Gereformeerd: wat zegt een naam?

Inleiding

Het heeft er veel van weg dat in Nederland ‘gereformeerd’ en ‘gereformeerd zijn’ zoveel imago-schade heeft opgelopen dat het merk definitief onverkoopbaar is geworden. Al is de tijd van de ex-gereformeerde ressentiment-schrijvers voorbij, gereformeerd zijn blijft synoniem met van alles, inclusief God zelf, een kwestieuze dwingelanderige entiteit maken. 1 Verstandelijkheid, ingewikkeldheid, exclusiviteit, eindeloze discussies en polemieken, kerkscheuringen, deprimerende zwartgalligheid en een totaal gebrek aan humor, het zijn zo wat dingen die worden opgeroepen door ‘gereformeerd’. Lees verder

Kiezen voor een visie

lezing gehouden voor de ZBUD van gereformeerde studentenverenigingen, Utrecht, 17 mei 2003

Stellingen

1. Het is beter niet over de gereformeerde identiteit van de verenigingen te spreken, maar over het gereformeerde als component van de identiteit van de verenigingen.

2. Het gereformeerde als component van de identiteit is de bestaansgrond (ratio essendi) geweest van de gereformeerde studentenverenigingen. Dat is het nog.

3. Nu kiezen voor een component ‘gereformeerd’ in je identiteit betekent kiezen voor een visie, niet kiezen voor een welomschreven levensvorm.

4. Gereformeerd moet je samen willen zijn, anders kun je er beter mee ophouden.

Lees verder

Kerstavond 2002

Het kind van de rekening

Geachte dorpsgenoten, dames en heren, jongens en meisjes,

Toen het kind van de rekening klein was lag het in een warm wiegje, met geborduurde lakentjes en twee dekentjes. Pappa keek trots door zijn bril met hoornen montuur en mamma trok haar bloemetjesjurk recht. De wereld ging een stuk verbeterd worden. Socialer zou het worden, en eerlijker. Hun kind van de rekening zou het resultaat meemaken van alle axie, van Mao, van JFK, van Che en van MLK. Ze hadden een droom, en nu ook een kindje.

Toen het kind van de rekening groter werd, was het vrij. Vrij om te doen wat het wilde. Vrij om te zeggen wat het wilde. Vrij om te worden wat het wilde. Dus werd het kind van de rekening eerst vervelend, en toen brutaal, en tenslotte niks. Maar dat gaf niet, want pappa en mamma waren ook vrij. Ze waren zelfs heel druk met vrij zijn: op hun werk, en bij hun club, en met hun scheiding en met hun nieuwe relatie. Ze hadden geen dromen meer, maar wel twee auto’s.

Toen, op een gegeven moment – het maakt niet zoveel uit wanneer precies, geschiedenis hoort niet bij de sociale vaardigheden – toen, op een gegeven moment kwam het woord van de werkelijkheid tot het kind van de rekening, en het werd een profeet. Het schreef wat in kranten en praatte wat op MTV. Het was er al snel achter dat het toch niet erg serieus genomen werd en stelde zich dus bescheiden op. Geen grote demonstraties, met toeters en spandoeken. Het kind van de rekening organiseerde een stille tocht, met kaarsen. ‘Tenslotte,’ zei het, ‘je moet vrede hebben met het feit dat je niet weet waar het allemaal goed voor is. De zinloosheid van het bestaan vieren. Als ik niet weet hoe het met de wereld moet, dan maak ik het wel gezellig met mijn vriendin, met toastjes en brie.’

De rest is toch maar drukte die niets voorstelt. ‘Aan oude idealen heb je niks. Daarom zijn het ook oude idealen.’ Niemand meent ze. ‘Iedereen maakt zich druk over allochtonen, maar de actie blijft beperkt tot hapjes eten op een multicultureel festivalletje. Intussen brengen ze hun kinderen naar een blanke school.’ schreef het kind van de rekening. En het vertelde: ‘Een beter milieu begint bij jezelf, zie je op tv. En vervolgens zie je dat Schiphol mag uitbreiden en dat activisten van vroeger een tweede auto aanschaffen. Dat ontneemt je de motivatie om iets te ondernemen.’

En dus ondernam het kind van de rekening verder ook niets. In stilte, en in kranten, en soms eens op MTV, dacht het hardop: ‘De milieuschuld, de staatsschuld, de kosten van de vergrijzing, de hypotheek bij de rest van de wereld, het morele tekort, als wij veertig zijn gaan we daar dus wel voor betalen.’ Nou ja, we zien wel. We zijn nog geen veertig. Voorlopig vinden we het wel goed zo.

