Preek over Johannes 1:18
orde morgendienst
zingen: Opwekking 557
zingen: Opwekking 529
stil gebed
votum en groet
zingen: NGK 79,1.2
gebed
Schriftlezing Johannes 1:1-18
preek over Johannes 1:18
luisteren
zingen: Liedboek 1
geloofsbelijdenis van Nicea
zingen: Liedboek 125,1.2.3.5
gebed
mededelingen
inzameling gaven
zingen: Opwekking 602
zegen
Voor de derde keer vanmorgen: Jezus’ komst in de stad, deze keer de stad die overloopt van informatie, communicatie, de stad vol van stemmen en beelden, de stad die vrijwel nooit stil is en waar alles tegen alles in spreekt in een eindeloze stroom van geluiden, kleuren, beweging. De stad van de mensen die met een mp3-speler in de oren zichzelf op de televisie zien, computer en mobiele telefoon bij de hand. Aan het kruis hangt een antenne voor het mobiele netwerk (of is het toch geen kruis, maar een paal voor telefoondraden?). Communicatiemiddelen zijn overal, een doos vol telescopen, microscopen, typemachines en telefoons staat vooraan, maar het is de vraag of er werkelijk iets gecommuniceerd, iets gedeeld wordt. Sterker nog: het is de vraag of er niet iets geëxcommuniceerd wordt, buitengesloten. Ik kom daar straks nog op terug.
Eerst even over iets anders. Effect van al die stemmen, al die beelden, al die informatie en geluiden, is dat alles versnippert tot woorden, losse sound-bites, one-liners, langs-flitsend beeld. Nu eens dit, dan weer dat. Je kunt eindeloos zappen langs diverse televisiekanalen om iets van je gading te vinden. Als het je verveelt door naar de volgende zender. Zelfs als je het nog niet verveelt is de shuffle-functie populair. Er heet al een iPod naar. Al je muziek door elkaar in willekeurige volgorde, doorklikken naar wens. Mensen plakken hun leven bij elkaar uit stukken en brokken, sprokkelen hun identiteit bijeen uit kledingstukken, muzieksmaak, auto’s, speciale ervaringen op vakantie, hun rollen op het werk, thuis, op sport, en zo nog wat. We hebben er niet veel keus in ook: het leven is al lang niet meer één, er is geen tijd meer om lange zinnen te lezen en er is geen stilte meer om ze te overdenken. Het meeste wat bij ons binnenkomt, waarover dan ook, komt zo binnen als hier op het schilderij de boodschap van de engel bij Johannes: in losse stukjes papier, onderdeel voor onderdeel. Wij mogen het met kwast en lijm in ons levensboek plakken — of niet, natuurlijk, als het ons niet aanspreekt. De vogels ruimen het wel op.
We zijn dan ook lang niet zo overtuigd van grotere verbanden en gehelen als mensen vroeger waren. Toen kwam er nog wel eens een boek uit de hemel vallen, tegenwoordig alleen nog maar losse woorden. Toen kon je nog eens een mooie theorie overschrijven in je leven, je erbij aansluiten en ook socialist worden, of anti-revolutionair, of liberaal, of zo. Dat zit er niet meer in. Het is net of al die bladzijden die je over zou willen schrijven helemaal uit elkaar getrokken zijn, doorgestreept, met rood aangevinkt: klopt niet, aantoonbaar onjuist, in werkelijkheid mislukt, en zo voort. En dus komt het nu op onszelf aan, dat wij zelf iets bij elkaar plakken dat echt bij ons past. De grote deugd van de laatste decennia is niet de waarheid spreken of de werkelijkheid tekenen, maar dat je authentiek bent, dat je echt jezelf bent, dat je echt je eigen plakboek kunt laten zien.
Niemand kan zich hier helemaal aan onttrekken, ook in de kerk niet. Als er vroeger iemand een schilderij maakte van Johannes, of een andere bijbelschrijver, en een engel die hem zijn woorden ingaf, was de engel dichtbij en fluisterde die hem hele zinnen in. Geloven was een kwestie van gehoorzaam luisteren en doen wat je gezegd wordt. Zelfs als we dat nog zouden willen zijn we er vandaag veel onzekerder over. De engel staat verder weg en wat we horen zijn veel meer losse woorden en flarden. En dus is het belangrijker dat we één zijn in het proberen te volgen van God dan dat we het eens zijn over dit en dat wat we samen vinden over God en Jezus. Dus is het belangrijker dat het jóuw geloof is, dan dat je je voegt in een uitvoerige geloofsbelijdenis. Bij alles wat we geloven weten we dat er meer over te zeggen is, dat je er ook anders naar zou kunnen kijken. En bij alles wat we geloven horen we ook die andere stemmen, de tegenspraak, weten we dat er anderen zijn die er anders over denken en die ook niet gek zijn, tenminste niet allemaal.
