Kontekstueel. Tijdschrift voor gereformeerd belijden nú, jaargang 17 (2002-2003) 1,10-14 (oktober 2002)
Wat is er in vrijgemaakt Nederland aan de hand, dat daar opeens zo’n steen in de vijver wordt gegooid als dat artikel van Henk Jasperse? En hoe bijzonder is dat eigenlijk? Speelt er iets aparts in de vrijgemaakt Gereformeerde Kerken of stuiten ze na zoveel jaar gewoon op dezelfde ontwikkelingen als eerder andere kerken? Het Nederlands Dagblad gaf twee kringgesprekken met reactie op ‘de zaak H.J.’, één met vier vrijgemaakte en één met vier niet-vrijgemaakte voorgangers. 1 Vergeleken met alle commotie in vrijgemaakte kring bleken de laatste vier niet bijzonder onder de indruk. Toch een kwestie dat vrijgemaakten hier ook gewoon eens doorheen moeten dus? Of speelt er meer, iets typisch vrijgemaakts?
Over dit soort vragen ga ik in het vervolg iets zeggen. Ik schrijf dan over m’n eigen kerkelijke context. Ik ben vrijgemaakt geboren en getogen, gevormd en getekend: hoe dissident ook, ongeneeslijk vrijgemaakt. Al te objectief zal het dus wel niet worden. Dat hoefde ook niet, begreep ik. Maar het kan ook haast niet. Ik ervaar de situatie in onze kerken momenteel als buitengewoon complex. Allerlei factoren uit de geschiedenis en het heden brengen op onvoorspelbare manier beweging. Later zullen historici ze misschien evenwichtig voor onze kleinkinderen uitwerken. Nu maak ik deel uit van ‘een kerkgenootschap in de storm’ (Friesch Dagblad) en ga ik dus een paar dingen onevenwichtig naar voren halen. Ik ben me ervan bewust dat het maar een enkel aspect is en dat er veel meer te zeggen valt.
Dat enkele aspect proef ik in wat ik de meest opvallende uitspraak vond in het gesprek met de vier vrijgemaakten: “De leer speelt in het kerkelijk leven nauwelijks een rol. Er is veel oppervlakkigheid, in preken, in het persoonlijk leven. Er speelt van alles, op het gebied van de kerk, de Schrift, uitverkiezing, verzoening, maar het wordt niet uitgepraat. Kernbegrippen van de gereformeerde leer, zoals wedergeboorte, uitverkiezing, verbond, zijn de afgelopen decennia nauwelijks besproken. Aanvechtingen spelen in onze spiritualiteit geen rol. En dat is wat Jasperse meemaakt.” (B. Kamphuis). Dat lijkt me raak getypeerd. De leer speelt geen actieve rol in onze kerken. En juist het ontbreken van een doordenking van de oude leer vanuit actuele aanvechtingen is het probleem van Jasperse: hij krijgt niets concreets aangereikt om te vertellen, te ‘leren’ aan mensen van vandaag, zichzelf in de eerste plaats.
De problematiek van hoe je mensen vandaag bereikt met een concreet evangelie is duidelijk niet typisch vrijgemaakt. Ze domineerde het niet-vrijgemaakte groepsinterview. In het algemeen zie ik de Jasperse-discussie vooral als onderdeel van het gesprek over de moeiten van een eigentijdse contextualisatie van het christelijk geloof en vooral van de gereformeerde traditie. Zoals diverse mensen signaleren (Graafland, Van de Beek, Geluk) heeft de gereformeerde traditie contact met de huidige cultuur verloren. Wat Jasperse deed was in feite de problemen verwoorden die dat op het grondvlak in de kerken geeft: relevantieverlies, vervreemding, desoriëntatie. Afgezien van de larmoyante toon was het inhoudelijk niet veel meer dan destijds al in de discussies over de boodschap en de kloof aan de orde was geweest.
Maar het is dat ontbreken, dat gemis aan (actuele) leer, dat de eigen vrijgemaakte setting van de artikelen van ‘ds. H.J.’ raakt: er is zelfs niets meer om je tegen af te zetten. Dat past bij de situatie zoals ik die om me heen zie: in de huidige ontwikkelingen in de vrijgemaakt Gereformeerde Kerken speelt de leer geen actieve rol. Dat is iets eigens: over de afbraak van de vrijgemaakt gereformeerde wereld zal nooit een boek geschreven kunnen worden onder de titel ‘De theologen gingen voorop’. 2 Bij ons hobbelen de theologen overal achteraan. De ontwikkelingen worden in gang gebracht en gehouden door (kritische) gemeenteleden, door buiten- of hoogstens semi-kerkelijke organisaties, en de laatste jaren in toenemende mate door deskundigen in landelijke deputaatschappen. Theologen en predikanten doen daarin mee, soms registreren ze, maar nergens hebben ze het initiatief. Wat dit betreft is ook Jasperse een typisch vrijgemaakte predikant: hij registreert, maar initieert niet.