***

Toen het kind van de rekening klein was lag het in een warme voederbak. Het was trouwens zomer. Vreemde mensen bogen zich over de krib. Ruig volk. Ze brachten de stank van hun geiten mee naar binnen. Ze praatten honderduit. Iets over engelen. Een tijdje later weer vreemd volk. Een soort zigeuners, magiërs. Ze gaven wat goud, wat wierook, wat mirre. Ze praatten honderduit. Iets over een ster en een koning. Het zou wat worden met het kind van de rekening. Maar toen had pappa een droom, en hij stond op en hij nam in de nacht het kind van de rekening en zijn moeder en werd een tijdje asielzoeker in Egypte.

Toen het kind van de rekening groter werd, werd het wijs. Mensen waardeerden het, verbaasden zich er soms over: hoe komt een kind uit zo’n achterlijk plaatsje aan zulke diepzinnigheden? Hij is er toch eentje van de timmerman? Maar het kind van de rekening wist dat het er niet eentje van de timmerman was. Hij kende zijn Vader. Hij was het Kind van de rekening. Hij had geen dromen. Hij had een opdracht. Hij had geen illusies. Deze wereld wordt niet meer verbeterd. Er komt een nieuwe, op zijn rekening.

Toen, op een gegeven moment, het kind van de rekening was ongeveer dertig jaar oud, toen begon het aan zijn opdracht. Het werd een profeet. Het onderwees de mensen zijn wijsheid. Veel begrepen ze er niet van. Erg serieus werd het niet genomen. Toch maakte het kind van de rekening leerlingen. Die begrepen er ook niet veel van. Iedereen dacht dat de wereld toch verbeterd zou gaan worden. Ze wilden demonstraties, met toeters en spandoeken. Maar het kind van de rekening organiseerde zijn eigen tocht door het land. ‘Ik kom de rekening betalen voor de zinloosheid van het bestaan,’ zei het, ‘en voor alles wat jullie niet menen en toch zeggen.’

Maar ja, toen werden de mensen boos. ‘Wie denk je wel dat je bent?’ zeiden ze. En ze hebben het kind van de rekening opgehangen. Het was dan ook het kind van de rekening. Niet dat het veel geholpen heeft, trouwens, dat boos worden. De wereld is nog altijd niet verbeterd. Dat ophangen leverde meer op. Een dag of drie later bleek tussen de regels door alvast een nieuwe wereld begonnen, op zijn rekening. Het kind van de rekening was niet meer dood. Het leeft. Het is dan ook het Kind van de rekening.

***

Morgen is het kerstfeest.
Welk kind wilt u voor uw rekening nemen?
En jij?

Ik dank u voor de aandacht.

gehouden in de Ned. Hervormde Kerk, Loenen aan de Vecht, 24 december 2002

Geloof nooit een dominee

Amicae amicique,

Vroeger zeiden ze er dan nog iets bij als: waarde commilitones, en misschien moet ik dat vanavond ook maar doen: vrienden m/v, medestrijders,

In een wereld waarin leugenaars leugenaars leugenaars noemen vanavond een tweede lezing-met-bespreking over christen student zijn onder druk, geestelijke nood en andere grote woorden, zoals dogmatische en dogmenhistorische ontwikkelingen en zo. Ik houd mijn verhaal onder een bijpassend motto, mijn eigen variant op de aloude Kretenzer-paradox: beste mensen, geloof nooit een dominee.
Dat deden jullie toch al niet? Prima, daar kan ik inkomen. Tenslotte hebben dominees wel wat van openbaar vervoer: op een tijd die je niet uitkomt proberen ze je van een plaats waar je niet bent te brengen naar een plaats waar je niet wilt wezen. Maar doe dat dan ook vanavond niet -, een dominee geloven. Geloof nooit een dominee, juist niet als-t-ie je gelijk geeft.
Kortom, denk zelf, neem mijn verhaal rustig met wat korreltjes zout als je dat nodig lijkt, en als je het er echt niet mee eens bent, kom maar op, straks. Dan heb ik nu tenminste de ruimte om mezelf te zijn en de nodige sweeping statements te maken die altijd nog genuanceerd kunnen worden.

Om te beginnen: gereformeerde christen studenten hebben onder meer moeite met omgaan met de onchristelijke wereld van cultuur en universiteit, omdat ze door hun kerkgemeenschap niet geholpen worden en niet geleerd hebben te opereren in de ruimte van de kerk van alle tijden en plaatsen.