Daarom is het goed als we ons zo voor kerst nog weer eens heel bewust maken hoe goed het is dat Jezus niet maar als woord gekomen, niet maar als boodschap, en hoe belangrijk het is dat God niet maar gesproken heeft, niet maar woorden heeft gedropt, zoals alle andere goden. Woorden gaan verloren tussen al die andere stemmen en reeksen woorden, theorieën, mooie wereldbeschouwingen, ze gaan achter elkaar de papierversnipperaar door van de moderne massacommunicatie. Losse echo’s blijven over, zie maar wat je ermee doet. Uiteindelijk blijf je alleen over, bezig met inplakken van wat jou nog aanspreekt.
In de stad van de eindeloze stemmen en beelden en geluiden verschijnt Jezus niet als woorden, maar als mens, weerbarstig en taai, omwille van ons, mensen en van ons behoud. Kennelijk past dat pas echt bij wat de levende God altijd al te zeggen had. Laten we het zo maar even omschrijven, wat Johannes bedoelt met ‘het Woord’. Johannes heeft het niet over een los woord, zo’n woord als hier op een blaadje naar beneden komt. Dat zou in het Grieks anders gezegd zijn. Johannes heeft het over woord als ‘boodschap’, als dat wat iemand te zeggen heeft, wat hij over wil brengen, de kern waar het voor iemand allemaal om draait. Die boodschap, Gods diepste woord was altijd al bij God, was zelf God, van het begin af aan. Toen alles ontstond was het deze diepste boodschap van God die uitdrukking zocht, leven gaf en licht en kleur. Tenslotte heeft dat wat God altijd al wilde zeggen vlees en bloed aangenomen in goedheid en waarheid in Jezus Messias. Niemand heeft ooit God gezien, maar die enige Zoon heeft hem doen kennen. In hem heeft de levende God zich uitgesproken, niet maar met woorden, maar in werkelijkheid. Kennelijk past dat allemaal bij elkaar, zoals het ook past dat wie Jezus ontvangt, wie in zijn naam gelooft, het voorrecht krijgt om kind van God te zijn, geboren uit God zelf.
Johannes zegt het hier in de opening van zijn evangelie heel compact en daarom lijkt het abstract. Maar als je het even invult wordt het rijk en diep. Vul ‘het Woord’ maar in met een echte boodschap, dat wat God altijd al te zeggen heeft. Dat kan er in het geheel van de bijbel maar één zijn, de boodschap: Ik houd van jou en van jou en van jou en van jou… In het begin was ‘Ik houd van jou’. ‘Ik houd van jou’ was bij God, ja ze was God zelf. Alles is ontstaan door ‘Ik houd van jou’. In ‘Ik houd van jou’ was leven en dat leven was het licht voor de mensen. ‘Ik houd van jou’ schijnt als een licht in het donker van de haat en laat zich niet wegduwen. Wie ‘Ik houd van jou’ aanneemt is werkelijk geliefd en wordt dus kind van God. Ja.
Zie je? Omdat dat het laatste is wat God altijd al te zeggen heeft past het bij elkaar dat Johannes verder kan gaan met: ‘Ik houd van jou’ is mens geworden en heeft bij ons gewoond, vol van goedheid en waarheid. Dat moest niet. Daar was geen noodzaak voor. Niemand dwingt God om te zeggen: Ik houd van jou. Maar toen hij dat wilde zeggen en wilde blijven zeggen, toen paste het ook wel weer bij elkaar: meer dan woorden, daden, mens, mens tussen de mensen, geen theorie, geen mooi verhaal, maar vlees en bloed en huid en haar. ‘Ik houd van jou’ als babytje naast jou, als man die bij je woont. En zoals hij, zo is God werkelijk. ‘Ik houd van jou’ dat wilde God van eeuwigheid af op jou overbrengen. Hij zegt het niet maar, hij doet het.
