Preek over Leviticus 1-2
orde morgendienst
welkom
zingen: Psalm 34:1.5
zingen: Liedboek 473,1.3.4
stil gebed
votum en groet
zingen: Liedboek 473,5.6.10
gebed
Schriftlezing Leviticus 1-2
preek over Leviticus 1:9b
zingen: Opwekking 136
avondmaalsviering
intro + geloofsbelijdenis + uitnodiging
avondmaalsgebed
zingen: Liedboek 360,1.2
viering (in kring)
dankzegging (in kring)
zingen: Liedboek 360,3 (in kring)
dank- en voorbedegebed
mededelingen
inzameling gaven
zingen: Opwekking 510
zegen
Hoe zou jij God een cadeau(tje) geven? Ik hoop dat dit straks, aan het eind van de preek, een vraag voor jou zelf geworden is: hoe zou ik God een cadeau of een cadeautje geven? wat voor cadeau zou dat zijn? en hoe zou ik dat aanbieden?
Maar voor we daar zijn uitgekomen hebben we nog wel wat te doen, lijkt me. Misschien vind je het idee dat jij God of Jezus iets zou geven sowieso al wel vreemd. Maar het begin van het oude boek Leviticus dat we net lazen is, denk ik, nog veel vreemder. Als ik de nodige mensen mag geloven is de opening van Leviticus een typisch punt waar mensen die proberen de bijbel van voor naar achter door te lezen afhaken. Genesis leest prima weg, Exodus begint spannend, maar eindigt al taai. Maar wat je moet met de bloederige bende waar Leviticus mee begint… De hele discussie over rituele slacht gaat over kleinigheden vergeleken met wat hier voorgeschreven wordt.
Vervolgens hangt er nog zo’n beeld van de God van de bijbel rond, dat hij iemand is die bloed wil zien, anders komt het niet goed. Voor christelijk opgevoede mensen is daar een iets zachtere variant van: offers hebben altijd iets met verzoening te maken, ze bieden een soort van praktische oplossing voor het probleem van de zonde. Maar hoe dat verder werkt is erg ingewikkeld. Het voelt ook snel onaangenaam: alsof God iemand is die alleen maar op voor-wat-hoort-wat-basis met mensen omgaat: als jij nou zo’n offer brengt, dan vind ik jou wel weer oké en geef ik jou ook wat. En zo is er nog het een en ander meer. We hebben echt nog wel wat te doen dus, vanmorgen.
Dat is ook de reden waarom ik lang geaarzeld heb of ik het wel zou doen: preken over de eerste hoofdstukken van Leviticus. Eerst allerlei vooroordelen en beelden opruimen, dan veel uitleggen, en wat is dan vervolgens nog netto de goede boodschap voor ons? wat heeft dit überhaupt met jouw en mijn leven te maken? Ik ga het proberen, vanmorgen en de twee komende zondagmorgens. Als je nou zometeen denkt: dit zegt me niks, poging mislukt, of: dit volg ik niet, hier haak ik af — denk dan op je gemak voor jezelf nog eens aan die vraag: wat voor cadeau of cadeautje zou ik God aanbieden? en hoe zou ik dat doen? Dan komen we elkaar aan het eind van de preek weer tegen.
Opruimen dus eerst. Ik doe het door wat kader aan te brengen bij waar het hier in Leviticus over gaat. Het belangrijkste daarvan is waarschijnlijk dit: het eerste waar je bij offers aan moet denken is communicatie. Niet verzoening of prestatie, of nog wat anders — communicatie. Een offer is een gebed in daden. Je spreekt er iets mee uit naar God. Dat kan van alles zijn. Er zijn dan ook allerlei verschillende offers, die op een rituele manier verschillende dingen zeggen. Met de offers waarover we net gelezen hebben gaat het om geven, om overgave, om weggeven. Elk blokje tekst eindigt met: een geurige gave die de Heer behaagt. Een Israëliet die dit soort offers bracht zei daarmee tegen God: Heer, ik ben blij met u, ik wil u dit graag geven. En via het ritueel van zo’n offer zei God dan tegen die Israëliet terug: dank je wel. Communicatie dus.