Het moest gaan over dogmatische en dogmenhistorische ontwikkelingen vanavond. Nou, dan ben ik met onze eigen kerken snel klaar. Wat mij betreft is het probleem van de vrijgemaakt gereformeerde theologie dat ze niet bestaat. Je hebt wel de nodige dominees. Sommige daarvan zijn vrijgesteld van gemeentewerk om in Kampen les te geven. En de meesten daarvan zeggen regelmatig iets zinnigs. Maar theologen zijn uiterst zeldzaam. Misschien intussen vijftien in totaal, inclusief de Kamper dominees. En of ze het nu toegeven of niet: die, zeg, vijftien, zijn allemaal bezig om uit van alles en nog wat uit de grote wilde theologische wereld iets nieuws in elkaar te knutselen omdat de vrijgemaakt gereformeerde theologie niet bestaat.
Voor daar misverstand over ontstaat: ik tel mezelf niet bij die vijftien. Misschien had ik theoloog kunnen worden, misschien word ik het nog wel eens. Voorlopig ben ik predikant en amateur-theoloog.
Wat je intussen in de kerken vooral tegenkomt is het handhaven van een bepaalde traditie, een cluster ideeën en idée-fixen, die buiten discussie moeten blijven. Maar dat heeft met theologie niets te maken. Bij theologie in engere zin, dogmatiek of systematische theologie, gaat het er altijd om dat je doordenkt over wat je gelooft, dat je terug vraagt achter overgeleverde gedachten en dat je die opnieuw probeert te verwoorden voor de eigen situatie. Mensen die dat systematisch doen zijn in onze kerken uitzonderingen die de regel bevestigen.
Heel in het algemeen gezegd betekent dit, dat je als christen student vanuit onze kerkgemeenschap nauwelijks geholpen wordt bij de cultuurschok van de grote wereld van debat, verschil van mening, doorvragen en doordenken die bij een universiteit hoort. Op universitair niveau wordt het christelijk geloof in onze kerken praktisch niet verwoord. En wie het toch probeert kan rekenen op de nodige problemen met de inquisitie van de handhavers.
Intussen valt me zo nu en dan op dat kritische studenten toch heel vrijgemaakt kunnen blijven. Ik bedoel: dat ze er van uit blijven gaan dat onze kerkgemeenschap ‘de’ kerk is. Word ik niet geholpen en aangesproken in m’n eigen kerk, nou, dan is dat het wel met het christelijk geloof. Alsof de kerk niet immens veel groter is dan onze afdeling en alsof er verder ook niets zou gebeuren. En dan heb ik het niet over allerlei praktische evangelische boekjes of nieuwe vormen van georganiseerd gemeente-zijn of zo. Dat heeft ook nog niet zoveel met theologie en nadenken te maken. Meer met marketing en verkoop-techniek. Daar heb je pas iets aan als je ook iets te verkopen hebt. Volgens mij is er het nodige te vinden in de ruimte van de kerk waar je wat aan hebt, ook als christen student onder druk, of zo.

Daar kom ik zo op terug. Eerst nog even iets ‘dogmenhistorisch’. Want je zou je kunnen afvragen: hoe kan dat zo, dat die vrijgemaakt gereformeerde theologie in feite verdwenen is? In het algemeen kun je onderscheiden tussen typen theologie aan de hand van het publiek waar een theologie zich speciaal op richt. Je hebt vormen van theologie die zich speciaal richten op de maatschappij. Bevrijdingstheologie en feministische theologie zijn daar de bekendste van. Je hebt vormen van theologie die zich speciaal richten op wetenschappelijke en culturele ontwikkelingen. Die zijn vaak hoog abstract en zijn in direct gesprek met eigentijdse filosofen en wetenschappers. Het beste eigentijdse voorbeeld daarvan is waarschijnlijk de Systematische Theologie van de Duitser Wolfhart Pannenberg. Je hebt ook vormen van theologie die zich speciaal richten op de kerk. De primaire doelgroep waar mensen dan voor denken en schrijven is het kerkvolk. De gereformeerde theologie is vanouds het beste voorbeeld van deze laatste groep.
In principe is geen van deze typen verkeerd of riskant. Ze hebben allemaal hun eigen risico’s, die jullie vast zelf wel kunnen verzinnen. Maar waar het me nu even om gaat is, dat geen van deze typen theologie kan overleven als ze geen rekening houdt met de andere publieken. Een bevrijdingstheologie die zich niet meer wetenschappelijk verantwoordt en die contact verliest met de kerken verwordt tot geblaat dat niemand meer serieus neemt. Een wetenschappelijk georiënteerde theologie die contact verliest met de kerken en de maatschappij wordt bedreigend en uiteindelijk irrelevant. Denk maar aan de bulk van hyperkritische bijbelwetenschap. Een op de kerken gerichte theologie die contact verliest met maatschappij en wetenschap wordt steriel en verwordt tot een instrument om een gegeven cluster groepsmeningen in stand te houden.
Het komt mij voor dat we in onze kerken dat laatste hebben zien gebeuren. Daar zijn allerlei extra redenen bij te geven, ook sociologische. Er valt veel aan te begrijpen en te verklaren, maar daar gaat het me nu niet om. Zeker sinds in de jaren zestig de meesten van de mensen die wèl contact met maatschappij en wetenschap wilden houden uit onze kerken uitgezuiverd zijn, is de theologie ingezakt en afgestorven. Pas de laatste jaren begint er weer wat te leven.
Goed, daarmee laat ik onze kerken en theologie verder voor wat ze zijn. De bespreking is nog lang genoeg. Het is tijd voor andere dingen.