En dat maakt net alle verschil, juist in onze stad waar alles en iedereen tegen elkaar in roept en reclame maakt en ideeën geeft, en waar alle woorden en theorieën zo intensief worden tegengesproken en geanalyseerd dat de rafels erbij hangen. Uit iedere leuke theorie pak ik een paar ideeën die me aanspreken en die plak ik in mijn levensboek, elk groot verhaal dat langs komt wordt gereduceerd tot een paar one-liners, die ik me eigen kan maken. We dobberen in een zee aan informatie, we luisteren naar een heleboel ruis met zo nu en dan een signaal waar we iets mee kunnen. We plakken de snippers in ons boek en dat is het. ‘Ik houd van jou’ horen we er ook wel eens tussen. En we hebben die stemmen leren wantrouwen. Gepraat, als het er op aankomt woorden en niet meer. Dan komt God in Jezus, komt hij zelf. Hij schuift onze koptelefoon naar achteren, legt een arm om ons heen: ‘Ik houd van jou’. Het Woord is mens geworden. Als we opkijken uit ons boek kijken we Jezus in de ogen. ‘Ik houd van jou’ van vlees en bloed, met huid en haar.
Echt iets anders dan woorden en theorieën en vage praat. Weerbarstiger en taaier tussen al die andere stemmen en beelden en tegenspraak en tussen alle twijfel die dat oproept. Natuurlijk over Jezus wordt ook van alles gezegd, de een vindt dit, de ander dat. Maar ja, over jou wordt ook van alles gezegd en over mij en daar vallen we ook niet van om of van uit elkaar. Personen zijn beter bestand tegen heel veel informatie over ze, tegen kritiek op ze, tegen mitsen en maren en bezwaren. Ze vragen zelfs om meer: vertel jij ook eens over haar, over hem, vragen we, als we iemand bewonderen. Geen wonder dat de bijbel in het Nieuwe Testament begint met maar liefst vier mensen aan het woord te laten over Jezus: vertel jij ook eens over hem, over wat jij gezien hebt van goedheid en waarheid en grootheid, van ‘Ik houd van jou’. Je krijgt die vier evangeliën nooit helemaal in elkaar geknutseld tot één sluitend verhaal, laat staan één sluitende theorie over God. Maar juist met elkaar tekenen ze Jezus voor je uit als iemand die jou aankijkt, je op de arm tikt, je laat opkijken en in de ogen kijken van ‘Ik houd van jou’ van het begin af aan en tot in eeuwigheid: goedheid en waarheid.
Juist als mens geworden ‘Ik houd van jou’ ontsnapt Jezus altijd weer aan die enorme molen van woorden, beelden, communicatie. Hij laat zich er niet in vangen, nog veel minder dan jij en ik. Hij laat zich niet reduceren tot wat mensen vinden over hem. Ook niet tot wat ik nu over hem vind, of jij. Telkens weer vindt hij nieuwe manieren om op mijn schouder te kloppen, me vragen te stellen, me weer wakker te maken. En telkens weer spreekt hij daarin namens God zelf: ‘Ik houd van jou’ is wat de levende God altijd al heeft gezegd en gedaan, waar alles door geworden is en door in het licht staat. Juist als mens geworden ‘ik houd van jou’ is Jezus een dwarse figuur, die zich niet maar laat terugbrengen tot een wijze man eens. Hij leeft dieper leven uit. Kijk hem maar in de ogen. Dan zie je iets dat al die drukke communicatie van tegenwoordig zomaar wegfiltert.
Daar zou ik nog even op terugkomen, nietwaar? Het is de vraag of er met al die televisie en computers en telefoons en zo niet ook wat buitengesloten wordt, niet alleen gecommuniceerd, maar ook geëxcommuniceerd. Dat is in ieder geval iets wat de schilder van dit doek wilde zeggen. De man is niet alleen op het schilderij te zien, maar ook op televisie. Alleen zie je op televisie niet wat je op het schilderij wel ziet: een engel en woorden uit de hemel, juist de woorden: In het begin was het Woord, het Woord was bij God en het Woord was God. In al die moderne communicatie wordt zomaar het laatste geheim van Jezus weggefilterd. Wat je dan overhoudt is gewoon een mens, een goed mens misschien, misschien zelfs wel iemand die ‘Ik houd van jou’ helemaal heeft uitgeleefd, als leraar tot en met. Dan is het weer tijd om eens te letten op Jezus zelf, die je ook vanmorgen hier in de kerk weer op de schouder tikt, je koptelefoon naar achteren schuift, je op laat kijken uit je boek waar je je eigen identiteit zo druk in plakt. Hij is mens geworden en zal altijd weer vragen: klopt dat wel, wat ze over me zeggen? en altijd weer zeggen: ik kwam niet uit mezelf en voor mezelf, maar ik kwam van God en ik kwam voor jou. Ik ben die ‘Ik houd van jou’ die altijd al bij God was, ja, God zelf was. Je bent gemaakt uit liefde, je bestaat in het licht van mijn liefde, ik laat je God kennen zoals hij werkelijk is.
gehouden in: Amsterdam-ZW, 21 december 2008