In het vrijgemaakt kerkelijke blad De Reformatie stond afgelopen 8 april een tweetal artikelen over kinderen en avondmaal. Robert Roth (‘Neem, eet, gedenk’) verdedigde dat de kinderen van de gemeente het avondmaal zouden moeten kunnen meevieren. Net als bij de doop worden ze immers gedragen door het geloof van hun ouder(s). Wie hoort bij het lichaam van Christus hoort ook mee te doen aan de maaltijd van Christus’ lichaam. Bas Luiten (‘Gelovig proeven’) verdedigde het niet meevieren van de kinderen. Anders dan bij de doop zijn bij het avondmaal immers ook de gelovigen actief: je wordt gedoopt maar je eet en drinkt zelf. Er is een eenzijdig sacrament: de doop, en een tweezijdig sacrament: het avondmaal. Kleine kinderen hebben van die tweezijdigheid nog geen besef. Hen toch laten meevieren betekent ‘het avondmaal ontdoen van de essentiële keus voor de Heer’.
Aan het eind van zijn artikel schrijft Bas — ik neem aan mede namens Robert — dat het fijn zou zijn als er reactie op kwam, om zo dit thema open met elkaar te bespreken. Dat laatste lijkt mij ook niet gek. Dus ga ik er hier maar eens op in. Na een korte inleiding probeer ik eerst de standpunten van Robert en Bas wat scherper tegenover elkaar te plaatsen. Vervolgens ga ik op zoek naar een route om in deze discussie verder te komen. Dat zal geen gemakkelijke route kunnen zijn. In de avondmaalsviering komt nu eenmaal zo ongeveer alles wat te maken heeft met geloof en kerk bij elkaar. Elke keus die je hier maakt heeft meer consequenties dan je kunt overzien. Het is me dan ook weer eens niet gelukt het kort en eenvoudig te houden. Als iemand het vervolg een typisch voorbeeld vindt van ‘vertel mij uw probleem, ik maak het groter‘ — daar kan ik inkomen.
Doop en avondmaal: één- en tweezijdig?
Eerst even een rondje algemene verkenning. Doop en avondmaal heten allebei sacrament, maar zijn intussen verschillende gebeurtenissen. Wel zeggen zowel doop als avondmaal iets over de verhouding tussen God drie-enig en mensen. En bij een verhouding hoort onontkoombaar tweezijdigheid. Het lijkt me daarom niet erg zinnig te onderscheiden tussen een één- en een tweezijdig sacrament zoals Bas doet. Er zijn altijd twee ‘partijen’ betrokken in doop en avondmaal. De vraag is hoogstens hoe ze erin betrokken zijn. Interessanter is de vraag wie in doop en avondmaal eigenlijk de handelende persoon is. Dat doop en avondmaal wat dat betreft verschillen zie je al aan de opdracht van Jezus zelf. De opdracht bij de doop is: doop hen (Mat. 28:19). Bij het avondmaal gaat het om: blijf dit (zelf) doen (Luc. 22:19). Zoals gezegd: je wordt gedoopt, maar bij het avondmaal eet en drink je zelf.
Bij de doop is de handelende persoon uiteindelijk de levende God zelf. Het is in zijn naam dat iemand symbolisch verdronken wordt en tot nieuw leven gewekt. Als teken van verbondenheid met Jezus Christus volgt de dopeling Jezus’ eigen levensgang: de dood door nieuw leven binnen. Dat staat gelijk symbool voor haar eigen nieuwe levensgang: de fysieke dood door het eeuwig leven van Gods koninkrijk binnen. De wedergeboorte waar de doop naar verwijst is niet zozeer een individuele wedergeboorte hier op aarde (die is er hoogstens onderdeel van), maar de grote wedergeboorte van alle dingen waar we heen op weg zijn (Mat. 19:28). Gedoopt worden betekent nogal letterlijk je leven verliezen om het te winnen (Luc. 17:33). Hoe oud je ook bent als je gedoopt wordt, je wordt altijd gedoopt als kind (Luc. 18:15-17). Dat de dopeling passief is, is dan ook naar de aard der zaak. Niemand kan zichzelf begraven en opwekken. Alles waar de doop van spreekt wordt mensen door God in Jezus en door zijn Geest gegeven. De tweezijdige verhouding tussen God en mensen komt altijd bij God vandaan en wordt van begin tot eind door hem gedragen. Wie alleen op persoonlijk geloof wil dopen als teken van een eigen keuze van de dopeling voor God, laat daarin merken de doop als zodanig niet te hebben begrepen.
Bij de viering van het avondmaal is de handelende persoon niet God maar de gemeente, als onderdeel van en in verbondenheid met heel de kerk. Jezus, of preciezer, Jezus’ offer aan het kruis en het resultaat daarvan, wordt gevierd in het avondmaal. Dat dit in zijn opdracht gebeurt en dat hij zich te vieren geeft verandert hier niets aan. Avondmaal vier je niet in Jezus’ naam, in het avondmaal vier je Jezus. Het is de gemeente die in de persoon van de apostelen de opdracht daartoe van Jezus ontvangen heeft. De gemeente komt dan ook in beweging, gaat aan tafel of vormt een (lopende) kring, eet en drinkt, deelt brood en heft de beker. Binnen dezelfde tweezijdige verhouding tussen God en mensen viert de gemeente dat haar leven afhangt van Jezus’ leven en dat Jezus’ leven haar de nieuwe verhouding tot God geeft van kinderen van een Vader. Samen eten en drinken is daarin ook iets zeggen: belijden met de daad. Voor zover mensen in de huidige situatie in de Gereformeerde Kerken door openbare geloofsbelijdenis geregelde toegang vragen en krijgen tot de viering van het avondmaal is wat ze daarbij met woorden zeggen exact hetzelfde als wat ze elke volgende avondmaalsviering met daden doen. — Het is wat ingewikkeld gezegd: ‘voor zover’, maar dat is omdat er bij de openbare geloofsbelijdenis meer gebeurt dan toegang tot het avondmaal vragen en krijgen; het gaat ook om ‘lid in volle rechten’ worden van een gemeente en je daarin voegen onder de leiding van de kerkenraad.
Wil je het dus over één- of tweezijdig hebben, dan lijkt mij dat doop en avondmaal beide hun plek hebben in een tweezijdige verhouding, en tegelijk in hun eigen veelbetekenende handeling beide eenzijdig zijn. In ieder geval hebben ze elk een andere handelende persoon. Dat God zich niet aan mensen opdringt en dus niet eenzijdig met hen handelt zonder hun instemming (geloof) maakt de handeling van de doop niet tweezijdig. Dat mensen zich nooit kunnen identificeren met Jezus zonder dat hij zich eerst aan hen gegeven heeft, maakt de handeling van het avondmaal evenmin tweezijdig.
Voor het vervolg onderstreep ik uit het voorgaande alleen nog dit: de handelende persoon in het avondmaal is de gemeente, als onderdeel van en in verbondenheid met heel de kerk als ‘het lichaam van Christus’.
Persoonlijke keus
Als we nu proberen het punt dat tussen Robert en Bas ter discussie staat wat preciezer te omschrijven blijkt, dat dit punt niet het verschil tussen doop en avondmaal is dat ik net schetste. Het gaat niet om de vraag of het avondmaal ‘tweezijdig’ is, of in ieder geval een belijdenis van de deelnemers inhoudt. Daarover zijn ze het eens. Bas schrijft wel dat hij vindt dat Robert er meer consequenties uit moet trekken, maar dat is wat anders. Het punt dat Robert inbrengt is dat de kinderen van de gemeente wel degelijk actief en belijdend aan het avondmaal kunnen meedoen. Ook als die kinderen dat zelf nog niet kunnen is de eenheid van ouders-en-kinderen in de gemeente heel goed in staat te eten en te drinken, te gedenken en te geloven, kortom alles te doen wat avondmaal vieren uitmaakt. Het is tenslotte dezelfde eenheid van ouders-en-kinderen die ervoor zorgt dat de kinderen deel van Christus’ lichaam zijn en daarom gedoopt horen te worden.
De consequentie die Bas getrokken wil zien worden is dat kinderen de belijdenis die avondmaal vieren inhoudt ook persoonlijk voor hun rekening moeten kunnen nemen. De belijdenis die aan de doop voorafgaat hoeven ze niet persoonlijk uit te kunnen spreken omdat ze in de doop niet zelf actief zijn. Maar omdat ze wel mee actief worden in de viering vraagt het avondmaal om een essentiële persoonlijke keus voor de Heer. Kortom, wat ter discussie staat is de vraag of de essentiële keus voor de Heer die bij avondmaal vieren hoort een eigen persoonlijke keus moet zijn of dat het ook een keus kan zijn die door ouders voor hun kindereen gemaakt wordt. Bas is overtuigd van het eerste en wil daarom kinderen pas mee laten vieren als ze op hun manier zelf in staat zijn te geloven en te belijden. Dat kan vervolgens best een stuk eerder dan de gebruikelijke leeftijd van openbare geloofsbelijdenis, maar dat is uiteindelijk niet meer dan praktische uitwerking. De stelling waar het om gaat is dat avondmaal vieren vraagt om een eigen persoonlijke keus en belijdenis van de Heer.