Vanuit de theologie gezien kun je bij christen student zijn onder druk aan verschillende probleemgebieden denken. Ze hebben allemaal hun eigen Sitz im Leben, hun eigen plek waar je er op komt. Ik noem een vijftal van die plekken die ik zelf zo kon verzinnen. Als jullie er meer weten hoor ik het straks graag.
1. Wie de universitaire wereld, inclusief het altijd bruisende studentenleven, binnen komt, komt daar terecht tussen een veelheid van meningen en overtuigingen. De meeste christenen hebben daar niet van huis uit mee leren omgaan. Integendeel: we worden groot met waarheden, soms zelfs met zg. eeuwige waarheden. Die worden vervolgens in één keer gedegradeerd tot ‘een’ mening, waar ook nog wel de nodige vragen bij te stellen zijn. Wat moet je daarmee aan?
2. In dezelfde beweging kom je nu echt terecht tussen allerlei levende mensen die het prima voor elkaar hebben zonder God of kerk. Alles draait alsof er geen God is. Er valt best een en ander te verbeteren, er is veel kritiek mogelijk, maar God is daar niet bij nodig, de bijbel is niet relevant. De vanzelfsprekendheid waarmee we in de kerk uitgaan van de aanwezigheid van God en de relevantie van de bijbel is daarmee in één keer weg. Hoe hanteer je dat?
3. Je komt terecht in een wereld aan diverse relaties in een levensperiode, de adolescentie, waarin je eigen vermogen om relaties te leggen en te onderhouden gevormd moet worden, maar ook zwaar op de proef gesteld kan worden. Iemand vergeleek verkering in dit verband eens met samen in een crash-test-auto gaan zitten en zien wat er gebeurt. Wat gebeurt er in die turbulentie met je relatie tot God?
4. Je belandt in een sterk op ervaring en emoties gerichte wereld: just do it!, leef riskant! Die wereld is algemeen, als vrijgemaakten maken we er sowieso deel van uit. Maar ik heb de indruk dat de studentenwereld dit nog uitvergroot: extreem gedrag, feesten, vakanties, experimenteren met van alles en nog wat. Wat is de terugslag daarvan op je geloof?
5. Je moet onder druk van al die dingen het geloof waarin je bent opgegroeid je zelfstandig eigen maken. Dat betekent schiften in beelden van God, eigenwaarde èn zondebesef onder Gods ogen ontwikkelen, een nieuw evenwicht in je (geloofs)leven vinden. Daarbij heb je aan gegevenheden, vanzelfsprekendheden of vanzelfzwijgendheden niets, maar moet je zelf nadenken en je eigen maken.

Bij deze vijf situaties horen telkens andere probleemgebieden. De eerste, met die veelheid van meningen, raakt het grote probleemgebied van hermeneutiek, betekenis en waarheid, en meer theologisch gezien de manier waarop we met de bijbel omgaan, en vooral met de zogenaamde duidelijkheid van de bijbel.
De tweede, met dat rustig leven alsof God er niet is, raakt het probleemgebied van de aanwezigheid van God, de verhouding van Schepper en schepping. Uiteindelijk kom je er mee in het hart van de Godsleer: wie en wat is God, hoe krijg je houvast aan Hem?
De derde, met al die relaties, dwingt je om na te denken over liefde, over vergeving, over mislukking, over schuld, maar ook over basisaanvaarding in psychologische zin, die je nodig hebt om een gezonde relatie te kunnen opbouwen. Theologisch gezien gaat het dan bijvoorbeeld over de betekenis van het kruis, van verzoening, van rechtvaardiging.
De vierde, met dat ervarings- en emotiegerichte leven, zet je midden in het probleemgebied van de antropologie: wat is de mens, hoe verhouden zich verstand, wil en gevoel? En in dat van de ethiek: wat is jouw maatstaf voor wat goed is? En in het probleemgebied van de eschatologie, van de toekomstverwachting: als dit alles hier nu eens niet alles is, wat zegt dat dan over onze manier van leven?
De vijfde, je eigen toe-eigening van het geloof, is eigenlijk meer een samenvattende. Daar zal ik verder niet op ingaan. De problematiek hier is meer praktisch theologisch. Misschien iets voor over twee weken.

