Preek over Genesis 17:1-2
orde morgendienst
welkom
zingen: Opwekking 510
zingen: Psalm 108,1.2
stil gebed
votum en groet
zingen: NGK 39
gebed
Schriftlezing Genesis 17
preek over Genesis 17:1-2
zingen: Zou voor de Heer iets onmogelijk zijn?
bevestiging Paul van der Velde
zingen: Opwekking 520
gebed
mededelingen
inzameling gaven
zingen: Opwekking 342
zegen
Vanmorgen wil ik met jullie even stil staan bij wat ik zelf één van de meest typerende verhalen over God uit de bijbel vind. Als je je afvraagt wat voor figuur die God eigenlijk is over wie de bijbel vertelt, leert wat God hier met Abraham doet je in ieder geval twee dingen: God houdt van tijd, hij neemt rustig aan de tijd, en: God houdt van verrassingen, hij heeft altijd nog meer mooie dingen achter de hand. Bij elkaar staat het in twee woorden boven de dienst vanmorgen: God verrast.
Als je zo Genesis 17 leest als wij net deden valt je dat allicht niet meteen op. Maar als je even erbij neemt wat er vóór Genesis 17 verteld is over God en Abram, dan kun je het haast niet missen. Genesis 12 vertelt hoe God Abram roept: Trek weg uit je land, ik ga je een nieuw land wijzen, en ik zal je tot een groot volk maken, je zegenen en tot een zegen voor anderen maken. Abram gaat op weg, komt in het land Kanaän, nu Israël, maar verder gebeurt er nog weinig met al die grote woorden van God. Als God in Genesis 15 aan Abram verschijnt en met hem in gesprek gaat, begint Abram daar ook over: u belooft me wel van alles, maar wat heb ik er aan? ik heb geen kinderen en mijn eerste knecht zal alles erven. En God gaat er op in: Nee, een kind dat jij zult verwekken zal je erfgenaam zijn. Sterker nog: jouw nakomelingen zullen talrijk zijn als de sterren aan de hemel. En dit land, Israël, van de Sinaï tot aan de Eufraat, geeft God plechtig aan Abram: schenkingsakte met kadaster-aanduidingen incluis.
En dan wordt het weer stil. Abrams vrouw, Sarai, blijft even onvruchtbaar als ze was, kinderen worden er niet geboren. Tot Sarai een plan verzint. Via een in die tijd bekende juridische constructie vraagt ze Abram gemeenschap te hebben met een van haar slavinnen, Hagar, om zo toch een kind te krijgen, een soort van draagmoeder-constructie, zouden wij zeggen. En dat lukt. Hagar wordt zwanger, en Abram krijgt bij haar een zoon. Hij noemt hem Ismaël: God heeft gehoord. We zijn dan intussen bij het slot van Genesis 16: Abram was zesentachtig jaar toen Hagar hem Ismaël baarde. En dan wordt het dus weer stil, dertien jaar. Genesis 17 gaat verder met: Toen Abram negenennegentig jaar was…
Alles wijst erop dat Abram gelukkig en tevreden is geweest die dertien jaar. God had hem beloofd dat hij zelf een kind zou verwekken, de eerste van zijn vele nakomelingen. Dat was gebeurd. Je noemt je kind niet: God heeft gehoord, of: God heeft verhoord, als je er niet blij mee bent. Kennelijk heeft Abram gedacht dat Ismaël het was. En hij was blij met hem. Je merkt het nog in wat we lazen: Heer, ik zou al gelukkig zijn als Ismaël onder uw bescherming mocht staan. Voor Abram was Ismaël geen tweede-rangs kind. Hij was echt zijn zoon. Hij was de vervulling van Gods belofte. En God laat dat op zijn gemak zo, dertien jaar lang. Nergens lees je er iets negatiefs over. God heeft geen kritiek op het plan van Sarai met Hagar, hij zegent Ismaël met een eigen zegen. Iets als ‘Isaak heb ik liefgehad, Ismaël heb ik gehaat’, vind je nergens in de bijbel. ‘God heeft gehoord’ loopt vrolijk dertien jaar lang rond in Abrams tent, het levende bewijs dàt God inderdaad is begonnen te doen wat hij Abram beloofd had.
Dertien jaar is best lang. Denk rustig even terug aan hoe jouw leven er voor stond dertien jaar geleden: hoe oud was je toen, wat deed je allemaal, hoe ging je toen om met God, met de mensen om je heen? God neemt hier bij Abram echt rustig de tijd. Hij heeft de tijd zelf verzonnen en gemaakt en kan er kennelijk ook flink van genieten. Met Abram ziet hij Ismaël opgroeien, en kennelijk niet met tegenzin. Ismaël krijgt straks een soort van Israël-zegen in het klein: twaalf stammen, een groot volk. Dertien jaar.
Dan verschijnt de Heer opnieuw aan Abram. En met heel veel woorden, met de breedsprakigheid van het kennelijk genoegen, zegt hij in feite: Verrassing! Ik heb nog veel meer voor je. In alle uitbundigheid krijgt Abram te horen dat hij nu Abraham mag gaan heten, niet maar vader van een groot volk, maar vader van een menigte volken wordt hij. En dat nageslacht in het kwadraat is geen grote grauwe massa van veel, nee, koningen in macht en majesteit zullen erbij zijn. En er is nog meer nieuws: nu voor het eerst zegt God dat hij ook een verbond sluit met dat nageslacht, dat hij zelf met hen mee zal gaan als hun God en zichzelf aan hun verbindt. Hij zal niet alleen de God van Abraham zijn, maar ook de God van Israël worden. En alsof dat allemaal niet genoeg is: dat zal de Heer allemaal doen via een zoon van Sarai. Noem haar vooral Sara: vorstin, want volken en koningen zullen van haar afstammen.
Dertien jaar lang was Abram gewend aan de gedachte dat Gods beloften via Ismaël vervuld zouden worden. Hij had zich ermee verzoend dat zijn vrouw Sarai onvruchtbaar zou blijven. Dit was kennelijk Gods weg. En dan komt de Heer zijn leven binnen, als een wervelwind vol gaven, Abram krijgt eerst de kans niet eens om te reageren met meer dan knielen voor God. Hij is volledig verbluft en verbijsterd. Deze omschakeling is te groot. Pas als God even is uitgesproken krijgt die stomme verbazing stem. Het is geen ongeloof, denk ik, zoals de nieuwe bijbelvertaling suggereert, maar veel meer volledig verbluft zijn: Abraham lachte en dacht: zal dan iemand van honderd nog een kind krijgen? En Sara, zal zij op haar negentigste nog een kind ter wereld brengen? En Ismaël dan? Ismaël, zijn zoon? Maar de Heer is niet te stuiten. Hij heeft aan alles gedacht: ook Ismaël zal de nieuwe naam van zijn vader eer aandoen: twaalf stamvorsten zal hij verwekken, en hij zal tot een groot volk worden. Maar de grote belofte, de weg van Gods verrassing, die loopt via Sara’s zoon: Isaak, hij lacht, gelach.
Abraham lacht hier, Sara gaat straks lachen, eerst van ongeloof, dan van geluk, maar als je tussen de regels door kijkt hier, als je God zo druk ziet doen, ik zal dit, ik zal dat, ik zal zus, ik zal zo — de zinnen buitelen over elkaar heen — hoe ziet een mens er uit die zo praat en zo doet? De eerste die lacht in dit verhaal lijkt mij God zelf. Hij is hier helemaal de God die verrast, in alle levendigheid: Abram moet je nou eens horen wat ik verzonnen heb. En dan volgt een waterval aan woorden, glimmende ogen, overvloed, meer en nog meer. Hier is de God die niet maar met ‘God heeft gehoord’ vernoemd wil worden. Hij wil vernoemd worden met ‘Hij lacht’. Aan het eind van al Gods wegen wil hij niet maar een conclusie zien staan: alles wat God gezegd heeft is gebeurd, alles wat hij beloofd heeft, heeft hij gedaan. Aan het eind van Gods wegen wil hij een feest gevierd zien worden: God en mensen die lachen van geluk.
En, zoals gezegd, dat wil echt typerend zijn voor God. Niet maar voor de God van Abraham, maar voor de God van Abrahams kinderen, de God van Israël, God de Vader van Jezus, God die vele volken roept en tot kinderen van Abraham maakt. Een mooi detail haalt dat even extra naar voren. Toen Abram negenennegentig jaar was verscheen de HEER aan hem, de HEER, Jahwe, dat is de naam van God die hij kiest verderop in de bijbel, in Exodus, als hij Israël uit Egypte gaat verlossen. Jahwe, zo heet de God van Israël, de God die Israël redt uit Egypte en die zijn volk terugbrengt uit de ballingschap. Tegen Abram zegt hij: Ik ben God de ontzagwekkende — of zoiets: El Shaddai, staat er in het Hebreeuws, en niemand weet zeker wat die oude naam van God betekent. Maar de bijbel vertelt: dit is Jahwe, dit is onze God, dit is de God die een verbond gesloten heeft met ons als kinderen van Abraham al vóór hij dat verbond sloot. Zo is hij. Dezelfde God die tegen zijn volk Israël in ballingschap zegt: let op, ik ga nieuwe dingen doen, ik ga nog veel meer doen dan jullie terughalen: de volken zullen jullie komen brengen. Dezelfde God die zegt: let op, ik ga een nieuwe hemel en een nieuwe aarde scheppen. Dezelfde God die verschijnt: verrassing! mens onder de mensen, in Jezus messias. In plaats van God de ontzagwekkende, mag je hier rustig lezen: Ik ben de God van altijd meer dan je denkt, ik ben de God die verrast, ik ben de God die pas tevreden is als het leven één feest is geworden. En ik ben de God die daar kennelijk ook rustig de tijd voor neemt. Gegeven de aanloop van zo’n tweeduizend jaar intussen moet de nieuwe werkelijkheid die komt als Jezus terugkomt wel een mega-verrassing worden.
Maar goed, bij deze God, de God die verrast, die meer geeft, die de boel open houdt, die te verwachten geeft en uiteindelijk te lachen, bij die God werd ik de afgelopen week, en word ik vandaag extra bepaald, hier in de Tituskapel. Op maandag een mooie gemeentevergadering met heel veel plannen en ideeën, meer dan je zomaar verwacht. Op zondag al de start van de vredesweek hier: we blijken plotseling een bekende kerk in de buurt, wat een paar maanden geleden alleen nog een droom was blijkt al waar voor je het weet. Er is ruimte om tegen iedereen te vertellen over hoe onze God tegen vrede aankijkt, en nog een keer extra, gisteren in de moskee. De bloemen herinneren er aan.
