Onderweg 2 (2016) 5,31 (5 maart 2016)
Er zijn dingen die God nogal belangrijk vindt, belangrijker dan andere dingen. Recht doen hoort daarbij (Micha 6:8). Het is één van de manieren waarop Abraham en zijn nakomelingen tot een zegen zullen worden voor alle volken: ze handelen rechtvaardig en goed, oefenen gezag uit op een betrouwbare manier (Genesis 18:19).
De HEER begint dan ook meteen met het oefenen daarvan: Hij betrekt Abraham in zijn beslissing over Sodom en Gomorra (Genesis 18). Vervolgens blijken God en Abraham het over één ding helemaal eens te zijn: als de goeden en de kwaden over één kam geschoren zouden worden, zou de rechter van de hele aarde onrecht doen (18:25). Ook recht doen kent prioriteiten. Dat er geen onschuldige slachtoffers vallen, is veel belangrijker dan dat de kwaden gestraft worden voor hun misdaden. Recht doen kent zelfs principes: een beslissing of maatregel nemen waarbij de goeden onder de kwaden lijden, is onrecht doen.
Intussen is er maar weinig wat in Den Haag zo onbelangrijk gevonden lijkt te worden als dat de goeden onder de kwaden lijden. Het handhaven van wet- en regelgeving, het bestrijden van fraude, het straffen van de kwaden voor hun misdaden, het is allemaal veel belangrijker dan dat er onschuldige slachtoffers vallen. De resultaten zijn dwaas.
Het meest voor de hand liggende voorbeeld is niet meer dan een voorbeeld: de operatie rond de uitbetaling van persoonsgebonden budgetten in de zorg heeft inmiddels een veelvoud gekost van de schade die de fraude ooit aanrichtte. Maar om dwaasheid gaat het nu niet. Abraham zou zeggen: de resultaten zijn onrecht, roepend en schreeuwend onrecht dat juist zwakken in de samenleving wordt aangedaan.
Wie heeft ons wijsgemaakt dat hier wel mee te leven valt? Wie heeft ons geleerd dat de goeden ‘nu eenmaal’ onder de kwaden moeten lijden? Welk ideaal of welk belang beslist dat onrecht op de koop toe genomen moet worden? Goede kans dat dat onze werkelijke god is.