Het is natuurlijk bij voorbaat duidelijk dat ik dit niet allemaal ga uitwerken. Ik ga een paar elementen er uit halen en dan is m’n tijd wel om. Als iemand het de verkeerde vindt en het over andere wil hebben: na de pauze.
Maar waar het me nu even om gaat is deze staalkaart hier neer te leggen en erbij te zeggen: over alle probleemgebieden die ik noemde, en nog over heel wat meer, is en wordt nagedacht in de grote kerk van alle tijden en plaatsen. Lees eens verder. Schaf bijvoorbeeld eens wat boeken van A. van de Beek aan, tegenwoordig hoogleraar aan de VU, vroeger in Leiden. Lees van Alister McGrath niet alleen z’n didactische boeken waarin hij niet meer doet dan een overzicht geven, maar pak es een van zijn theologische werken. Zoek naar deel 2 van de Verzamelde Werken van Oepke Noordmans en lees eens een tijdje iedere dag een hoofdstuk van hem. Als je erg slim bent en geboeid wordt door de grote filosofen van nu, lees dan niet alleen Derrida, maar pak ook eens het boek van Catherine Pickstock: After Writing. Maak eens werk van de Angelsaksische christen-filosofen rond Alvin Plantinga en Nicholas Wolterstorff. En zo zou ik nog wel een tijdje door kunnen gaan. Wie met vragen zit die meer om het lijf hebben dan persoonlijke problemen kan binnen de kerk te kust en te keur gaan.

Een paar elementen dan, vanuit nieuwere dogmatische en dogmenhistorische ontwikkelingen. Eerst even iets over die grote problematiek van de hermeneutiek en aanverwante zaken. Ik sluit me aan bij wat ik zie als een algemene overtuiging in de theologie, dat je namelijk bij iedere uitspraak kan zeggen: die en die beweert dat. En dan kun je doorvragen naar waarom het beweerd wordt en wat er achter zit. Wat mensen zeggen is altijd relatief, gerelateerd aan wie ze zijn en aan tegen wie ze het hebben. Alles wat ik hier zeg is mijn mening. Of het waar is, is een andere vraag.
Dat vind ik een kwestie van nuchterheid en werkelijkheidszin. Zoals ieder mens alleen maar met z’n eigen hersens kan denken, kan-ie ook alleen maar voor zichzelf spreken. En zoals ieder mens nu eenmaal ogen van voren heeft, en geen bolle ogen bovenop, en dus altijd een bepaald blikveld heeft, zo wordt alles wat mensen denken en zeggen bepaald door zo’n blikveld. Daar is niks mis mee. Zoals ik achter jullie kan kijken en jullie achter mij, zo kunnen we in gesprek ook in ons denken en spreken verder komen.
Er zit ook een theologisch motief in, trouwens. Het hoort bij onze plaats als mensen dat wij geen God zijn. Wij hebben geen overzicht over alles en doorzicht in alles. We kunnen dus ook niet vanuit God denken en doen alsof te stiekem toch God zijn. In heel veel spreken over eeuwige of absolute waarheden zit die oer-zonde van de mensen verstopt. Denken dat je voor eens en voor altijd kun uitmaken hoe iets zit, of denken dat mensen ooit voor eens en voor altijd hebben uitgemaakt hoe iets zit is doen alsof jezelf op Gods stoel zit. Hij is de enige die dat soort dingen kan beoordelen. Wij zijn mensen, en dat moet ons genoeg zijn. Denk voor jezelf en niet voor je grootouders of kleinkinderen.
Maar waar ik intussen altijd wat chagrijnig van word is dat aan dit relatieve, wat altijd bij uitspraken van mensen hoort, relativistische conclusies verbonden worden. Alsof het allemaal niet meer uitmaakt wat je zegt. Zo’n houding van ‘ik mijn mening, jij de jouwe, laten we elkaar met rust laten’. Dat lijkt me nonsens. Als ik iets zeg doe ik daarmee een claim op waarheid en een beroep op jullie om daar over na te denken. Ik wil die claim best relativeren, denk maar aan m’n motto, maar ik laat ‘m niet vervallen. Dan zeggen: dat is jouw mening, is gewoon een variant van wat iemand zegt naast je neerleggen.
Dat uitspraken van mensen altijd relatief zijn betekent trouwens ook niet dat waarheid relatief wordt. Het woord waarheid betekent nog steeds gewoon iets als dat wat iemand zegt ook zo is. Dat is iets wat niet automatisch in een uitspraak zit, maar een eigenschap die daar aan wordt toegekend in een proces van evaluatie. Dat proces gaat gewoon door in de geschiedenis. Dat mensen vroeger dachten dat de aarde plat was evalueerden hun tijdgenoten allicht als waar. Tegenwoordig weten we dat het niet waar is. En dan is het met terugwerkende kracht nooit waar geweest. Wat relatief is, is betekenis. De betekenis van wat iemand zegt is gerelateerd aan de spreker, zijn achtergronden en doelgroep. Maar waarheid is wat anders dan betekenis: het is een betekenis die geëvalueerd wordt als kloppend op de werkelijkheid.
Dat in de algemeen culturele wereld van tegenwoordig alles wat mensen zeggen tot een mening wordt gereduceerd kan me dus niet zoveel schelen. Het lijkt me op zichzelf waar. Bij iedere uitspraak is er iemand die dat zegt en vindt. Wees daar dus ook nooit van onder de indruk. Zoals gezegd: geloof nooit een dominee. Maar geloof dan ook nooit een schrijver of een hoogleraar. Denk zelf na. Maar laat wat je zegt vervolgens niet als bij voorbaat irrelevant in een hoekje duwen. Als jij wat zegt beweer je iets, doe je een claim op waarheid. En de anderen doen dat ook. Ik mijn mening, jij de jouwe, dat hoort het begin te zijn van een gesprek en niet bij voorbaat het einde. Dat is de dood in de pot.