Omdat Robert de huidige praktijk in de kerken beschrijft lijkt het erop dat hij hierin een heel eind met Bas meegaat (ook al is dat niet zo); in ieder geval komt dit eigenlijke punt van verschil niet scherp op tafel. Het wordt daarom ook niet rechtstreeks onderbouwd. Het is niet het punt dat aangetoond moet worden dat het avondmaal ‘tweezijdig’ is of in ieder geval een belijdenis inhoudt. Het is ook niet het punt of je het gedenken van Jezus’ dood in het avondmaal al doende zou mogen leren. Het is tenslotte ook niet het punt of je bij het avondmaal met een minder volgroeid geloof toe zou kunnen (zoals bij de leerlingen bij de instelling van het avondmaal). — Punt is dat aangetoond moet worden dat er een eigen persoonlijke keus en belijdenis van de Heer vereist is voor het meevieren van het avondmaal — of niet. Expliciete onderbouwing op dit punt wordt niet gegeven. In ieder geval Bas lijkt er eenvoudig van uit te gaan dat zo’n persoonlijke keus en belijdenis nodig is.
Consequentie
Maar ook dit standpunt heeft consequenties. Tegen de achtergrond van wat ik eerder schetste valt één ervan me speciaal op. Als een eigen persoonlijke keus en belijdenis van de Heer vereist is voor het meevieren van het avondmaal is consequentie dat de handelende persoon in de avondmaalsviering niet meer de gemeente als zodanig en als het lichaam van Christus is, maar de mensen in de gemeente die in staat zijn gebleken zo’n persoonlijke keus voor Jezus te maken. Ongewild en onbedoeld (?) verandert zo het avondmaal van de maaltijd van een gemeenschap in de maaltijd van een collectief: een groep individuen die allemaal dezelfde keus voor Jezus hebben gemaakt. Op zijn best vormen die individuen samen weer een gemeenschap aan de tafel of in de kring. Maar de gemeenschap die gevormd wordt is niet die van ‘het’ lichaam van Christus, maar die van ‘leden’ van het lichaam van Christus.
Direct op het onderwerp van de discussie toegepast: zeggen dat de kinderen van de gemeente bij Christus’ lichaam horen en daarom in de doop daarin horen te worden ingelijfd, en tegelijk dezelfde kinderen uitsluiten van de viering van het avondmaal impliceert hard en onontkoombaar dat het avondmaal de maaltijd van een groep leden van het lichaam van Christus wordt. Of Bas deze consequentie voor zijn rekening wil nemen of niet — ik zie niet in hoe hij eraan kan ontkomen.
Bas zoekt in zijn artikel een uitweg uit een dilemma dat Robert schetst: wil je de liturgische positie van de kinderen van de gemeente eenduidig maken dan moet je òf de kinderen ook niet dopen (ze horen nog niet bij het lichaam van Christus), òf hen ook laten meevieren bij het avondmaal (ze horen ook bij het lichaam van Christus). Half wel, half niet, dat kan niet. Aan dit dilemma kun je inderdaad ontkomen via de route die Bas kiest. Alleen stuit je dan onontkoombaar op een ander dilemma: òf het avondmaal is de maaltijd van het lichaam van Christus, òf het avondmaal is de maaltijd van leden van het lichaam van Christus. In het tweede geval verschiet het avondmaal op eenzelfde manier van karakter als in het verfoeilijke synode-besluit over de omgang met gasten bij de avondmaalsviering: de tafel van Christus wordt gereduceerd tot de tafel van belijdende gereformeerde leden van zijn lichaam. Veel van wat ik in de bespreking van dat synode-besluit genoemd heb kan in de discussie hier dan ook zo ingevoegd worden.
Samenhang
Dat Bas deze consequentie niet signaleert (en dat het besluit over gasten en avondmaal niet breed in de kerken als probleem ervaren wordt) heeft ongetwijfeld te maken met het geheel van de traditioneel gereformeerde avondmaalsviering. Dat de handelende persoon in de avondmaalsviering niet de gemeente als zodanig en als lichaam van Christus is, maar dat het avondmaal ‘gebruikt’ wordt (let op die term) door de groep gereformeerden die daar naar het oordeel van de kerkenraad gelovig en vroom genoeg voor is, is heel diep in de gereformeerde praktijk ingeschreven. Het lijkt bij het DNA van het protestantisme te horen dat je als gelovige individueel voor God staat en dat je dus ook het avondmaal als ‘genademiddel’ kunt ‘gebruiken’ tot versterking van je eigen geloof. Dat doe je niet elke zondag, maar zo nu en dan, op zijn best maandelijks, in een kerkdienst met een ‘extra’. Je doet het ook niet zomaar. Vóór elke avondmaalsviering moet iedereen zichzelf toetsen, en dat niet zozeer in verband met het avondmaal zelf, maar in het algemeen op de eigen individuele omgang met ‘ellende, verlossing en dankbaarheid’, dat wil zeggen op individueel beleden en geleefd geloof. Alles bij elkaar heeft het avondmaal in de gereformeerde traditie een uitzonderlijk gewicht gekregen. Bij de viering komt het er pas echt ‘op aan’. Je moet er speciaal voor toegelaten worden en daarvoor aan de nodige criteria van gereformeerd geloven en leven voldoen. Gegeven dat alles is het volstrekt vanzelfsprekend dat er persoonlijk beleden geloof nodig is om mee te mogen viereen.
Dat er bij al het genoemde in de vorige alinea ingrijpende vragen te stellen zijn is niet iets dat binnen de kleine gereformeerde kerken in Nederland veel aandacht krijgt. Zolang we die vragen niet toch stellen blijft het meevieren van de kinderen van de gemeente even vanzelfsprekend ondenkbaar als het voor Bas is. Ook Robert lijkt zich overigens van deze samenhang niet erg bewust. Hij geeft in zijn artikel tenminste geen signalen af dat hij beseft dat je het meevieren van de kinderen niet kunt ‘inpluggen’ in een normale gereformeerde avondmaalsviering zonder dat daarmee het geheel van die viering ter discussie komt. Gegeven de traditioneel gereformeerde avondmaalsviering is het onmogelijk de kinderen van de gemeente te laten meevieren. En omgekeerd: elk pleidooi voor het wel laten meevieren van de kinderen betekent tegelijk een pleidooi voor het ingrijpend onder handen nemen van de traditioneel gereformeerde avondmaalsviering. Hoe ver dat gaat staat te bezien, maar onontkoombaar lijkt mij dat er alleen een weg uit deze discussie is over de rug van de traditionele gereformeerde avondmaalsviering. Vertel me uw probleem, ik maak het groter…
Op zoek naar die weg uit de discussie ga ik in het vervolg twee dingen doen: in de eerste plaats proberen te laten zien dat die eigen persoonlijke belijdende keus voor de Heer bij het avondmaal veel minder belangrijk is dan wij wel denken; in de tweede plaats proberen te laten zien dat avondmaal en lichaam van Christus echt één op één met elkaar samenhangen. Dat er serieus reden is om kritisch over de gereformeerde manier van omgaan met het avondmaal na te denken probeer ik eerst nog wat algemener te laten zien aan de hand van de praktijk van de grote kerk.
Terug naar de christelijke praktijk
Bas begint zijn artikel nogal laconiek: ‘In het licht van de bijbel is altijd alles bespreekbaar. Steeds staan we voor de vraag: wat wil de Heer en wat hebben we zelf verzonnen?’ Dat lijkt me een goed gereformeerd uitgangspunt. Tegelijk is het goed gereformeerd gebruik je bij alles te oriënteren op de kerk als geheel. Gereformeerden hebben nooit iets voor zichzelf willen beginnen, maar altijd een up-to-date versie van christelijk geloof en christelijke kerk willen bieden in aansluiting bij de kerk als geheel. Ik geloof dat dit laatste in ieder geval bij het avondmaal niet gelukt is en dat de Reformatie op dit punt minstens zoveel verminking als hervorming gebracht heeft, maar dat doet aan de inzet niet af.
Beginnen bij de vraag: wat wil de Heer? betekent bij het avondmaal altijd weer terug naar de opdracht van Christus zelf: blijf dit doen om mij te gedenken. Om maar aan de buitenkant te beginnen: de kerk heeft dit van het eerste begin af aan begrepen als de opdracht om niet maar zo nu en dan het avondmaal te vieren, maar in ieder geval telkens als de gemeente bij elkaar komt in een eredienst. Dat elke complete eredienst bestaat uit een geheel van woord èn tafel vormt wat je met Nicholas Wolterstorff de ‘enduring structure’ van de christelijke liturgie zou kunnen noemen. Deze structuur is tot op de dag van vandaag in alle christelijke tradities in stand gebleven behalve de protestants/evangelicale. Dat geeft te denken.
Eens te meer omdat je in de kerk niet alleen te maken hebt met het gezag van de Schrift, van de belijdenis of van de kerkelijke ambtsdragers, maar ook met een gezag van de liturgie. Bepaalde dingen ‘doe je zo’ in de eredienst. Robert W. Jenson spreekt in dit verband over ‘irreversibly established rites’ en rekent daar, naast de doop, het bidden van het Onze Vader, het lezen uit het Nieuwe Testament en de ordinatie (bevestiging onder handoplegging) van ambtsdragers, ook het vieren van het avondmaal in elke eredienst toe (I,34f). Achter deze rituelen en gebruiken kun je niet terug zonder je kerk zijn en je geloof te beschadigen (vandaar ‘irreversibly’). Ze hebben een eigen gezag: geen leer in de kerk kan waar zijn en geen nieuw gebruik kan worden ingevoerd waardoor deze praktijken vervormd of geblokkeerd worden. Als dit ook maar voor een deel klopt en als de reformatorische leer de consequentie kan hebben dat het avondmaal in erediensten in de regel weg kan blijven, een extra wordt of iets voor gevorderden, is er alle reden je af te vragen waar de weeffout zit en hoever de schade reikt.
