Onderweg online | 17 maart 2023
Nu het weer oorlog is in Europa, klinken ook weer stemmen die (christelijke) vormen van pacifisme en geweldloosheid aanprijzen. De tijd is daarvoor duidelijk nog niet rijp. Klaas Vos brandde ze in het Nederlands Dagblad van 10 februari met grote woorden af: pervers en van een harteloze naïviteit. Zo’n twee weken later vulde Hubert Smeets in de NRC aan: tegenover het Kremlin-regime is het gebroken geweertje nu niet meer dan een pathetisch gebaar.
Toch lazen we zondag 19 februari in alle kerken die het oecumenisch leesrooster volgen het slot van Matteüs 5, uit Jezus’ Bergrede, inclusief zijn gebod om je vijanden lief te hebben en niet te haten. Ook als je het woord liefhebben ontdoet van de emotionele lading die het onder ons gekregen heeft, blijft Jezus’ onderwijs toch dat kinderen van zijn Vader ook goed te zorgen hebben voor hun vijanden en voor hen te bidden. Is dat ook harteloos naïef en niet meer dan een pathetisch gebaar?
Ik heb de vingerwijzing maar eens gevolgd die Matteüs 5 zelf geeft: kinderen van je Vader in de hemel – zo worden in vers 9 de vredestichters gelukkig geprezen – ze zullen kinderen van God genoemd worden. Dat levert in ieder geval een diepe waarheid op: zolang je je vijand haat, kom je nooit verder dan een bevroren conflict of een vernietiging van je tegenstander. Pas als je in staat bent om voor je vijand te zorgen, komt de hoge kunst van het vrede sluiten binnen je bereik. Vrede sluit je met medemensen, niet met de baarlijke duivel zelf. Vrede geeft ook de belangen en de angsten van je tegenstander een plaats. Voor vrede moet je met de ogen van je vijand kunnen kijken.
Intussen is het daar in Oekraïne wellicht nog geen tijd voor en moet er gevochten worden. Maar dat kan niet zo blijven, en zal niet zo blijven. Juist in de oorlog is het tijd om ons voor te bereiden op het sluiten van vrede. Daarin lijkt me de wijsheid die van kinderen van God verwacht mag worden: pas als we onze vijanden liefhebben, kunnen we vrede met hen sluiten.