Ik ga naar een volgend element. In de kerken merk ik regelmatig dat mensen niet zozeer meer rondlopen met vragen rond schuld en vergeving, maar veelmeer met vragen rond mislukking en aanvaarding. Je hebt je targets niet gehaald, je hebt niet aan je eigen norm kunnen voldoen, je bent er niet in geslaagd je relatie vorm te geven en vol te houden. Als getrouwde mensen uit elkaar gaan voelden ze dat vroeger vooral als schuld; tegenwoordig steeds meer als mislukking, bijvoorbeeld. Hier zitten weer allerlei complexe verhoudingen en verschuivingen achter, waar je niet onverdeeld gelukkig mee kunt zijn, maar waar ik hier niet op in kan gaan. Ik constateer nu even dat vragen gesteld worden als: wat heb ik aan m’n geloof als ik me een looser voel? wat heeft God te zeggen tegen mensen die zich vooral onzeker voelen?
In de theologie van vooral de Duitse Lutherse traditie wordt al geruime tijd over deze vragen nagedacht. De Luthersen hadden een natuurlijke voorsprong op dit punt door wat anders wel een nadeel van hun theologie is: hun concentratie op de rechtvaardiging uit het geloof en het kruis van Christus. In 1971 verscheen een invloedrijk artikel van de nieuwtestamenticus van Tübingen, Martin Hengel, onder de titel Mors turpissima crucis, de allerschandelijkste kruisdood. Daarin toont hij met de stukken aan dat de in de wereld van het Nieuwe Testament de kruisdood alles met schande te maken had, met uitgekotst worden, met de volstrekte mislukkeling zijn.
Die gedachte is vervolgens vrij snel common sense geworden in de theologie. De traditionele benadering van het kruis als betaling van schuld, als straf, bleek tenminste aangevuld te moeten worden met een benadering van het kruis als overname van schande. De boodschap van het kruis werd daarmee verbreed: niet alleen meer de boodschap van: Ik neem jouw schuld over, bevrijd je van zonde en misdaden; ook de boodschap van: Ik deel in jou schande en mislukking om jou daarin op te richten.
Voor wie even nadenkt blijkt het oude dogma van het kruis, van verzoening door voldoening, in één keer springlevend. Het heeft iets te zeggen tegen moderne, desnoods postmoderne mensen, iets goeds, iets bemoedigends. Wie moe, mislukt en aangespoeld is, wie zich uitgekotst en te kijk gezet voelt, vindt Jezus naast zich en mag Hem horen zeggen: hier hang Ik voor jou, om te beginnen zijn we samen, en straks wordt het Pasen.
Extra voordeel van deze aanvulling is dat des te meer duidelijk kan worden dat het in het kruis niet gaat om wat mensen doen, maar om wie ze zijn. Schuld ervaar je door iets wat je gedaan of niet gedaan hebt, maar mislukt ben je. Dat raakt je persoon. In lijn hiermee hebben dezelfde Duitse Lutherse theologen dan ook gezegd: goed, dan ook consequent, als God ons in Christus en zijn kruis roept en rechtvaardig verklaart, als Hij zegt: Ik houd van jou met al je schuld en mislukking incluis, dan betekent dat ook dat je jezelf eens te meer aanvaard en geborgen mag weten bij God. Dat raakt zeg maar de psychologische basishouding van angst of aanvaarding. Als in een wilde wereld geworpen mensen hebben we alle reden om met een basishouding van angst in het leven te staan. Het Evangelie betekent ook de boodschap dat dit niet meer hoeft.
Wij zijn in onze kerken gewend om over zelfaanvaarding te denken vanuit de schepping. Dat is ook een mooi begin. Als je je afvraagt of God iets om je geeft is het goed om terug te kijken naar Genesis 2 en daar de grote God te zien met z’n vingers in de klei, bezig om mensen te boetseren. Je bent eigenhandig gemaakt, nou, dan ben je geen wegwerpbestek. Toch troost dat vaak maar weinig als je er zelf een puinhoop van hebt gemaakt in je leven. Terug kijken naar de schepping levert dan zomaar een gevoel op van ‘ja, zo mooi had het kunnen zijn, maar’. Wat moeten mislukkelingen bij de goede Schepper?
Het mooie van naar het kruis kijken met die extra gedachte van schande en mislukking vind ik dan dat je kunt zien dat God die vraag van ons vóór geweest is. Hij heeft ons al lang opgezocht in de zooi. Hij geeft nog steeds om ons. Het lijkt me dat dit soort werkelijkheden je kunnen bemoedigen en rust geven, zodat je wat meer relaxt je weg kun zoeken in je eigen relaties met God en mensen.