Zo’n situatie, waarin van alles verandert maar niet door theologische initiatieven, is bijzonder voor een orthodoxe kerk. Voor zover ik kan zien hoort ze bij de vrijgemaakte wereld vanaf de jaren tachtig van de vorige eeuw. Daarvóór gingen ook de vrijgemaakte theologen voorop. Al vóór de Vrijmaking waren de ontwikkelingen theologisch geladen. De Vrijmaking zelf was vooral een theologisch conflict, waarin de kuyperiaanse hoofdstroom in de Gereformeerde Kerken botste met een eigenzinnig geradicaliseerde versie van een onderstroom uit de afgescheiden traditie. 3 De opbouw van de vrijgemaakte ‘mini-zuil’ was sterk theologisch gemotiveerd. Het conflict in de jaren zestig was opnieuw een theologisch conflict. Maar dan stokt het.
In de gezuiverde vrijgemaakt Gereformeerde Kerken van de jaren zeventig en tachtig wordt rustig gewerkt aan de uitbouw van een eigen wereld. Wat de vrijgemaakte wereld kenmerkt en onderscheidt is dan vooral een vanzelfsprekende achtergrond van institutionele orthodoxie. We worden geacht het over van alles eens te zijn, en gaan ervan uit dat we in de kerk gereformeerd christen zijn. In pers, preken, catechisaties en gereformeerd onderwijs wordt de gegeven leer zo goed als mogelijk overgedragen, maar het is niet de bedoeling dat bij de toeëigening serieuze vragen gesteld worden, 4 en het is zeker niet de bedoeling dat die overdracht kritisch vorm krijgt. 5 Binnen de muur van de gegeven leer ontstaat een zelfstandige wereld waarin de leer vrijwel niet ter discussie staat. De samenhang in die vrijgemaakte wereld wordt hoe langer hoe meer sociaal. 6
Die structuur blijft, ook als in de jaren negentig blijkt dat de vrijgemaakte wereld een eigen leven gaat leiden. De ontwikkelingen komen, voor zover ik kan zien, van twee, later drie kanten. Historisch gezien stuitten in de eerste plaats een aantal gereformeerde organisaties op problemen in de praktijk. Begin jaren tachtig al speelde een intensieve discussie over samenwerking met andere, niet vrijgemaakte organisaties. De praktijk won. De oude vrijgemaakte theorie bleek niet te werken. Eind jaren tachtig blijkt dan dat veel gemeenteleden de situatie binnen de vrijgemaakt Gereformeerde Kerken als onbevredigend ervaren. Vanuit diverse invalshoeken worden kritische vragen gesteld, eerst vooral in de gemeenten, vanaf 1992 ook in een tijdschrift: Bij de Tijd. Daarbij duiken leer-elementen op: de visie op het ambt, de preek, de persoonlijke ethiek, de verhouding met ‘evangelischen’, de eredienst. Maar ze worden vanuit de gemeente door niet-theologen aan de orde gesteld en door theologen en predikanten nauwelijks opgepikt. Ik heb de indruk dat het hier in feite om het rationaliseren van onvrede met de praktijk ging. Tot een zelfstandige nieuwe visie komt het bij geen van deze thema’s. 7
Niet voor niets viel hier een paar keer het woord ‘praktijk’. Binnen de muur van de gegeven leer gingen mensen vragen stellen bij de praktijk, bij het functioneren van de gemeenschap, bij het werken van ideeën en idealen. In eerste instantie gaven de theologen niet thuis en gingen mensen zoeken naar alternatieven. Het waren gemeenteleden die initiatief namen om contact te leggen met de Angelsaksische gereformeerde traditie (Grace Invest). Daar vonden ze radicaliteit en een hanteerbaar christendom, tegenover de halfslachtigheid en lauwheid in Nederland. Later haakten de theologen aan. Aan de Theologische Universiteit in Kampen werd het curriculum dienstbaar gemaakt aan de praktijk: praktische theologie en gemeenteopbouw werden dominant. 8 Hoe nodig meer aandacht voor de praktijk ook was, en hoe waardevol een aantal van de uitkomsten, het kan toch niet verbergen dat de theologen echt achteraan hobbelden.