En als je even afziet van die voor ons vreemde vorm van het geven van dieren of graan of brood: het is heel gewoon voor mensen dat bij communicatie, bij samen leven en werken, bij je leven delen ook het geven van dingen hoort. Met een relatiegeschenk geef je aan dat je de samenwerking op prijs stelt. Met een verjaardagscadeau geef je aan dat je van iemand houdt of iemand waardeert. Een ander nooit iets geven betekent dat je niks met die ander hebt. De grootste cadeaus geven we aan onze grootste geliefden. Mensen communiceren met woord en daad en gaven. God doet daar graag aan mee.
En verzoening dan? Verzoening is een lastig woord. We gebruiken het voor heel verschillende dingen. Het is hier belangrijk in ieder geval twee situaties uit elkaar te halen. In alle relaties van mensen onderling en van mensen en God gaan dingen fout. We vergeten dingen, overzien niet wat we doen, richten schade aan zonder dat te willen, en zo voort. Maar dat is wat anders dan elkaar expres kwetsen, pijn doen, dingen doen die de relatie zelf kapot maken. Je kunt als vrienden of als man en vrouw heel wat ruzies en irritaties hebben, maar dat is van een ander niveau dan iemand zo in de steek laten dat hij zegt: je blijkt mijn vriend niet te zijn, of vreemd gaan en de relatie van je huwelijk zelf daarmee kapot maken. Laat ik het zo maar zeggen: er gaan dingen fout die je goed kunt maken en er gaan dingen fout die je niet meer goed kunt maken. Er gaan dingen fout waar je samen mee kunt leven en er gaan dingen fout waar je niet meer samen mee kunt leven.
In de bijbel gaat het bij verzoening doorgaans om die situaties waarin de relatie zelf kapot gemaakt is, waar geen goed maken meer aan is, waar je niet meer mee kunt leven. Het enige wat je dan nog kunt doen is aan de ander vragen om je te vergeven, of hij opnieuw met je wil beginnen en het kwaad dat je hem of haar hebt aangedaan zelf wil dragen. Ik heb hier al wel eens vaker gezegd dat het woord voor vergeven in het Oude Testament verwant is met dragen. Als de ander jou dan niet wil vergeven moet je je kwaad zelf dragen, als de ander jou wel wil vergeven draagt hij je kwaad, lijdt hij er onder, maar besluit dat voor jou te willen doen.
Dit onderscheid is heel belangrijk als we het over de offers hebben. Offers zijn alleen mogelijk in situaties waarin de relatie nog heel is. Er zijn offers voor ‘sorry zeggen’, offers voor ‘weer goed maken wat je per ongeluk gedaan hebt’, offers om te zeggen ‘dat was dom van me’, maar er zijn geen offers voor echte zonden, voor echt kwaad, voor expres vernielen, voor de hele relatie met God opblazen. Als je dat toch gedaan hebt en terug wilt, is het enige wat je kunt doen God eerbiedig om vergeving vragen, hem vragen of hij je kwaad wil dragen, er onder lijden, voor jou, en met jou over nieuw beginnen. Dat is de lading van het sterven van Jezus Christus voor ons: dat in Jezus God zelf ons kwaad draagt, er onder lijdt, en met ons opnieuw begint in nieuw leven. Maar als verzoening deze lading heeft gekregen moet je zeggen: de offers in het Oude Testament gaan daar niet over. Als er verzoening nodig is, schieten alle offers tekort. Alle offers veronderstellen dat de relatie intact is, dat er een echt verbond is tussen God en zijn volk, dat er open communicatie is.
Goed. Naar Leviticus 1 en 2 dan. De Israëlieten krijgen in die offers dus allerlei vormen van communicatie aangereikt binnen een open en goede verhouding met God. Laten we er allereerst maar eens op letten dat de beschrijving van die offers begint met verschillende vormen van een weggeef-offer. Dat kan weggeven zijn van verschillende dieren of van landbouwproducten. Het gaat in alle gevallen om weggeven, om cadeaus, om communiceren dat je blij bent met God, dat je diep respect voor hem hebt, dat je hem bijzonder waardeert. Dat weg geven is het bijzondere van de offers in Leviticus 1 en 2. Bij andere offers krijgt de offeraar iets terug van wat hij geeft of levert het hem iets op. Hier niet. Hij geeft weg, een dier uit de veestapel, een vogel, graan met olie en wierook. De dieren worden helemaal verbrand, van het graan met olie gaat het grootste deel naar de priesters om van te leven, maar de offeraar krijgt niets terug. Deze offers zijn een vorm van weg geven zonder iets terug te verwachten, gewoon-weg geven.
Het initiatief ligt ook helemaal bij de offeraar. Het enige wat God regelt is de manier waarop: als je me iets wilt geven, doe het dan zo. Het zijn offers waarmee de Israëlieten kunnen communiceren: Heer, ik ben zo blij dat u mijn God bent, mag ik u dit aanbieden? Dat is het eerste, het belangrijkste in de verhouding tussen God en zijn volk. God is niet in principe een moeilijke, bozige, chagrijnige God, die eerst overgehaald moet worden om open te staan voor zijn mensen. Hij is juist zelf begonnen met geven, een land, levensmogelijkheden, een veestapel, een oogst, en zo voort. Het meest voor de hand liggende dat daarbij past is dat Israël blij is en zichzelf wijdt aan de levende God.
En er is nog iets wat opvalt, tenminste als je even wat breder kijkt en wat afstand neemt. Op het eerste gezicht kan dit tamelijk gedetailleerde wet- en regelgeving lijken. Maar als je nog eens kijkt valt dat best mee. We lezen hier niet iets als: als je een kudde van 45 koeien hebt moet je God een stier aanbieden. Of: als de graanoogst zoveel kuub heeft opgeleverd moet je God twee kilo aanbieden. Vergeleken met het alledaagse leven in de boerensamenleving van Israël zijn dit niet meer dan wat schetslijnen. Het is ook echt niet compleet. Er blijkt ook nog een wijnoffer geweest te zijn, parallel aan het graanoffer, bijvoorbeeld. Bovendien, er wordt ook niet iets voorgeschreven als: wanneer je inkomen bovenmodaal is mag niet volstaan worden met het offer van een geit en al helemaal niet met het offer van een vogel die zo ongeveer niets kost. Het initiatief ligt echt helemaal bij de offeraar. God vraagt niet iets terug: zoveel procent van je vermogen, of zo. Hij regelt het voor de Israëlieten als zij hem zelf iets willen geven, in een aantal schetslijnen, voorbeelden: doe het dan zo. Dat is trouwens een heel algemene trek in de tora van God: die is geen wetgeving, maar onderwijs, die geeft aan en vormt: goedheid, rechtvaardigheid, dank, dat gaat zo.
Als je dan nog eens kijkt blijkt dat het in die offers ook echt gaat om het vorm geven van de toewijding van Israëlieten aan God. Ze mogen geven vanuit hun eigen hart en leven, omdat zij blij zijn met God. Het ritueel drukt dat verder ook uit. Alles wordt direct aan God gegeven (of bij die graanoffers deels aan de mensen die bij God horen, de priesters). Er wordt verder niets bijzonders gedaan met het bloed, het meest symbolisch geladen deel van het offer. Het wordt eenvoudigweg uitgegoten tegen het altaar. Het bloed staat voor het leven, dus dat betekent direct: dit leven is voor u, Heer. En bij een offer zegt dat altijd direct iets over de offeraar. Hij heeft namelijk zijn hand op de kop van dat offerdier gelegd. Dat wordt hier alleen de eerste keer gezegd, bij die stier, maar het hoort ook bij de andere dieren. En die hand betekent: wat met dit dier gebeurt telt voor mij. Dus: mijn leven is voor u, Heer, neem dit dier als een teken daarvan. En God ontvangt het ook zo. Niet, zoals in vers 4 helaas is vertaald ‘als verzoening’, maar ‘tegelijk als bedekking’: wat er verder ook aan je ontbreekt neem ik voor lief, ik ontvang jouw toewijding in dit dier en aanvaard die: dank je wel. Je mag hier gerust aan 1 Petrus 4: 8 denken: Heb elkaar vóór alles innig lief, want liefde bedekt tal van zonden. Als een Israëliet zich in zo’n offer in liefde aan zijn God geeft en in daden bidt: Heer, ik ben blij met u, is God blij met hem. Punt.
En laten we ook daar goed op letten: de Heer regelt het zo dat het voor niemand onmogelijk is zo’n offer van toewijding te geven, weg te geven. Er zijn rijken die het zich prima kunnen veroorloven een stier weg te geven. Er zijn gewone mensen die het zich kunnen veroorloven een schaap of geit uit hun kudde weg te geven. Er zijn ook armen die niets of vrijwel niets hebben. Zij mogen ook een vogel geven. Er staat niet eens iets over dat ze die vogel moeten kopen. Een duif vangen in het wild is ook goed. God de Heer stelt zich op als een moeder die blij is met het bosje bloemen dat je in de weilanden geplukt hebt omdat het een teken is dat je van haar houdt. Wat de stand van zaken in jouw leven ook is, je kunt altijd aan God laten merken in meer dan woorden: Heer, ik ben blij met u, ik geef mezelf aan u zoals dit dier, dit brood, dit meel.
Goed, ik hoop dat het intussen duidelijk is waarom ik met die vraag begon van: hoe zou jij God een cadeau of een cadeautje geven? wat zou dat zijn, hoe zou je dat doen? Wij maken in de kerk meestal onze communicatie met God nogal abstract. Het speelt allemaal in woorden en in gedachten. We zeggen dat we dankbaar zijn. We danken God voor zijn gaven met woorden. Maar we hebben die hele wereld van gebeden in daden (dat zijn offers!) afgesloten. Dat hoort op zijn best bij het oude testament. Maar het enige wat bij het oude testament hoort is dat God zegt: als je me iets wilt geven, doe het dan zo. Het is net zo normaal als bij alle menselijke communicatie dat wij ook God iets zouden geven, laten we zeggen een relatie-geschenk. We mogen in het nieuwe verbond zelf uitvinden wat en hoe. Leviticus daagt je dan uit om dat zo concreet mogelijk te maken, en helpt je daar tegelijk bij, denk ik.
Oké, jij bent blij dat je God kent, jij vertrouwt op Jezus, jij hebt iets ontdekt van wat God ons allemaal wel niet geeft, en jij bent dus dankbaar. Heel goed en prima. En wat merkt God daar dan van? — O, natuurlijk, je wijdt je hele leven aan God, je geeft jezelf aan hem als een heilig, God welgevallig dankoffer. — Zo, dat is wel een beetje veel. Ik denk in de praktijk zelfs vaak veel te veel. Abstract te veel. Het komt er vast op neer dat je vaak ‘dank u wel’ tegen God zegt en verder zo goed mogelijk je best doet fatsoenlijk te leven. Maar doe eens een cadeau. Heb je een relatie-geschenk voor God, voor Jezus?
Leviticus zet je daarbij op een spoor. Als iemand van jullie de Heer een offer uit de veestapel wil aanbieden… Je veestapel dat was voor Israël waar ze van leefden, je levensonderhoud, je werk, je leven. Ik ken christenen die daarvan geleerd hebben. Ze doen één dagdeel in de week hun werk, waar ze goed in zijn, gratis als vrijwilligerswerk, in de kerk, buiten de kerk. Ze schrijven voor bepaalde mensen geen rekening, maar geven dat aan God, gewoon, net als zo’n Israëliet een dier uit zijn kudde koos: mooi beest, die geef ik aan de Heer, omdat ik zo blij met hem ben.