Ik ga verder met een ander element. Ik ga er van uit dat jullie geen catechisanten meer zijn en wel wat aan kunnen. Als ik me vergis geef je maar een seintje.
Al lang vóór in onze kerken mensen het woord secularisatie konden spellen is daar over nagedacht in de kerk. Mensen leven al zolang zonder zich van God iets aan te trekken en christenen zien al zolang dat het ze eigenlijk in veel opzichten goed afgaat. Vroeger, toen we nog gewoon gereformeerd waren, was dat voor Abraham Kuyper reden om zijn theorie van de algemene genade te verzinnen. Maar dat is lang geleden.
Minder lang geleden probeerde in een Duitse gevangenis Dietrich Bonhoeffer de werkelijkheid serieus te nemen. Of het nu mag of niet, mensen zijn autonoom, en de werkelijkheid heeft een bepaalde zelfstandigheid. En wat zegt dat over God? God heeft de schepping kennelijk echt een bepaalde zelfstandigheid gegeven en heeft zich daaruit terug getrokken, terug getrokken tot op het kruis. God laat zich uit de werkelijkheid drukken tot op het kruis van Jezus. En daar is Hij alleen aanwezig onder het teken van het tegendeel ervan.
Nog minder lang geleden heeft een Duitse dogmaticus waar ik ooit op afgestudeerd ben deze gedachten verder uitgewerkt en in een breder kader gezet. Ook hij gaat ervan uit dat God zijn schepping echte zelfstandigheid gegeven heeft, juist omdat God een echte relatie met mensen en met de werkelijkheid wil. Hij zegt dan: het is een te minne benadering van God te zeggen dat Hij noodzakelijk is. God is meer dan noodzakelijk. Als God interessant is moet Hij niet interessant zijn omdat wij Hem zo nodig hebben, maar moet Hij in zichzelf interessant zijn. Ergens zoals mensen altijd al vinden dat je van iemand moet houden om wie die ander is, en niet om wat-ie je oplevert.
Dat is een serieuze theologische en dogmenhistorische ontwikkeling. De klassieke theologische posities hebben altijd gewerkt met de gedachte dat God noodzakelijk is. Alle bekende Godsbewijzen zijn daarop gebouwd. Kijk naar de schepping: wie is er nodig om dat ontworpen te hebben? Kijk naar goed en kwaad, wie is er nodig om dat in je geweten te leggen? en zo voort. Tegelijk is van het begin af duidelijk geweest dat dit soort bewijzen je nooit bij God zelf brengen. Je kunt er een of andere godheid mee bereiken, of anders gezegd: je kunt er hoogstens uit concluderen dat er een God is. Maar wie die God dan is, en of het de moeite waard is van Hem te houden, dat bleef altijd al open.
Nu worden hier daar als het ware consequenties aan verbonden: God laat zich niet aantonen vanuit onze werkelijkheid. Hij is niet bewijsbaar. Hij is ook niet de verklaring voor alles wat wij niet begrijpen. God is echt van een andere orde. Hij is in staat om verborgen aanwezig te zijn in onze werkelijkheid, terwijl intussen alles draait alsof er geen God bestond. Dat Hij wel iets met ons wil, dat zie je niet in de werkelijkheid, dat hoor je in de bijbel, in het bijzonder in het evangelie van Jezus Messias. Dat tekent je Gods beeld en nodigt je uit om van daaruit nog eens naar de werkelijkheid te kijken. En nog eens na te denken. Je zou dan best tot de conclusie kunnen komen dat God weliswaar nergens aantoonbaar is, maar tegelijk de enige manier om werkelijk recht te doen aan wat er is. Je zou dan God interessant kunnen gaan vinden om wie Hij is, en niet meteen om wat Hij oplevert.
Goed, wat ik hier zelf onder andere belangrijk aan vind is dat het je op een nieuwe manier leert kijken naar christenen en niet-christenen. Wat christenen van niet-christenen onderscheidt is dat ze als het ware een relatie méér hebben in hun leven. Niet alleen de relatie met mensen en dingen om hen heen, maar ook nog een relatie met God. Het leert je over je geloof na te denken als een bijzonder extra, dat je ook maar gekregen hebt. Ik geloof dat die relatie met God mensen pas echt tot hun recht laat komen, ze als het ware boven hun normale maat uit tilt. Ik zie dat in de gemeente soms ook echt gebeuren. Maar het blijft een extra, een méér.
Ik geloof ook dat mensen zónder die relatie met God uiteindelijk niet tot hun recht komen, maar mislukken en aftakelen. Maar ik heb er helemaal geen behoefte aan om mensen eerst een put in te praten om ze er dan met wat evangelie weer uit te hijsen. Dat noem ik aasgierchristendom. Het levert bovendien nooit veel op. Je kunt veel beter vertellen van het extra dat jij hebt gekregen en laten zien wat dat uitwerkt in je leven dan zeuren over wat anderen missen. Het blijkt steeds weer dat mensen alleen van God zelf onder de indruk kunnen raken.
Een leuk effect van dit geheel zou kunnen zijn dat je wat meer ontspannen kunt rondlopen in die grote wereld van cultuur en wetenschap. Ik hoef niet zo nodig te gaan aantonen dat ze daar eigenlijk God nodig zouden hebben en alles anders doen. Waarom? Er gaat heel veel goed. Ik kan ook veel van hen leren. En een zinnige bijdrage leveren in gewone discussies. Maar ik heb iets extra’s en dat gun ik hen ook. Graag zelfs, want ik geloof dat het het enige is waar ze echt door op vooruit zouden gaan. En als ze dat extra niet krijgen gaat het toch slecht aflopen. Maar dat hoef ik er niet persé meteen bij te zeggen. Het evangelie moet wel een blijde boodschap blijven, en geen verkapt dreigement.