En dan vandaag de officiële start van Paul van der Velde als kerkelijk werker in de gemeente. We hadden geen kerkelijk werker gepland, we hebben je niet gezocht, we hebben je gekregen. Hier de gemeente in gesleept door Hieke, blijk jij een cadeau waarvan we als kerkenraad in ieder geval vonden dat we dat niet konden laten liggen. En ik denk zo, ook omgekeerd, je bidt om leiding van God in je leven op weg naar predikant worden, en dan krijg je zomaar de kans om hier aan het werk te gaan, te leren en uit te groeien. God heeft het ons niet verteld van te voren, zoals hij hier aan Abraham doet, maar ik herken er wel Gods eigen humor in, en iets van: moet je kijken wat ik nu weer verzonnen heb…
En ik zou willen zeggen: laten we ons allemaal door deze God laten uitdagen. Er zijn zoveel mensen met saaie beelden van God, met ideeën over God die ervoor zorgen dat hij ze nooit meer kan verrassen. Op zijn best is het dan: God heeft gedaan wat hij gezegd heeft, God hoort, God verhoort. Hier bij Abraham ontmoet je een God die veel meer doet dan hij gezegd heeft, een God die erbij verzint, een God die zegt: wacht even, het kan nog mooier; je zult niet maar tevreden zijn, je zult lachen. Ik weet niet hoe het jullie vergaat, maar ik heb niet genoeg aan een God die alleen maar doet wat hij zegt. Dat wordt een God die me verveelt, die voorspelbaar wordt. En op een gegeven moment krijg ik dan het gevoel dat hij er ook net zo goed niet kan zijn. In ieder geval is het dan niet erg de moeite om ‘open’ voor hem te zijn, om in verbondenheid met hem te leven, of, zoals er vroeger stond: te leven voor zijn aangezicht. Dan leef je je leven, en het gaat zoals het gaat. Als het goed gaat zeg je ‘dank u wel’, als het slecht gaat zeg je ‘help me’ en als je zelfs wat uithaalt zeg je ‘vergeef me’. En dat gebeurt natuurlijk allemaal want God doet wat hij belooft, maar verder is er niets aan.
Bij Abram loopt God hier binnen met: Ik ben God de Verrasser, leef voor mijn aangezicht, bewust in mijn blikveld, en wees integer (niet onberispelijk, dat is voor de bijbel veel te perfectionistisch, je kunt ook een integere zondaar zijn). Ik denk wel eens: dat leef integer, dat doen we tegenwoordig op een bepaalde manier haast vanzelf. Authentiek zijn, integer zijn, jezelf zijn, kiezen en vasthouden aan je keuzes, noem maar op, het zijn allemaal idealen die we zowat allemaal hebben. Maar dat leef voor mijn aangezicht, leid je leven bewust onder Gods ogen, dat is steeds moeilijker. 97 van de 100 Amsterdammers doen het zonder deze God, en je hoort ze over van alles klagen, maar niet over gebrek aan God.
En dat terwijl juist dat leven in het bewustzijn dat God je ziet, dat hij met je bezig is, helemaal hoort bij God die verrast. Als God jou ziet hoort het bij deze God, de God van Abraham, van Mozes, van Israël, van Jezus, dat hij ongetwijfeld al lang bezig is met het verzinnen van een nieuw idee voor jou wat jij nooit verzonnen had. Het zou jammer zijn als jij daar dan niet op zou letten en van alles als ‘mazzel’, leuk toeval, mooi meegenomen en dergelijke in een laatje van je leven schuiven wat toch echt een cadeautje van God zelf voor jou was, bedoeld om samen om te lachen. Denk eens op je gemak terug aan de laatste, zeg, dertien jaar van je leven. Waar was je nou echt heel blij mee? Wat heb je ervaren als een prachtig cadeau? Kun je dat verbinden met God? Vertel het deze week eens aan elkaar op kring: daarin zag ik plotseling God zelf en hij verraste me met… Als je allemaal één ding weet, over de laatste dertien jaar, wordt het al een heel gesprek. En ik wed dat er nog wel wat meer te vertellen is ook dan één ding per dertien jaar. Leven onder Gods ogen, open naar hem, open om verrast te worden, ik denk dat we dat vandaag de dag echt met elkaar moeten doen. Des te meer zullen we samen zien dat God echt niet saai, voorspelbaar of vanzelfsprekend is. Paul, ik denk dat het belangrijkste van alles wat je hier gaat doen precies dat is: voorgaan in het leven onder Gods ogen, vertellen, mensen laten ontdekken wat God wel niet doet, in preken, in gesprekken, in toerusting van kringen, en zo samen ontdekken dat God echt een God is die verrast, kijk maar naar Abraham, kijk maar naar Israël, kijk maar naar Jezus, en nog, kijk maar rond in je eigen leven.
Dan zie je dat er alle reden is om te zingen: Zou er voor de Heer iets onmogelijk zijn?
gehouden in: Amsterdam-ZW, 25 september 2011