Wat wil de Heer, en wat hebben wij zelf verzonnen? vraagt Bas. Wel, een en ander van dat verschil blijkt vanzelf als je teruggaat naar de normale praktijk in de kerk en elke eredienst laat uitlopen op een viering van het avondmaal. Als dat in de praktijk van je gemeente te ver gaat, werkt alleen het gedachte-experiment al voldoende. We zijn van alles gewend te doen en te beleven bij het avondmaal. Van alles daarvan dat je gaat hinderen als je elke eredienst avondmaal viert kun je gerust stellen dat wij dat verzonnen hebben en dat er navenant weinig aan verloren gaat als het verdwijnt. En omgekeerd: van alles wat je juist gaat opvallen als je elke dienst avondmaal viert is de kans groot dat we dat in onze traditie vergeten zijn of tenminste onderbelicht laten.
De impact ook voor het discussiepunt hier is bijvoorbaat evident. Eens in de een, twee maanden kun je je kinderen nog eens achterlaten in de bank: jongens, dit is iets bijzonders, alleen voor grote mensen, in ieder geval alleen voor mensen die persoonlijk voor Jezus gekozen hebben. Iedere zondag is het niet iets bijzonders meer, en is het dan nog wel alleen voor grote mensen? Lukt het je echt iedere zondag weer je kinderen uit de kerk uit te leggen dat ze er natuurlijk helemaal bij horen, maar dat ze alleen nog niet in staat zijn zelf serieus voor Jezus te kiezen? Je peuter heeft al ervaren dat hij er niet helemaal bij hoorde en je kleuter weet zeker heel goed wat het betekent om niet in de kring te mogen zitten. Dat de discussie zoals die tussen Robert en Bas gevoerd wordt breder in de kerken nauwelijks urgentie heeft is omdat het avondmaal voor ons sowieso al een uitzondering op de regel is. Maar goed, dit soort praktische ervaring is niet meteen een argument.
Afgezien daarvan dus — wat een tenminste wekelijkse viering van het avondmaal vanzelf uit de traditioneel gereformeerde benadering ervan weg sloopt is het overgrote deel van het bijzondere gewicht ervan: voorbereiding en nabetrachting worden onmogelijk, voor lange en gewichtige onderwijzende formulieren is geen plaats meer, elke week weer ‘jezelf beproeven’ haalt er vanzelf het gewicht van af. Allemaal aspecten die het nu juist zo vanzelfsprekend maken dat voor de viering van het avondmaal een eigen persoonlijke keus vereist is. Omdat we zo diep aan al deze dingen gewend zijn stuit een serieus frequente viering van het avondmaal ook op zoveel weerstand: maar dan is het avondmaal niets bijzonders meer…! Inderdaad, punt is alleen dat wij dat bijzondere zelf verzonnen hebben en dat het niets met de wil van de Heer te maken heeft.
Wat omgekeerd een wekelijkse viering aanbrengt is een veel grotere nadruk op gemeenschappelijke en belichaamde activiteit in het geloof. Je verhouding met God wordt vanzelf meer dan ieder voor zich vertrouwen op woorden. Aan het eind van elke dienst blijkt tot wie Gods evangelie zich richt: niet tot individuen voor zijn aangezicht maar tot dezelfde lijfelijk functionerende gemeenschap die hij zich ook te proeven en te tasten geeft. Toegespitst gezegd: het blijkt elke week dat het er meer op aankomt hoe deze gemeenschap God vereert en hoe jij daarin functioneert, dan hoe jij individueel je tot God verhoudt. Je verhoudt je alleen maar tot God als onderdeel van Jezus’ lichaam, concreet en lijfelijk. Kijk maar naar wat er gebeurt: je kunt Jezus alleen zelf ontvangen als onderdeel van deze tafelgemeenschap, concreet uit handen van degene die naast je zit of staat.
Zondag in zondag uit blijkt dan dat het in het avondmaal niet gaat om een luxe voor gevorderden, om een extra waar je alleen als volgroeid gelovige aan mee kunt doen, om iets als een glas wijn op een feest waar je zestien voor moet zijn. Elke dienst blijkt dan te draaien om Jezus Christus, de gekruisigde, die gezegd heeft: blijf dit doen om mij te gedenken. In elke dienst blijkt het dan te gaan om de God die het niet bij woorden gelaten heeft zoals al die andere mislukte goden, maar die gekomen is in vlees en bloed en zich gegeven heeft met huid en haar. Elke dienst ter ere van deze God krijgt zijn broodnodige afronding pas in het ‘dit is mijn lichaam’ dat gegeten wordt door zijn lichaam, dat vervolgens, net zo concreet vlees en bloed, met huid en haar het leven weer in gezonden wordt. Zonder dat avondmaal is een christelijke eredienst inhoudelijk incompleet.
De abstractie van de Reformatie
Zoals ik aan het begin zei: in het avondmaal komt zo ongeveer alles bij elkaar wat met geloof en kerk te maken heeft. Het avondmaal maakt volstrekt het hart van kerk zijn en gelovige zijn uit. Als kerk en als gelovige ben je schepsel van het evangelie (in kerklatijn: creatura verbi), de verkondiging roept je bij elkaar en blijft je bij elkaar roepen. Maar wat voor schepsel je dan bent en waarin/waartoe je dan bij elkaar geroepen wordt blijkt in het avondmaal. Je ziet dan ook in de manier van avondmaal vieren precies op wat voor manier een gemeente kerk is en wat voor het geloof van de gemeenteleden belangrijk is. Laat aan de avondmaalstafel alleen belijdende gereformeerden toe en je zegt daarmee niet alleen met zoveel daden dat de kerk van Christus niet groter is dan de gereformeerde kerken, je zegt er ook mee dat de kerk een vergadering of verzameling is van individuele leden die in staat zijn voor Jezus te kiezen. In dezelfde beweging zeg je dat het voor het geloof van de gemeenteleden beslissend is of zij persoonlijk op Jezus vertrouwen, een geestelijke band met hem hebben of zelfs een persoonlijke relatie. Of je dat nu met zoveel woorden ontkent maakt niet uit: je doet het, en daden spreken luider dan woorden.
Hierin vallen me twee dingen op die van het begin af aan bij de Reformatie horen. Het ene is dat persoonlijk individueel geloof beslissend is, alles begint en eindigt bij jouw geloof. Het gaat dan ook om de vergeving van jouw zonden en de redding van jouw leven. Het andere is dat de kerk en alles wat de kerk heel concreet en lichamelijk doet secundair is, van God uit gezien een hulpmiddel voor je geloof, van ons uit gezien een opdracht, iets wat je samen vormt, waar je bij voegt. Omdat we als gelovigen zwak zijn en hulp van buitenaf nodig hebben heeft God de kerk gegeven met haar prediking, opzicht en tucht en sacramenten (Calvijn, Institutie IV.i.1). Jij moet zelf geloven en als je zo God als Vader hebt, krijg je er van God zelf de kerk als moeder bij. De kerk als moeder is bij Calvijn niet de kerk die je geboren laat worden als christen, de moederschoot waarin je christen wórdt en blijft, maar de kerk die je helpt, die je opvoedt, die je corrigeert. Primair ben je alleen, maar in je eentje red je het niet.
Op de achtergrond staan hier twee trekken die de Reformatie typeren: ze is aan de ene kant dé contextualisatie van het christelijk geloof in de tijd van de Renaissance, de tijd van de uitvinding van het individu en het subject. De centrale vraag is niet: hoe vinden wij een genadig God, maar hoe vind ik een genadig God? Aan de andere kant is ze ondenkbaar zonder de hartgrondige afkeer van de dominante Rooms-Katholieke kerk van destijds, die een eigen rol speelde naast God (of zelfs tussen God en mensen) in leergezag en sacramentsbediening: zonder dat de kerk het offer van de mis bracht was er geen genadig God te vinden. Dan ga je vanzelf zeggen dat de kerk geen dominante speler naast God is, maar niet meer dan een hulpmiddel in zijn hand.
Samen leveren ze een dubbele abstractie op die heel de reformatorische traditie doortrekt: mensen worden vooral geestelijk functionerende individuen. Maar mensen zíjn geen individuen: we bestaan alleen in gemeenschap en worden door God ook altijd en overal zo behandeld. En mensen zijn lichamelijk, op alle mogelijke manieren geaard, en hebben zo hun leven en hun relaties, ook met God. Christen ben je als mens, het hart ervan wordt dus niet gevormd door jouw persoonlijke vertrouwen op Jezus, maar door gemeenschappelijk en lijfelijk doen wat christen zijn en kerk zijn uitmaakt: God vereren, zijn evangelie doorgeven en bespreken, elkaar erbij houden, elkaar helpen en samen zijn sacramenten vieren (vgl. kernachtig Stanley Hauerwas 76: ‘Before all else, what makes us Christian … is our worship of God through word and sacrament.’)
