dat je degene zou zijn door wie alles geworden is en je vervolgens door Maria je luier laten verschonen en weer inbakeren, dat gaat er bij ons niet of nauwelijks in. Toch is dat het begin van de grote omkering van alles die alles weer recht zet. En, met een dichter gesproken (Les Murray) via een andere dichter (Willem Jan Otten),

Zelfs mensen bespeuren het lam,

Hij die duif en slang bevrijdt
uit de ban van het oude gedicht,
die de dood vergeven krijgt
en de appel terughangt.

God als mens hangt de appel terug van de mens die als God wilde zijn. Werkelijk God als mens. Hij wilde wel worden als jij, werkelijk als jij, niet gespeeld, niet eigenlijk een verklede prins, niet stiekem toch groot en machtig, nee echt. Zelfde wiegje, zelfde buurt, zelfde achterbuurt desnoods, of slaapwijk voorzien van veel nationaliteiten en maffiosi, moeder, geboren na negen maanden vruchtwater, kraambed. Zoon van God. Jij bent mijn geliefde Zoon, in jou vind ik vreugde. Hij kwam bij ons, heel gewoon. Dat is Kerst. Laat het niet wennen. Amen.

gehouden in: Amsterdam-ZW, 25 december 2008

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *