Onderweg 3 (2017) 2,27 (21 januari 2017)
Als er iets is waar je juist als christen telkens weer bij bepaald kunt worden, dan is het dat de schepping van de Levende altijd weer levendiger is dan wij vatten kunnen.
‘In Hem leven wij, bewegen wij en zijn wij.’ Christenen leren dat nazeggen van Paulus (Handelingen 17:28). Niet-christenen leren dat zo niet. Intussen geldt het, ook volgens Paulus, voor hen net zo goed. Ook het meer levende dan wij vatten kunnen, beperkt zich niet tot gelovige, goede of rechtvaardige mensen. Zo goed als de volmaaktheid van Jezus’ Vader uitkomt in zonsopgang en regenval voor iedereen, zo komt diezelfde volmaaktheid uit in het geven van bijzondere genezingen, onverklaarbaar taai leven en wonderlijk herstel voor allerlei mensen. Als genezing op gebed en geloof statistisch ook maar iets verschil zou maken, zouden christenen al lang korting hebben op hun ziektekostenverzekering. Dat dit niet zo is, is dus omdat God werkelijk volmaakt is en niet aan vriendjespolitiek doet.
Het kan geen kwaad dat ook eens te bedenken bij de gesprekken over genezing als teken van Gods koninkrijk. De proporties van dat rijk zijn heel wat groter dan die van een groepje gelovigen. En ze zijn ook heel wat groter dan blinden die weer zien, lammen die weer lopen, melaatsen die worden gereinigd, doven die weer horen, doden die even worden opgewekt en armen die goed nieuws horen (Matteüs 11:5). Als dat alles was, zouden mensen terecht aanstoot aan Jezus nemen (Matteüs 11:6).
Nu gaat het om een kosmos die weer in het lood gezet wordt, meer nog, die tot een hogere macht verheven wordt. Geen wonder dat dit zich over de breedte van die kosmos al aankondigt. Tot die tijd wordt het hier niet wonderlijker dan het altijd al is. Christenen weten Hem te vinden die daar verantwoordelijk voor is, ook voor de rest van de mensheid.