God dropt geen boek waar ik mee in een hoekje kan gaan zitten, hij laat aan en door een gemeenschap zijn evangelie verkondigen. Hij geeft zijn Zoon niet om mij te redden, en jou, en nog een heleboel mensen, maar om zijn volk te redden van hun zonden (Mat. 1:21). Geen mens staat alleen tegenover God. Je staat altijd in de kring die hij zich te eten en te vieren geeft. Je sterft zelfs niet alleen, maar gedragen door Christus en door het gebed van zijn gemeente. — Precies dezelfde problematiek die uitkomt in de avondmaalsviering komt dan ook uit in de christelijk gezien onmogelijke gedachte dat een (kinder)doop of een begrafenis een familiegebeuren kan zijn.
De enige manier waarop je als christen zelf een verhouding met God kunt hebben is als onderdeel van Christus’ lichaam, waarin we samen zingen, waarin we Onze Vader bidden, waarin bepaalde mensen elkaar Gods goede boodschap doorgeven, zoals normaal: in 80 of meer procent lichaamstaal, waarin we ons leven delen in woord en daad, en waarin we samen eten en de beker heffen: zo zijn we kerk en zo zijn we het nieuwe leven in Christus begonnen. Alles wat daarvan abstraheert doet er afbreuk aan en is gevaarlijk, eens te meer in onze hyper-individualistische en consumentistische tijd. Hoe meer je christenen zich laat concentreren op hun eigen persoonlijke verhouding met God of Jezus en hoe meer je het samen functioneren als nieuwe schepping in het leven van de gemeente secundair maakt, hulpstuk, een nu ook je gaven voor elkaar inzetten, hoe kwetsbaarder je hen maakt. Geen wonder dat juist vandaag de dag de gereformeerde traditie gesloopt wordt: we hebben een totaal onbeschermde kant richting de huidige tijdgeest. Christenen zijn geen christen en voegen zich dán bij een kerk, christenen leven alleen maar als kerk, anders gaan ze als christen dood.
Blijf dit doen om mij te gedenken
Eén van de effecten van deze diepgewortelde abstractie en alles wat we in het spoor daarvan zelf verzonnen hebben is dat de gereformeerde avondmaalsviering behoorlijk op afstand is komen te staan van de opdracht van Christus zelf. Ik denk dan niet alleen aan het ‘dit is mijn lichaam’ dat nauwelijks nog serieus genomen wordt of het vrijwel alomtegenwoordige onbegrip rond de beker van het nieuwe verbond, maar nu vooral even aan de opdracht als geheel. De kernwoorden daarin zijn: blijf dit doen om mij te gedenken. In lijn daarmee concludeert Paulus dat het precies in het eten van het brood en het drinken van de beker is dat wij de dood van de Heer verkondigen (1 Kor. 11:26).
De opdracht van Christus is niet: gedenk mij in hoofd en hart en persoonlijk geloof en gebruik daar brood en beker als extra tekens of illustraties of hulpmiddelen bij. Juist in het doen gedenken en verkondigen we in het avondmaal. Het brood nemen, God dank zeggen, het breken en delen en het eten, de beker nemen, God dank zeggen, de beker heffen en rond laten gaan en eruit drinken — daarin gebeurt het gedenken en verkondigen.
Juist als ‘gedenken’ is wat oecumenische dialogen ervan gezegd hebben, past dat doen ook goed: ‘Anamnese [gedenken] of re-presentatie is “het in het heden effect geven van een gebeurtenis uit het verleden”, zoals elke Pesach-viering de exodus present stelt in het leven van Israël.’ (Robert W. Jenson II,258). Meer dan door gedachten en woorden stel je present door te doen, zoals je de sabbat ‘gedenkt’ door die te heiligen. Prima om daar ook in gedachten en geloof bij te gedenken of om daar ook in woorden bij te verkondigen, maar dat is niet het avondmaal vieren, dat is extra of context of effect. Het avondmaal zelf is het gedenken en het verkondigen.
Wat je daar persoonlijk bij (ge)denkt en gelooft en bij zou willen of kunnen verkondigen is altijd secundair, is ook altijd maar een klein deel, beperkt en gebrekkig. Het gaat ook zomaar in de weg lopen. Begrijpelijk dat veel mensen bij hun viering van het avondmaal last hebben van allerlei al dan niet gereformeerde ideeën óver het avondmaal, zeker van al dat gewichtige gedoe wat wij erbij verzonnen hebben. Juist bij de viering van het avondmaal merk ik dat ik, ook met vijfentwintig jaar redelijk intensief theologisch nadenken op zak, altijd nog een stuk dichter bij, zeg, een kind uit groep 1 sta dan bij een ‘voldoende uitgegroeide gelovige’: tenslotte weet ik echt niet wat ik doe als ik het brood deel en de beker doorgeef. Het is te groot, te indrukwekkend, meer dan ik bevatten kan.
En omgekeerd, de diepe kern van alles, dat de levende God gelukkig zo van me houdt dat hij zijn Zoon geeft om me een nieuwe schepping te maken, brengt me terug bij de eenvoud van m’n eerste herinneringen dat m’n vader en moeder van me houden en ik van hen. Daar heb ik net zo min iets in gekozen als in Gods liefde voor mij en, in mijn geval, in mijn liefde voor hem. Elke keus die ik later gemaakt heb in mijn verhouding met mijn ouders en in mijn verhouding met God is altijd een vorm van terugkeer geweest naar die primaire naïviteit en tenslotte daardoor gedragen. Hoe meer ik om me heen de nadruk hoor leggen op jouw eigen persoonlijke keus voor God, hoe meer ik het ervaar als het schenden van het werkelijke geheim van onze verhouding met God.
Te vaak, veel te vaak, heb ik intussen gesproken met mensen die als christen zijn opgegroeid, maar hun leven tot dan toe opgevat hebben als een vorm van verkering met Jezus, en die er dan naar eigen zeggen aan toe zijn ervoor te kiezen met hem te gaan trouwen, de beslissing willen nemen verder met hem te gaan, nu ook zelf, echt. Wat een trieste miskenning van Gods omgang met ons. Wie gedoopt is heeft met Jezus het huwelijk al gehad. De enige echte keus die je zelf nog hebt is of je het op een scheiding wilt laten uitdraaien. Mede om dat te voorkomen wordt je een gemeente in gedoopt, een lichaam van Christus, mensen in wie Jezus zelf handen en voeten, ogen en oren, huid en haar voor je is, een lichaam dat samen eet en drinkt en daarin al doende gedenkt en verkondigt, meer dan je ooit kunt vatten.
Wie gedoopt is hoort geen toegang tot het avondmaal te hoeven vrágen, hij hoort ertoe uitgenodigd te worden. En niet pas als hij weet wat hij doet, want dan kan werkelijk niemand uitgenodigd worden. Elk lid van Jezus’ lichaam dat brood kan eten en uit een beker kan drinken kan Jezus gedenken en zijn dood verkondigen als leven voor de wereld. Dat doen is wat Jezus ons opgedragen heeft. Al de rest is extra, misschien mooi meegenomen, maar als het een voorwaarde wordt de omgekeerde wereld en een misvorming van zowel doop als avondmaal. Mooier kan ik het niet maken.
En dan is er nog één extra hier. Ik heb tot nu toe de traditie van de Westerse kerk gevolgd. ‘Doe dit om mij te gedenken’ vult in wie er aan Jezus moet denken, namelijk wij. Robert W. Jenson wijst er op dat dit er niet staat. De oude formulering ‘doe dit tot mijn gedachtenis’ laat al meer open wie er zich Jezus en zijn leven eigenlijk moet herinneren. Tegen de achtergrond van het Oude Testament (bijv. Ex. 2:24, Ps. 25:5) en tegen de achtergrond van het gebed van dankzegging waar de opdracht van Christus op volgt, is er alle reden om ervan uit te gaan dat God Jezus moet ‘gedenken’. Jenson noemt dit zelfs ‘the only exegetically possible reading’ (II,258). Zoals er in Egypte meer dan genoeg reden was God aan zijn verbond met Abraham te herinneren, is er in dit ondermaanse meer dan genoeg reden God aan zijn verbond in Christus’ bloed te herinneren: kinderen zijn ook erfgenamen (Rom. 8:17), en de hele schepping verlangt ernaar dat blijkt wie Gods kinderen zijn (Rom. 8:19). Elke keer als God christenen zo ziet eten en drinken wordt hij herinnerd aan zijn beloften en aan zijn plan: ‘Dat koninkrijk van U, wordt dat al wat?’ Als dit klopt vervalt überhaupt het hele probleem van het gedenken, onze keuzes en dergelijke. Elke baby die kan huilen kan God zich iets laten herinneren.
Dit is mijn lichaam
Wat de Heer wil heeft hij duidelijk genoeg gezegd: dat wij blijven doen wat hij deed. Dat wil zeggen: brood nemen, God danken, het breken en delen als zijn lichaam en dat samen eten, en: de beker nemen, God danken, die rond laten gaan en er samen uit drinken op het nieuwe verbond waar Jezus zijn leven voor gegeven heeft (in zijn bloed). De beker is de toast op de nieuwe verhouding met God waarin wij dankzij Jezus mogen leven: de unieke Zoon maakt ons kinderen en erfgenamen van God. Ik begin met het delen van het brood.