En ja, inderdaad, die duiven en tortelduiven zijn er ook nog. Jij werkt niet meer, jij kunt weinig, of weinig meer, weet ik veel. Jij bent arm, ziek, noem maar wat. Wat let je een bloem uit je tuin te plukken en in een vaasje in de hoek van de kamer te zetten: die is voor God, omdat ik blij met hem ben? En alles daartussen in kan ook. Hoe zou jij een cadeau aan God geven? Een cadeautje misschien omdat er niet meer in zit? Wat zou dat zijn? Hoe zou je het doen? Dat is de vraag die Leviticus 1 en 2 gewoon op jouw en mijn bordje leggen. Probeer eens een antwoord, zelf, voor jezelf… Zingen we intussen zo’n mooi lied van Abba, Vader, U alleen, U behoor ik toe. Als dat nu eens niet alleen woorden zijn, maar ook een gebed in daden wordt, een offer, een cadeau aan Abba Vader, wat gaat het worden?
gehouden in: Amsterdam-ZW, 8 juli 2012
extra ivm 1:4: “Leviticus 1: 4 does note that the whole offering of a bull makes expiation, and perhaps all offerings were made with an awareness of shortcomings and a need of expiation if any worship or offering s to find acceptance, as all Christian worship involves recognizing that we come to God only on the basis of Christ’s dying for us. But this is not the central point about sacrifice in general or this sacrifice in particular (and the observation is made only in connection with a bull offering), as it is not the only point about Christian worship. Nor does expiation relate to sin in the broad sense but only to things that cause taboo. Nor do the texts bring the savor of the sacrifice into association with expiation, as if implying that savoring this smell means Yhwh is not angry; Leviticus never refers to Yhwh being angry. Nor does the regulation for the whole offering make any reference to pardon, which comes only (and frequently) with the purification offering and reparation offering.” John Goldingay, Old Testament Theology III,134v. Zie ook aldaar 145v: “In connection with the reparation offering, the purification offering and others, I have translated the verb kipper as „make expiation”; it may be that the word’s more literal meaning is either „wipe clean” or „cover” or „ransom,” but we do not know. The object of kipper is the offense that a person has committed, not the one they have offended. Thus sacrifices do not propitiate God, as if they presuppose that God was angry (we have noted that there are no references to God’s anger in Leviticus). While there are certainly occasions when God feels wrath toward Israel, sacrifices cannot deal with that wrath because sacrifices do not deal with deliberate, „proper” sin. The only way to deal with that sin is to turn away from it for the future and cast yourself on God’s mercy for the past. Insofar as sacrifices have a relationship with God’s anger, the relationship is that by dealing with whatever has happened, by expiating it, they proactively make sure there is no reason for God to get angry.
One way or the other the verb kipper indicates that the offense no longer affects the offerer. „It does not greatly signify, in expiating it, whether we start from the idea of covering over or from that of wiping out: in either case, the idea which the metaphor is intended to convey is that of rendering null and inoperative.” In itself this does not signify reconciliation or atonement; expiation is not a relational word, like the word atonement. While the First Testament is indeed concerned about at-one-ment between people and God, expiation relates more directly to the need to deal with something that threatens whether Yhwh can possibly be present with people.”
Ik kan God geen kado geven. Alles wat ik heb is namelijk van Hem. Dus iets weggeven wordt hem niet. Hooguit iets ‘teruggeven’.
En God is Heilig. Het brandoffer is wel degelijk voor verzoening. Niemand kan God naderen zonder verzoening of de dood tot gevolg. Dit leert de hele bijbel ons!
En voor de zonden waar zij zich bewust van waren was het schuldoffer. Zie leviticus 6