In het kader van deze overgang naar de praktijk duiken de laatste jaren een aantal landelijke deputaatschappen op als derde factor in het veranderingsproces van de vrijgemaakte wereld. De meest opvallende zijn de deputaatschappen die zich met de liturgie en de gezangen bezig houden, maar er valt aan meer te denken (werkbegeleiding predikanten, toerusting evangeliserende gemeente, bijvoorbeeld). In alle gevallen geldt dat de ontwikkelingen niet-theologisch zijn, maar uit de hymnologie, de liturgiegeschiedenis of uit de sociale wetenschappen komen. Telkens ook gaat het om het aanleveren van materiaal voor verbetering van de praktijk. Zorgvuldig wordt vermeden dat daarbij leer-punten aan de orde komen. De structuur van de vrijgemaakte wereld blijft in stand. Binnen de muur van de gegeven leer speelt het leven zich af. Intussen blijkt dat waar het niet meer over gaat eenvoudig te verdwijnen, zonder dat er iets positiefs voor in de plaats komt: uit de muur is de een na de andere steen praktisch weggebroken of uitgevallen. Maar dat is een groot taboe.
Dat taboe kon wel eens de vrijgemaakte variant zijn van de overduidelijke frustratie die de Gereformeerde Kerken in Nederland de das om heeft gedaan. De Vrijmaking leverde daar iets op van ‘nooit meer tuchtmaatregelen’. Toen later het christelijk geloof echt ter discussie kwam deed men niets, met alle gevolgen van dien. In onze kerken proef ik iets van ‘het mag niet over de leer gaan, want dan kon het wel weer eens op een kerkscheuring uitdraaien’. Er is een enorme krampachtigheid om toe te geven dat we feitelijk in meerderheid een andere positie innemen dan twintig jaar of meer geleden. Intussen heeft dit, ergens net als in de Gereformeerde Kerken, een averechtse uitwerking. Er is een sfeer ontstaan waarin zaken systematisch niet doorgesproken worden. Er hangt een onmiskenbare geur van onoprechtheid rond generale synodes die anders beslissen dan vroeger zonder dat te verantwoorden. De gang van zaken rond het Liedboek voor de Kerken is er het beste voorbeeld van. Zonder een beargumenteerde afwijzing van de onzin die daarover in de jaren zeventig en tachtig gedebiteerd is zijn er grote delen uit vrijgegeven. Dat is vragen om problemen.
Die problemen hangen wat mij betreft samen met de structuur van de vrijgemaakte wereld. Het op de achtergrond houden van de leer, die niet betrekken op de ontwikkelingen en als daar reden voor is opnieuw uitwerken in een nieuwe visie, 9 levert een vreemd geheel op, waarin in feite binnen de muur van de gegeven leer een gemeenschap zich ontwikkelt tot een kokende pot van meningen, ideeën, wensen en overtuigingen, die in meerdere of mindere mate juist vervreemd zijn van die gegeven leer. Vreemd genoeg geldt dat voor alle posities in de vrijgemaakte gemeenschap. Ik vond tenminste vanuit historisch perspectief de melding dat nogal wat behoudende vrijgemaakten bij de laatste verkiezingen op de SGP gestemd hebben (zoals ze vaak ook het Reformatorisch Dagblad lezen) minstens even schokkend als de hele Jasperse-affaire: de primaire insteek van de Vrijmaking sluit affiniteit met de ultra-gereformeerde wereld volstrekt uit. 10
Terug naar de Jasperse-case, nu in verband met die vrijgemaakte institutionele orthodoxie. De extra impact van Jasperse’s artikelen in vrijgemaakte kring begrijp ik onder meer daaruit dat hij direct die vanzelfsprekende achtergrond raakt. Hij heeft het taboe geschonden, des te meer als predikant. 11 Het blijkt tenminste niet meer vanzelfsprekend dat we in de kerk gereformeerd zijn. Aan de ene kant schokt dat vrijgemaakten veel meer dan anderen, voor wie zoiets sowieso al niet vanzelfsprekend was. Aan de andere kant geeft het veel vrijgemaakten een ‘kleren van de keizer’-ervaring: die muur van gegeven leer was al lang rot en ondergraven. In beide gevallen komt het er voor mijn besef op aan dat op de een of andere manier het immense systematisch-theologische tekort in de vrijgemaakte wereld wordt aangevuld. We zullen iets nieuws moeten met de gereformeerde leer, iets wat opnieuw contact legt met het levende leven ook binnen de vrijgemaakte wereld. Maar gegeven dat tekort verwacht ik niet dat we dat als vrijgemaakten zelf zullen kunnen. Uiteindelijk zitten we als gereformeerden in Nederland samen in één schip. Laten we daar nog wat meer consequenties aan verbinden dan dit themanummer.