Paulus zegt daarvan: ‘Het brood dat wij breken maakt ons één met het lichaam van Christus. Omdat het één brood is zijn wij, hoewel met velen, één lichaam, want wij hebben allen deel aan dat ene brood.’ (1 Kor. 10:16-17). Het brood staat dus niet alleen zelf voor het lichaam van Christus, ervan eten maakt ook tot het lichaam van Christus. Als hij een hoofdstuk verder de Korintiërs verwijt niet te beseffen dat het in de maaltijd om het lichaam van Christus gaat (11:29) zit daar dezelfde dubbelheid in: dat lichaam is tegelijk het brood èn de gemeenschap die het brood deelt. Wie het brood als Jezus’ lichaam eet wordt/blijkt zelf lichaam van Jezus.
Voor Paulus is daar een associatie aan verbonden met de offers, het eten daarvan en zo delen in het altaar. Door te eten krijg je deel aan het offer (1 Kor. 10:18). En dat geldt niet alleen voor hoe het ging in het volk Israël (10:18), maar ook voor hoe het ging bij de heidense offers van destijds (10:19-21). Deel krijgen aan het offer en zo deel krijgen aan de god om wie het ging was een normale associatie (vgl. Tom Wright). En die associatie beperkte zich niet tot de bewust en expres opererende volwassenen. Hoe je de oudtestamentische achtergrond van het avondmaal ook neemt, er is altijd een link met het offer: de ‘normale’ Joodse maaltijden (vgl. Jenson II,185), de specifieke Pesach-maaltijd (vgl. N.T. Wright, 555-559), of nog meer specifiek het dank- of lofoffer (tôdā, vgl. Hartmut Gese). Telkens doet daarbij iedereen mee die bij de offeraar/leider van de maaltijd hoort (kinderen, slaven, cliëntele etc.) en kan er ook een rol in spelen. Telkens weer is doen belangrijker dan beseffen en is de functionerende gemeenschap rond het offer primair.
Het is deze functionerende gemeenschap die in het offer haar bron vindt en er om zo te zeggen door geconstitueerd wordt. Je merkt dat het duidelijkst bij de Pesach-maaltijd. Net als het avondmaal is het Pesach-maal ingesteld vóór de gebeurtenis die het viert en die het levend wil houden (re-presenteren). Pesach is ontworpen om te verzekeren dat de exodus altijd in gedachten gehouden zal worden als het begin van het verhaal van het volk, de gebeurtenis die definieert wie zij zijn. De viering maakt de deelnemers weer het volk dat uit Egypte trekt. En dat is niet maar een kwestie van woorden, maar ook van doen en van ‘opvoeren’ (vgl. John Goldingay, 162). Net zo maakt een avondmaalsviering de deelnemers weer het volk dat uit zonden en ellende is gered door Jezus’ leven voor hun leven, deelnemers in het nieuwe verbond, en dat niet maar in woorden, maar in doen en ‘opvoeren’. Iets dergelijks geldt overigens ook van het dank- of lofoffer waarin het nieuwe leven van de uit ziekte of andere ellende geredde Israëliet gezamenlijk gevierd wordt, ook met het gedesemde brood van het leven van alledag (vgl. Hartmut Gese, 119), en waarin dus de offeraar met iedereen die bij hem hoort geconstitueerd wordt als iemand met een ‘nieuw leven’. Juist als lichaam van Christus wordt de gemeente geconstitueerd in het avondmaal waarin ze deelneemt aan het offer van Christus dat de alles omvattende bron van haar leven is.
Dat wordt vervolgens nog eens extra onderstreept en versterkt door de beker waarover de dank wordt uitgesproken en die staat voor het nieuwe verbond in Christus’ bloed. Bij deze beker werd in alle genoemde voorbeelden uitgesproken wat er in de maaltijd gevierd werd. De symboliek kennen wij nog van dichtbij bijvoorbeeld in de toast op het bruidspaar bij de maaltijd op de trouwdag. De deelnemers aan het avondmaal heffen de beker op de nieuwe verhouding met God (concreet die van kinderen van een Vader dankzij de Zoon), op het nieuwe leven tot in eeuwigheid dat ze dankzij Jezus begonnen zijn. Iedereen die in Christus dat nieuwe leven begonnen is hoort van de maaltijd waar deze beker onderdeel van is deel uit te (kunnen) maken. Nergens gaat het in het voorgaande om een individuele zaak. Je kunt alleen eten, maar niet alleen maaltijd houden, je kunt alleen Pesach vieren als je met genoeg mensen bent om een paaslam ‘op te kunnen’ (Ex. 12:4). De gemeenschap die viert is de gemeenschap die in en door de viering de gemeenschap blijkt en wordt die ze is.
Het is in lijn met het bovenstaande standaard onderdeel van oecumenische consensus rond het avondmaal geworden dat de gemeenschap van de kerk en de avondmaalsgemeenschap één zijn: één gemaakt worden met het lichaam van Christus impliceert lichaam van Christus zijn (Jenson, II,212). Je kunt dit aanduiden met dezelfde Latijnse woorden: gemeenschap met de heilige dingen hebben (communio sanctorum) betekent gemeenschap der heiligen zijn (communio sanctorum). Maar dat is meer een ezelsbruggetje dan dat het al te letterlijk genomen moet worden. Het gaat in het avondmaal immers niet om de elementen brood en wijn op zich (de heilige dingen), maar om wat er mee gebeurt. Het brood staat voor Jezus’ lichaam juist in het gegeven en gedeeld worden. Eén worden met Jezus’ lichaam betekent één worden met Jezus in zijn concrete overgave voor ons. Het avondmaal is inhoudelijk verbonden met de nacht waarin de Heer Jezus werd uitgeleverd (1 Kor. 11:23): hij stelt het in op het moment dat hij zelf zijn sterven in gang gezet heeft (vgl. Hartmut Gese, 115).
Dat is geen bijkomend detail. Het vraagt er aandacht voor dat de gemeente niet maar een lichaam is zoals elke gemeenschap vergeleken kan worden met een lichaam, maar echt het lichaam van Christus. Het gaat om een speciale gemeenschap, beter: om een gemeenschap die speciale dingen doet. Eén worden met Jezus in zijn overgave betekent deel zijn van een gemeenschap die zich overgeeft, die niet vanuit zelfbeschikking leeft, maar vanuit zichzelf geven, aan elkaar en aan anderen. Zoals alle beelden die voor de kerk gebruikt worden in het Nieuwe Testament bewegende beelden zijn (een huis in aanbouw etc.) zo is ook het spreken over de kerk als lichaam van Christus in beweging: het is een bewegend lichaam, het geeft zich over aan de ander. Net zo concreet als bij Jezus’ lichaam dat op Golgota gegeven is, wil dat in de gemeente uitwerken, niet maar in woorden of gedachten, maar in daden (vgl. voor de setting hiervan in de brief aan de Korintiërs: A. van de Beek, 345vv).
Het lijkt me onder andere hierom dat Paulus kan schrijven dat wat er in de gemeente van Korinte gebeurde niet de maaltijd van de Heer is (1 Kor. 11:20). Mensen zorgden niet voor elkaar, waren niet gastvrij voor elkaar, maar zelfgericht. Het was ieder voor zich, misschien ieder voor zich gericht op Jezus, maar dan toch op een andere Jezus dan die zijn lichaam gegeven heeft. Als je het al een maaltijd van leden van Jezus’ lichaam kon noemen, dan was het toch een maaltijd van leden die Jezus’ lichaam juist in zijn zelfovergave niet onderscheidden en er dus ook geen consequenties aan verbonden voor hun onderlinge zelfovergave. Als je in Jezus’ lichaam al niet over je eigen lichaam kunt beschikken, dan kun je zeker niet over je eigen voedsel beschikken en dat voor jezelf houden. In het lichaam van Christus kan niemand tegen een ander zeggen (of tegen een ander doen): ik heb je niet nodig (1 Kor. 12). Als je samen deel krijgt aan het lichaam van Christus dat voor allen gegeven is, ontvang je elkaar als broers en zussen ‘voor wie Christus gestorven is’ (Rom. 14:15). Dat houdt de boel in beweging en het houdt de boel bij elkaar: iedereen voor wie Christus gestorven is hoort aan deze maaltijd deel te nemen.
Er lijkt dus een één op één verhouding te bestaan tussen de avondmaalsviering en de functionerende gemeenschap van de gemeente. Daartoe behoren niet alleen mensen die actief zijn en iets te bieden hebben, maar ook mensen die passief zijn en niets hebben (armen, zieken, slaven, kinderen). Het is het geheel van deze functionerende gemeenschap die in het avondmaal viert dat ze door Christus’ dood met nieuw leven mocht beginnen. Nergens waar dan ook in het Nieuwe Testament is er een signaal dat iemand die effectief bij de gemeente als lichaam van Christus hoort (en niet uitgesloten is omdat blijkt dat dit niet zo is), niet mee zou mogen of kunnen eten van het brood of drinken uit de beker. Iedereen voor wie Christus gestorven is kan ook eten van het brood van zijn overgave, hoeveel of hoe weinig hij er ook van begrijpt. Tenslotte wordt Jezus’ overgave gedacht en verkondigd door het eten en door het drinken van de gemeenschap. Ik ben bang dat de conclusie niet te vermijden is dat het avondmaal veranderen in een maaltijd van leden van Christus’ lichaam tenslotte neerkomt op het niet onderscheiden van zijn lichaam.
Al met al lijkt het mij dus meer dan fijn als we de thematiek van avondmaal, kerk en geloof weer eens in alle openheid op de agenda van ons christelijk gesprek zetten. En ik dank Robert en Bas voor de aanleiding en de uitnodiging dat gesprek te voeren. Zoals aan het begin gezegd: elke keus die je hier maakt heeft meer consequenties dan je kunt overzien. Ik hoop dat we er tenminste een aantal van zullen ontdekken, in woorden en gedachten, maar vooral in leven en vieren.
Verwijzingen
- Nicholas Wolterstorff = Nicholas Wolterstorff, ‘The Reformed Liturgy’, in: Donald K. McKim, Major Themes in the Reformed Tradition, Grand Rapids (Eerdmans) 1998
- Robert W. Jenson = Robert W. Jenson, Systematic Theology I-II, Oxford/New York etc. (Oxford University Press) 1997-1999
- Stanley Hauerwas = Stanley Hauerwas, In Good Company. The Church as Polis, Notre Dame (University Press) 1995
- Tom Wright = N.T. (Tom) Wright, Holy Communion for Amateurs, London (Hodder & Stoughton [Hodder Faith]) 1999 = The Meal Jesus Gave Us, Louisville (Westminster John Knox Press) 2002
- N.T. Wright = N.T. (Tom) Wright, Jesus and the Victory of God (Christian Origins and the Question of God 2), London (SPCK) 1996
- Hartmut Gese = Hartmut Gese, ‘Die Herkunft des Herrenmahls’, Zur biblischen Theologie, Tübingen (J.C.B. Mohr [Paul Siebeck]) 1989, 107-127
- John Goldingay = John Goldingay, Old Testament Theology Volume Three: Israel’s Life, Downers Grove (IVP) 2009
- A. van de Beek = A. van de Beek, God doet recht. Eschatologie als Christologie, Zoetermeer (Meinema) 2008
Mooie nadruk op de gemeente als geheel in plaats van collectief. Echter, met jouw toepassing van dit onderscheid op paedocommunie heb ik meer moeite. Jij lijkt te zeggen dat zodra we onderscheid gaan maken tussen individuen die wel of niet aangaan, we niet langer recht doen aan het geheel, aan het lichaam. Dat vind ik te zwart-wit. Het gaat in deze discussie niet zozeer om een selectie van individuen maar om een van leeftijdsgroepen, of beter, geestelijke volwassenheidsgroepen. De reden waarom kinderen traditioneel niet aangaan is dat ze nog geen blijk hebben gegeven van geestelijke volwassenheid.
Nu horen de kinderen er wel echt bij; een belangrijk punt van de Reformatoren was dat onze kinderen geen duivelskinderen zijn, maar verbondskinderen. “Ze horen net als de volwassenen bij Gods verbond en zijn gemeente.” Daarom ook de kinderdoop. Maar er moet ook iets gebeuren; de jonge dopelingen zijn geen gelovigen; en (contra Kuyper) is er ook niets in de ziel van deze kinderen waardoor ze anders zijn. Ze horen erbij vanwege Gods verbondsclaim, en hun antwoord daarop in de vorm van geloof moet groeien. Deelname in de mysterien van Christus groeit samen met dat geloof en die volwassenheid.
De discussie doet me denken aan een kerk ergens in Argentinie waar ik in de jaren ’90 was. In de middagdienst werd avondmaal gevierd, maar de kinderen bleven thuis. Het “schrijnende” blijven zitten of overslaan van de kinderen zoals wij dat kennen was er niet, en toch hadden ze geen kinderen aan het avondmaal. Voor deze christenen was de middagdienst en de communie iets dat op natuurlijke wijze samenging met het groter worden.
Kinderen horen bij de gemeente niet vanwege hun geloof maar dat van hun ouders. (En als de kinderen zelf geloven, staat er niets in de weg tot belijdenis doen– wat mij betreft mag dat eerder voor de meesten dan met 18 jaar.) Het is heel niet gek dat ze in de sacramenten meedoen via de ouders. Dat is al het geval met de doop. Een mogelijk scenario: tijdens een gezamenlijke lunch van de gemeente wordt avondmaal gevierd. Brood en wijn worden uitgereikt per gezin, en de ouders verdelen het onder hun kinderen.
Hoi Arjen,
Ik weet niet of je daar in Verweggistan De Reformatie kunt lezen, maar je biedt aan het eind van je reactie een leuke combinatie van de posities van Bas en Robert, nog in een gezellige setting ook. Wie weet levert het wat op.
Mij spreekt het niet aan. Ik ben er te traditioneel voor 🙂
Als het avondmaal de maaltijd van Christus(‘ lichaam) is hoort zijn lichaam er ook aan deel te nemen. Wij hebben geen legitimatie van de Heer om daar überhaupt verder in te selecteren, niet op individuen, niet op leeftijdsgroepen, niet op geestelijke volwassenheidsgroepen, niet op huidskleur, niet op afkomst, niet op beperktheden of handicaps, niet op kerkverband, nergens op. De enige communicerende vaten die hier zijn, zijn die van communie en excommunicatie: wie je niet aan het avondmaal toelaat moet je bereid zijn te excommuniceren, met de lading die dat heeft: in Jezus’ naam buiten Jezus’ lichaam en buiten Gods koninkrijk gesloten worden.
Als dat betekent dat er ook mensen deelnemen die nog geen blijk hebben gegeven van wat jij geestelijke volwassenheid noemt is dat een teken dat die geestelijke volwassenheid niet zo belangrijk is als je wel waar wilt hebben, in ieder geval niet bij het avondmaal en waarschijnlijk in het algemeen. Waar het mij om gaat hierboven is dat die geestelijke volwassenheid (of persoonlijke belijdende keus voor Jezus of hoe je het beestje ook noemt) geen voorwaarde is voor meevieren. Deelname in de mysteriën van Christus groeit samen met geloof en geloofsvolwassenheid. Ja, onder andere omdat geloof en geloofsvolwassenheid groeit samen met en vooral ook door deelname in de mysteriën van Christus.
Overigens, maar dat heeft hier vermoedelijk niets mee te maken: ik heb nog nooit eerder iemand uit de gereformeerde traditie zien beweren dat de kinderen erbij horen vanwege Gods verbondsclaim (claim = eis, lijkt me).
Groet!
Met “verbondsclaim” bedoel ik het goddelijk apart-zetten van mensen: “Ik zal u tot een God zijn”; “Jij bent van mij!” Die claim komt in de vorm van belofte-met-eis, of belofte-met-verplichtingen. Toen God een verbond sloot met Abraham claimde hij niet alleen Abraham maar ook diens kinderen voor zich. “Want voor u is de belofte en voor uw kinderen”– de genadige verbondsclaim van God strekt zich uit naar ons nageslacht, dat er bijhoort tenzij en totdat ze zich bewust onttrekken en het verbond breken.
Ik zei dus eigenlijk gewoon dat kinderen erbij horen omdat God dat gezaghebbend gezegd heeft. Dat is niks nieuws. Dacht ik.
Om kort op je hoofdpunt hier in te gaan: In Christus is er geen onderscheid; ik sta geen discriminatie voor. Maar kinderen zijn kinderen, en worden als kinderen behandeld– heel vanzelfsprekend, en ook in de Bijbel. In het wachten op volwassenheid zie ik niet zo’n onrecht als jij doet.
Daar komt bij de Reformatie-gedachte dat sacramenten alleen genademiddel zijn als ze in geloof gebruikt worden. Het beperken van avondmaal tot bewust-gelovigen lijkt me niet zo gek. Het verschil met de doop: Kinderen leren bij het opgroeien hun doop verstaan: “Kijk maar, God heeft je vanaf het begin al voor zich geclaimd.” Dat motief is er bij avondmaal vieren niet.
O.k.
Dank voor je uitleg. Zo is die claim inderdaad niks nieuws. Niet dat ik me er erg senang bij voel. ‘Want voor u is de belofte en voor uw kinderen en voor allen die verre zijn’ klinkt toch wel wat anders. Maar goed, ieder vogeltje en zo.
Verder cirkelt het gesprek me nu teveel. Als je uitgaat van de reformatorische status quo blijft ook de status quo in de kleine gereformeerde kerken over kinderen aan het avondmaal. Ik vind dat gereformeerden ter verdediging van hun (bijzondere) traditie zouden moeten aantonen dat persoonlijk bewust en goedgekeurd gelovige zijn vereist is voor deelname aan het avondmaal en dat ze zich daarbij moeten confronteren met de consequentie dat het avondmaal in dat geval niet meer de maaltijd van het lichaam van Christus als zodanig is. Dat geldt voor jouw positie ook. Ik vind die tot nu toe niet heel consistent. Zie ook het slot van mijn reactie op Paul.
Zolang dit grote punt blijft liggen duiken er eindeloos kleine op, zoals nu weer dat genademiddelen mij middelen lijken die God gebruikt om bij mensen vertrouwen te wekken en in stand te houden. In de reformatorische traditie dreigt deze verhouding permanent omgekeerd te worden en worden de genademiddelen middelen die wij gebruiken (en dan ook nog bewust gelovig moeten gebruiken).
Juist als kinderen bij het opgroeien hun doop moeten leren verstaan lijkt het mij van belang hun niet tot ze hun doop hebben verstaan de toegang te ontzeggen tot het avondmaal dat hun nu juist hun doop leert te verstaan. Zoals ik hierboven in feite heb geprobeerd wat uit te werken vraag ik me bovendien af of ze hun doop in dat geval in en door de praktijk niet verkeerd leren verstaan.
p.s. Je merkt (en ik merk) dat deze layout niet geschikt is voor langere threads. Start vooral een nieuwe als je weer wilt reageren (van harte uitgenodigd!).
Ik zie wel iets in de lijn via de verbondsgedachte. Jezus heft immers de beker op het nieuwe verbond waar kinderen via de doop ook deel aan hebben. Wie A zegt bij de doop moet ook B zeggen bij het Avondmaal. Overigens denk ik dat de gangbare manier van vieren dan ook anders moet. Het feit dat de kids blijven zitten als de ouders aan tafel gaan communiceert om dat moment dat ze er niet bij horen ook al zegt je theologie van wel. Meenemen aan tafel zou al een vooruitgang zijn denk ik en de suggestie die Arjen aan het einde doet spreekt me als a-traditionele gelovige wel aan.
Verder ben ik het met Wim eens dat ‘geestelijke volwassenheid’ geen toegangseis kan zijn. De definitie hiervan lijkt me tamelijk complex. Ook kun je niet in de harten van mensen kijken dus is het uberhaupt niet te handhaven (mocht je dat al willen).
Wim, ik heb nog een aantal vragen/opmerkingen.
1. Je nadruk op de gemeenschap deel ik, maar de keuze om deel te nemen aan het Avondmaal (en andere rituelen) is altijd persoonlijk en niet automatisch (als je er bent doe je mee). Je gaat nu aan deze overweging voorbij en gaat er vanuit dat iedereen die er is mee doet.
2. Ik denk dat je teveel effect aan het Avondmaalsritueel toekent met het statement:
“Er lijkt dus een één op één verhouding te bestaan tussen de avondmaalsviering en de functionerende gemeenschap van de gemeente.”
Het feit dat mensen frequenter of bewuster deelnemen aan een Avondmaalsviering zorgt nog niet automatisch voor een beter functionerende gemeente. Dit soort ritueelautomatisme zie je ook wel eens bij kerkmuziek: als we betere/mooiere muziek hebben zullen mensen veranderen. Ik ben denk ik wat minder optimistisch over het effect van de zondagse rituelen. Ik denk dat het functioneren van een gemeenschap vooral afhangt van wat er in de overige dagen van de week gaande is in het leven van mensen en wat voor keuzes daar gemaakt worden.
3. Je legt sterk de nadruk op de beker als ‘toast’. Gezien de setting bij de instelling van het Avondmaal kan dit een wrange bijsmaak krijgen. Jezus zegt dat hij hevig naar deze maaltijd verlangt heeft omdat de “tijd van zijn lijden” aanbreekt. De beker is een ‘bloedbeker’ die uitgegoten zal worden. Je uitleg hier vind ik te vooruitkijkend. Oftewel, ik denk dat de setting een afscheidsmaaltijd voor Jezus is, en de symboliek wijst allereerst naar zijn lijden en niet direct naar overwinning, eindtijd en opstanding. Het kruis en het waarom van Jezus’ lijden moet mijns inziens dus altijd een plek krijgen in de uitleg voor het avondmaal. Dit is wat summier in je verhaal, ik denk omdat juist bij het kruis persoonlijke overwegingen het meest zichtbaar worden.
3. De link met het Pesach-maal is er zeker. Zou je nog iets kunnen zeggen over het feit dat het het laatste Pesachmaal is voor Jezus, tot zijn wederkomst (Luc 22:18).
4. De uitleg van Jenson over gedenken snap ik niet (boven subkop, dit is mijn lichaam’). God moet Jezus gedenken?
5. Als avondmaal een gemeente+ feestje is lijkt het me bij uitstek aan de gemeente om uit te zoeken hoe dat feest te vieren (frequentie en vorm en hoe om te gaan met de +). De uitvoering lijkt me erg belangrijk aangezien er voor mensen die niet deel willen nemen een uistapmogelijkheid moet zijn en omdat de uitvoering meer communiceert dan welke theologische opvatting dan ook. Je stuk zou er beter van worden als je hier ala Arjen wat concrete suggesties voor doet. Dit maakt gelijk duidelijk wat de praktische implicaties zijn van de theologische stelligname.
H die Paul,
Toch maar even een publieke reactie, al is het altijd beter live met een goed glas en zo 🙂 Maar je vragen zijn goed en helpen wellicht ook anderen. Ik volg je reactie van boven naar beneden… (zie dus telkens boven).
Zoals je algemener ook wel gemerkt zult hebben houd ik niet zo van die verbondsgedachte. Dat is vooral omdat die nogal de sfeer oproept van: eerst geeft God ons wat (bijv. in de doop) en dan zijn wij aan de beurt (bijv. in het avondmaal). Het traditionele accent op belofte en eis roept dat heel sterk op: God geeft zijn evangelie en eist dan van ons geloof, een persoonlijke keus etc. Ik ben daar in de loop van de jaren ongetwijfeld wat overgevoelig in geworden, maar ik merk ook steeds weer hoe belangrijk het is uit dit vaarwater te blijven. Het is voluit onderdeel van wat God geeft dat hij ons ook iets te doen geeft, we worden ingeschakeld, geactiveerd, ook echt tot léven gewekt, maar dat wordt nooit iets wat wij nu doen en dat is het dan. Alles wat wij als gelovigen doen blijft van het begin tot het eind gedragen door wat God geeft. Hij geeft ons iets te doen is dus nogal geladen bedoeld.
De andere grote reden waarom ik de verbondsgedachte mijd is dat die, in ieder geval in de traditioneel gereformeerde zin, te weinig ruimte laat voor het eigene van het nieuwe testament ten opzichte van de verbonden en de beloften die God in en met Israël gegeven heeft. Het nieuwe testament waar Jezus de beker op heft is ook echt een nieuw testament: een testamentaire schenking van eeuwig leven als kinderen van God door de dood van Gods Zoon voor iedereen die dat wil. De reactie die dat bij ons wil oproepen is die van je laten geven als een stukje brood bij het avondmaal, vieren hoe goed het is als bij de beker van het avondmaal, en vervolgens ook verder gaan leven als kind van God, als uit de dood opgewekt mens die eeuwig leven heeft gekregen.
Je schrijft: Wie A zegt bij de doop moet ook B zeggen bij het avondmaal. Dat kun je op verschillende manieren lezen. God zegt A bij de doop: ik ga jou een nieuw mens maken in Christus en door zijn Geest. God zegt B bij het avondmaal: begin maar alvast met oefenen in ontvangen en vieren, op deze manier maak ik je nieuw. Mensen zeggen A bij de doop: ik wil me alles laten geven, mijn leven verliezen om het te winnen (als het om volwassendoop gaat), of: geef ook mijn kind alles, neem het maar over als uw kind, maar laat het uw leven winnen. Mensen zeggen B bij het avondmaal: zoals dit brood en deze beker wil ik alles wat u geeft blijven ontvangen en vieren, als begin van nieuw leven dat blijft. God geeft ons iets te doen: beginnen met het nieuwe leven dat hij geeft, al doende leren, oefenen, inslijpen, etc. Dat geldt voor iedereen, hoe oud of hoe jong ook en hoeveel of hoe weinig daar al bewust van is.
1. De keuze om deel te nemen aan het avondmaal is voor mensen die zelf kunnen kiezen altijd een eigen keuze. Dat is zo. Ik heb daar hierboven weinig aandacht voor gevraagd omdat ik in een discussie instapte. In die discussie gaat het er wat mij betreft om of die keuze een voorwaarde is voor deelname. Daarvan zeg ik: nee. Anders gezegd: ik ga er niet vanuit dat iedereen die er is meedoet, maar dat iedereen die bij Jezus’ lichaam hoort mee moet kúnnen doen. Wij zijn niet gemachtigd daarin te selecteren: jij (nog) niet omdat je eerst zelf moet kunnen kiezen. Kleine kinderen kiezen überhaupt niet, ook niet om gedoopt te worden (een ander ritueel). Zoals hun ouders kiezen om hen te laten dopen kunnen ze ook kiezen om hen avondmaal mee te laten vieren.
2. Er is in de kerk nooit en nergens sprake van automatisme. Er is geen automatisch effect van de prediking, niet van zingen en bidden, niet van gesprekken die je voert, niet van onderlinge hulp en ook niet van dopen of avondmaal vieren. Als er effect is, is dat effect er omdat God zelf het eraan geeft. Dat is bovendien niet alleen positief. Door al die dingen kan ook uitkristalliseren dat iemand afstand van God neemt.
Als ik schrijf dat er een één op één verhouding lijkt te bestaan tussen de avondmaalsviering en de functionerende gemeenschap van de gemeente, gaat het mij om iets anders, namelijk dat het de hoe dan ook functionerende gemeenschap van de gemeente is die het avondmaal viert, niemand uitgezonderd, niemand ‘nog niet’. De gemeente als lichaam van Christus is de handelende persoon, en niet een groep leden daaruit, in die zin één op één.
Daarmee is niet gezegd dat het avondmaal automatisch zorgt voor een beter functionerende gemeente, al denk ik wel dat Jezus ons wat dit betreft niet voor niets ook het avondmaal gegeven heeft. Laat ik het zo maar zeggen: in een avondmaalsviering dringt Jezus wel sterk aan op een beter functionerende gemeente, waarin de leden ook de rest van de tijd hem delen en als broers en zussen met elkaar omgaan. Dat kun je naast je neerleggen zoals alles wat je meemaakt in de kerk, maar hoe meer bewust je aan de viering meedoet, des te lastiger is dat.
3. Ik leg de nadruk op de beker als ‘toast’ omdat Jezus zelf zegt dat die staat voor het nieuwe verbond in zijn bloed. Daarin grijpt hij zelf vooruit over zijn dood heen. Dat doet overigens heel de instelling. Anders had het ook geen zin op te dragen dit te blijven doen. Johannes geeft van Jezus de uitspraak door: ‘De Vader heeft mij lief omdat ik mijn leven geef, om het ook weer terug te nemen. Niemand neemt mijn leven, ik geef het zelf. Ik ben vrij om het te geven en om het weer terug te nemen – dat is de opdracht die ik van mijn Vader heb gekregen.’ (Joh. 10:17-18). Wat daar in de andere evangeliën het dichtst bij komt is de instelling van het avondmaal. Jezus rekent er in ieder geval op dat zijn dood resultaat zal hebben: hij stort zijn bloed voor de zijnen, voor een nieuwe verhouding van hen met God. Anders heeft het ook geen zin zijn dood te verkondigen.
Daar blijft altijd spanning in zitten. In klassieke woorden gaat het om ‘de heerlijke gedachtenis aan de bittere dood van Gods lieve Zoon’. Je kunt daar inderdaad best de andere bijbelse associatie met de beker mee verbinden waarin de beker staat voor de toorn van God die de goddeloze tot de bodem moet leegdrinken. Maar bij het avondmaal komt daar altijd weer overheen dat Jezus die beker (Getsemane!) in onze plaats hééft leeggedronken. Ik verbind het lijden en de kruisdood van Jezus meestal primair met het brood en het nieuwe leven door zijn dood met de beker, maar het een loopt in het ander over en beide bestaan niet los van elkaar. Persoonlijke overwegingen spelen niet alleen bij Jezus’ lijden, maar ook bij het nieuwe leven dat hij geeft (hoe werkt dat bij mij uit?), dus dat speelt bij mijn gedachtegang geen rol.
3 (bis). Er is een link met het Pesach-maal. Probleem daarbij is hoogstens dat het niet zo duidelijk is wat de link is tussen avondmaal en Pesach. In het bredere verband van de evangeliën lijkt het erop dat Jezus wordt geschetst als het definitieve Pesach-lam en dat zijn lijden en sterven dus een nieuwe exodus oplevert, deze keer niet uit de onderdrukking in Egypte, maar uit de slavernij van de boze en het kwaad (dat zit, denk ik, al in de aanduiding van Jezus als het Lam van God). Maar bij de instelling van het avondmaal worden alle typische en onderscheidende elementen van het Pesach-maal niet gebruikt. Het avondmaal is ook vanouds geen jaarlijkse viering en er wordt ook vanouds gewoon brood bij gebruikt (niet ongedesemd, zoals bij Pesach). Daarom benoem ik hierboven de oudtestamentische achtergrond bij het avondmaal ook breder. Deze manier van omgaan met brood en beker lijkt meer aan te sluiten bij de normale Joodse maaltijd en bij de dank- of lofoffer-maaltijd dan bij Pesach. Misschien kun je zeggen dat Jezus bij dit Pesach-maal een andere maaltijd instelt.
In Lucas 22:18 heeft Jezus het niet over het Pesach-maal dat hij niet meer zal eten tot het koninkrijk gekomen is, maar over de vrucht van de wijnstok. Wijn is daarbij de drank van feest en viering. Ik zou het verbinden met bijv. Lucas 24:26: Moest de messias al dat lijden niet ondergaan om zijn glorie binnen te gaan? In Lucas 22:16 zegt Jezus dat hij het Pesach-maal niet meer zal eten tot het zijn vervulling gevonden heeft in het koninkrijk, dus na de afronding van de definitieve uittocht uit deze wereld naar de nieuwe.
4. Jezus zegt: blijf dit doen tot mijn gedachtenis. Duidelijk is dus dat de avondmaalsviering iemand aan Jezus en zijn offer moet herinneren. Maar wie die iemand is staat er niet. De hele Westerse kerk heeft deze uitspraak genomen in de zin dat wij als avondmaalsgangers ons Jezus’ offer moeten herinneren, ons daar weer bij laten bepalen als de bron van ons bestaan. Jenson suggereert dat het er wel eens meer om zou kunnen gaan dat God zelf bepaald moet worden bij Jezus’ offer. Daarvoor pleit dat dit in het Oude Testament een normale manier van spreken is. God gedacht Israël in Egypte en psalmisten pleiten er bij God voor dat hij hen zal gedenken. Bovendien pleit daarvoor dat Jezus het avondmaal instelt in gebeds-kader: hij nam brood, sprak het dankgebed uit etc. Maar goed, ik ben hier ook niet uit. Vandaar dat ik het als extra gedachte inbracht.
5. Avondmaal vier je als gemeente, maar niet als ‘losse’ gemeente, maar als gemeente als onderdeel van en in verbondenheid met de hele kerk. In die grote kerk is al lang geleden uitgezocht hoe dat feest te vieren, namelijk tenminste in iedere eredienst en in gestileerde symbolische vorm (los van een gewone maaltijd, zoals nog in Korinte gebruik lijkt te zijn geweest).
Dat wil niet zeggen dat het alleen op die manier kan. In het kleine boekje van Tom Wright over het avondmaal wat hierboven genoemd wordt, somt hij een hele reeks vormen op die hij zelf al eens heeft meegemaakt of uitgevoerd. ‘Als de eucharistie inderdaad aan de overheden en machten verkondigt dat Jezus hen overwonnen heeft aan het kruis, dan kan het van tijd tot tijd nodig zijn de Jezus-maaltijd recht voor hun deur te vieren: op het vliegveld waar een nucleaire bommenwerper probeert op te stijgen, op straat voor het hoofdkwartier van een terroristische organisatie, op een schoolplein na een tragisch ongeval. Veel ziekenhuis hebben een kapel, en veel ervan zullen ook toestemming geven een avondmaalsdienst te houden op een afdeling wanneer dat passend is.’ Hij geeft het als zijn ‘overwogen mening, na meer dan twintig jaar de Jezus-maaltijd gevierd te hebben in kerken, kapellen, kathedralen, ziekenhuizen, studentenkamers, hotels, in oude ruïnes, op heuvels en stranden (inclusief een keer onder de verbaasde ogen van een Turkse soldaat op het strand waar Paulus afscheid nam van de oudsten uit Efeze), dat als de voorganger(s) de opzet van de dienst kennen (de Emmaüs-opzet waar we in de voorgaande hoofdstukken naar gekeken hebben), en als ze gevoelig zijn voor de mensen die erbij zijn en voor de tradities waar zij uit komen, er alle soorten van variaties mogelijk zijn, met allerlei momenten van vrijheid die in de structuur ingebouwd kunnen worden. Net zo goed zijn er allerlei momenten waarop je zo nauw mogelijk bij de gegeven structuur moet blijven voor de geestelijke gezondheid van alle betrokkenen. Dit zal altijd een kwestie blijven van persoonlijk, door de Geest geleid inzicht.’
Laat ik het zo maar zeggen: de grote kerk geeft je een bepaalde standaard en geeft je daarmee een regel aan; daar kun je van afwijken zolang de verbinding met die standaard duidelijk is. Bij alle vormen die we intussen in de Tituskapel al gebruikt hebben (en er zijn er dus nog veel meer mogelijk) ging het mij altijd om twee dingen: de verbinding met die standaard en het stimuleren dat de viering zo bewust mogelijk gebeurt. Ook de vorm die Arjen aandraagt zou prima kunnen.
Ik heb daar alleen bezwaar tegen in het kader van deze discussie. Je moet geen alternatieve vorm verzinnen die in feite neerkomt op een alternatieve viering waarbij de kinderen dan op de een of andere manier wèl mee kunnen doen, terwijl dat bij de normale viering niet kan. Wie bij ons in de gemeente groot genoeg is om in de kring te staan, brood te eten en een slok zoete wijn te drinken zou wat mij betreft dat ook moeten mogen doen. Dat ik daar tot nu toe geen werk van gemaakt heb (net zo min als van een wekelijkse viering) is omdat het avondmaal het laatste is waar je onrust, verwarring, gedoe en tweespalt bij in een gemeente kunt hebben en bovendien omdat juist bij een viering van de gemeente mijn mening er maar één is in het geheel. En geduld is een schone zaak 🙂
Bedankt voor wederom een helder verhaal. Momenteel bij ons in de gemeente erg actueel. Eisen hier, voorwaarden daar….pfff.
Heb je artikel gebruikt als voorstudie en ga ook anderen adviseren hetzelfde te doen.
vrgr, Arie