Onderweg, online-artikel 17 februari 2015
Er worden grote woorden gesproken in reactie op het besluit van de GKv-synode te Ede om geen landelijk deputaatschap ‘Kerk en Israël’ te benoemen. Het artikel van Erik de Boer levert daar genoeg voorbeelden van en online zijn een aantal mensen nog veel verder ‘losgegaan’. Ik heb er behoefte aan om wat aan de beeldvorming te doen die door zulke grote woorden ontstaat.
De insteek van de vrijgemaakte synode is vooral praktisch geweest. Er is algemeen beleid om het aantal landelijke deputaatschappen zo veel mogelijk te beperken. Dat heeft niet alleen met kosten te maken. De theorie dat een landelijk deputaatschap ‘van ons allemaal’ is blijkt in de praktijk vaak omgekeerd uit te pakken: landelijk werk is ‘van niemand’ en spreekt alleen de mensen aan die het toch al aansprak. De synode was eenvoudig niet overtuigd dat het werk dat gedaan wordt door de stichting Yachad in verbinding met de GKv Ommen om vormgeving in een landelijk deputaatschap vraagt.
De synode vond verder dat het feitelijke werk wel degelijk ondergebracht zou kunnen worden bij de vrijgemaakte koepelorganisatie voor het verspreiden van het evangelie: Mission. Dat betekent niet dat de vergadering geen oog zou hebben voor de eigen problemen die spelen bij contacten met het Joodse volk. Het betekent alleen maar dat de synode ervan uit is gegaan dat Mission die problemen op een goede manier kan hanteren.
Met beide punten hoeft niemand het eens te zijn. Maar geen van beide rechtvaardigt een wegzetten van de vergadering als bevangen in een vervangingstheologie of nog erger.
Wanneer dat toch gebeurt, is dat alleen maar een teken dat de critici zelf een bepaalde theologische visie op Israël hebben die kennelijk boven kritiek verheven is. Daarmee keert na de vergadering een gevoel terug dat ook op de synode al speelde: er wordt ons een bepaalde visie op Israël opgedrongen.
Ik kom zo op die visie terug. Waar het me nu om gaat: het feit dat een vergadering die uit vogels van behoorlijk verschillende theologische pluimage is samengesteld niet overtuigd wordt door een theologisch verhaal, betekent niet dat je kunt concluderen dat die vergadering een tegenovergesteld theologisch verhaal verdedigt. Je kunt alleen maar concluderen dat het voorstel dat er lag zonder het daarin verweven theologisch verhaal geen overtuigingskracht had.
In plaats van allerlei verontwaardiging over de synode uit te storten, zouden de zusters en broeders van Yachad (en Ommen) er goed aan doen om bij zichzelf te rade te gaan: hadden wij geen ander voorstel of tenminste een heel andere onderbouwing bij het ingediende voorstel moeten aanleveren? Zolang dat niet gebeurt, acht ik de kans ongeveer nul dat een volgende synode anders besluit dan de synode van Ede gedaan heeft.
Dat wat betreft de synode en het genomen besluit. Wat betreft de visie die het huidige Joodse volk een blijvende aparte, positieve positie geeft en vindt dat wij Paulus’ prioriteiten (eerste de Jood, dan de Griek) na tweeduizend jaar nog steeds als theologisch uitgangspunt moeten hanteren: ik vind dat een vreemde visie en ben blij dat die in onze kerken tot dusver nauwelijks een plek had.
Deze visie lijkt niet serieus te nemen dat in het Nieuwe Testament het volk Israël opnieuw gedefinieerd wordt rond de koning van Israël, de messias Jezus. De plaats en de titels van Israël (om met Erik de Boer te spreken) worden niet overgenomen door de kerk, maar door Jezus zelf. Bij het volk van God, dat vanouds heel de mensheid moest representeren, hoor je niet op basis van afstamming van Abraham, maar op basis van vertrouwen op de koning. Het zijn de op Jezus vertrouwenden die de ware kinderen van de vertrouwende Abraham zijn.
Dat dit een ingrijpende overgang is, staat buiten kijf. Maar hij wordt met zoveel woorden gemaakt door Jezus zelf (Johannes 8) en zijn apostel Paulus (Romeinen 9:6 en verder) en met zoveel daden getoond door de twaalf apostelen, die het opnieuw gedefinieerde volk weerspiegelen. Niet alleen de namen van de twaalf stammen komen terug op het nieuwe Jeruzalem, ook de namen van de twaalf apostelen.
Wat dit betekent voor de afstammelingen van Abraham die hun koning afwijzen, is geen massief en eenduidig gegeven dat met verwijzing naar een paar Bijbelteksten uit te werken valt, positief of negatief.
In de open situatie direct na Pasen is het voor Paulus in ieder geval niet eenduidig. Aan de ene kant betekent een niet vertrouwen op Jezus voor hem een afgehakt worden als tak van de boom van Israël. Aan de andere kant is het zijn eigen levenservaring dat God in zijn genade afgehakte takken opnieuw kan inplanten en baseert hij op Gods trouw zijn hoop dat dit nog heel vaak gebeuren kan en moet.
Aan de ene kant is het zonder meer Paulus’ levenswerk geweest om een kerk uit Joden en niet-Joden gezamenlijk te bouwen. Aan de andere kant verzet hij zich even hartstochtelijk tegen het opleggen van Joodse identiteitskenmerken aan niet-Joodse christenen. Hij brengt het Evangelie zo veel mogelijk eerst aan Joden en dan aan anderen, maar gaat even vrijmoedig door naar anderen als zijn volksgenoten de boodschap afwijzen.
Wat over het geheel vooral opvalt, is de openheid van de situatie toen. Alles wat we in het Nieuwe Testament over Joden die hun koning niet erkennen vinden, heeft aan die openheid deel: er was nog redelijke hoop op meer erkenning van Jezus onder de Joden.
Als in de tijd na de verwoesting van Jeruzalem de openheid verdwijnt en de Joden die Jezus niet erkennen hun eigen rabbijnse afsluiting van het Oude Testament maken, raakt dat ook de actuele betekenis van bijvoorbeeld Romeinen 9-11. En als in de eeuwen daarna kerk en synagoge eigen wegen gaan en posities uitharden, wordt dat een eigen gegeven dat hoort mee te wegen in alles wat we zeggen en doen.
Op een gegeven moment is het eenvoudig duidelijk geworden dat Paulus’ prioriteitsstelling niet meer die van de kerk kon zijn. Dat is geen kwestie van ongehoorzaamheid aan het evangelie, maar van nuchtere werkelijkheidszin en uiteindelijk van respect voor de ander die ander wil blijven.
We zitten dan in de tijd nog ver voor het verfoeilijke wangedrag van christenen tegenover Joden, dat eeuwenlang met de regelmaat van de klok opduikt, en al helemaal vóór de sublimatie daarvan in het Derde Rijk. Ook dat heeft een eigen impact, maar verwijzingen naar de Holocaust vervuilen wat mij betreft op dit punt de discussie alleen maar.
De kerk geloofde op goede gronden al lang voor deze zwarte bladzijden in de kerkgeschiedenis niet meer aan de blijvende betekenis van Paulus’ ‘eerst de Jood, dan de Griek’. Ze was teruggevallen op wat eigenlijk ook al de inhoud van Paulus’ prioriteitsstelling was: eerst de naaste, dan de verre naaste. Horen er Joden bij de naasten, dan mogen zij niet overgeslagen worden. Maar Paulus’ regel zonder meer geldig verklaren is niet meer dan een vorm van ongereformeerd biblicisme.