Noten
1. ‘Reden voor verootmoediging’, 18 mei 2002, ‘Een Woord om mee te sterven’, 1 juni 2002. Alle teksten uit het Nederlands Dagblad zijn op het Internet leesbaar in een dossier op www.nd.nl.
2. Zie: A.M. Lindeboom, De theologen gingen voorop. Eenvoudig verhaal van de ontmanteling van de Gereformeerde Kerken, Kampen (Kok) 1987.
3. Ik kan dat hier niet uitwerken, maar m.i. verdienen de vrijgemaakt Gereformeerde Kerken van het begin af een eigen benadering en geschiedschrijving ten opzichte van de Gereformeerde Kerken in Nederland. Het vrijgemaakte gedachtegoed laat zich niet vanuit Kuyper begrijpen. Voor zover ik kan zien zijn door Klaas Schilder en zijn leerlingen ideeën uit de legitimistische afgescheiden stroming (rond Lucas Lindeboom) vernieuwd en geradicaliseerd. Daarbij zijn elementen van Kuyper overgenomen, maar die krijgen een nieuwe plaats in dit andere geheel. Zie over die legitimistische afgescheiden richting D.Th. Kuiper, De Voormannen, Meppel (Boom) 1972.
4. Mijn eigen herinnering aan de opleiding in Kampen wordt gedomineerd door de structurele ontmoediging om zelf na te denken en de ‘hapklare brokken’ die door de docenten werden aangeleverd kritisch te bevragen.
5. Een kritische, beoordelende houding werd en wordt bij predikanten niet op prijs gesteld. Ik heb dat in 1997 aan den lijve ervaren naar aanleiding van een artikel waarin ik de grote gevoeligheden van de status van de belijdenissen en de uitspraken van de jaren zestig geraakt had, en merk het nog regelmatig. De predikanten worden geacht hoeders van de gegeven leer te zijn. Er over nadenken mag alleen als je het er uiteindelijk weer mee eens bent.
6. Ik bedoel dat in wat vrijgemaakten verbindt een gemeenschappelijke overtuiging veel minder een rol speelt dan een gemeenschappelijke sociale geschiedenis: dezelfde kerk, dezelfde school, je contacten-netwerk binnen de kerk. Pas de laatste jaren zie je vrijgemaakten in grotere aantallen een contacten-netwerk buiten de eigen kerkgemeenschap opbouwen. Ik signaleer in dit verband alleen wat ik als de grootste bedreiging voor het functioneren van de gemeenten in ons kerkverband zie: de immense sociologische verwoesting die de trek naar de vrijgemaakte scholen voor voortgezet onderwijs heeft aangericht. Daar gaat een eigen onvoorspelbare invloed van uit.
7. Ook binnen de theologie blijven discussies steken. Een sterk voorbeeld vind ik de niet-voortgezette discussie tussen J. van Bruggen (Ambten in de apostolische kerk, Kampen, Kok, 1984) en C. Trimp (Ministerium, Groningen, De Vuurbaak, 1982). Een nieuwe systematisch-theologische synthese tussen exegese en ambtelijke vakken is voor zover ik weet nog steeds niet tot stand gekomen.
8. Pas de laatste jaren is er weer sprake van gericht systematisch-theologisch onderzoek, maar de resultaten daarvan moeten nog komen.
9. Ik formuleer hier actief zonder daarmee te bedoelen dat er door mensen voor gekozen is om zo te handelen. Taboe’s worden niet gemaakt, maar ontstaan. Ik proef in de ontwikkelingen eerder onmacht en onwillekeurige angstreflexen. Zie voor een eerste analyse daarvan het hoofdstuk ‘Geloven in een angstige kerk’ in Wubbo Scholte, Met kippevel: angst en angststoornissen, Goes (Oosterbaan & Le Cointre) 1993.
10. Die primaire insteek van de Vrijmaking lag in de directe aanspraak van de beloften van het evangelie: als God je laat zeggen dat zijn genade voor jou is wordt de vraag ‘of het wel voor jou is’ een verboden vraag. De vraag is des te meer wat je met die genade doet. Over toeëigening kan in vrijgemaakte zin alleen gesproken worden als over een je eigen maken van iets wat je gekregen hebt. Dat staat haaks op de dominante lijn in de ultra-gereformeerde traditie waarin je het evangelie in feite niet gekregen hebt voordat het je op een speciale manier is toegeëigend.
11. Vanuit de rol van de predikant als de hoeder van de gegeven leer begrijp ik de extremen in de reacties. Trouwens niet alleen in de publieke respons: er blijken collega’s te zijn die voor hun kerkenraad hebben moeten verklaren dat zij ‘Henk Jasperse’ niet zijn.