Goed, christen student zijn onder druk. Alles samengevat: gaan studeren kan voor een gelovig christen zomaar een sterke ervaring mee brengen van marginalisering: je geloof is niet relevant, mensen kunnen zonder, zekerheden worden meningen, wat vast was kan gaan schuiven. Daarbij word je vanuit onze kerken weinig gesteund omdat wij ons hebben láten marginaliseren als kerken en qua theologie een intern gericht clubje zijn geworden. Maar dat zegt nog niets over wat je aan de kerk zou kunnen hebben. Het is tot nu toe nog steeds m’n ervaring geweest dat de echte kerk altijd zevenduizend keer groter is dan ik dacht en dat zij die met ons zijn talrijker zijn dan alle anderen. Nou, gebruik dat dan ook, en wees gerust zelfbewust christen: je hebt iets extra’s.
Maar goed, denk zelf. In kerken die de onbeschaamdheid hebben om zonder blikken of blozen voor een handvol hulpbehoevende studenten te collecteren en intussen alle andere studenten hun eigen boontjes laten doppen, zal het op eigen werk aankomen.
Daarom des te meer, geloof nooit een dominee. Denk zelf.

Dank voor de aandacht.

lezing in het kader van de leergang ‘Christen student zijn onder druk’, georganiseerd door het Gereformeerd Wetenschappelijk Genootschap en de Vereniging van Gereformeerde Studenten te Eindhoven, Eindhoven 26 september 2002

Dodenherdenking 2002

Geachte dorpsgenoten,

Vrijheid luistert nauw. Vrijheid en luisteren, goed luisteren, dat heeft met elkaar te maken.

Daar staan we vanavond een moment bij stil, voor we naar het monument gaan. Het is mooi dat we dat hier kunnen doen, in een kerkgebouw. Een ruimte die gemaakt is om te luisteren, om stil te worden en te denken over wat echt belangrijk is. Dat is niet maar een toevalligheid. Dat deze kerk hier staat en dat we onze doden in vrijheid mogen gedenken, hoort bij elkaar. Het komt uit dezelfde bron. Waar kerken, waar heiligdommen verwoest worden èn waar kerken en heiligdommen worden afgebroken is de vrijheid in gevaar. Daar verdwijnt de ruimte om te luisteren, echt te luisteren. En vrijheid luistert nauw.

Luisteren – naar wie dan? waarnaar dan? Vanavond beginnen we als vanzelf met luisteren naar de stemmen van doden die we herdenken. Ze zijn omgekomen, omgebracht, gesneuveld, vermoord, verkracht, gemarteld, afgemaakt. Hun stemmen komen van alle kanten. Ze roepen ons verschillende dingen toe. Soms klagen ze ons aan: wie was er om ons te helpen? wie kwam er voor ons op? wie was er met ons verbonden toen het er op aankwam? Soms spreken ze ons aan: de vrijheid waar jij nu van geniet, was voor mij de moeite waard om m’n leven voor te geven, voor te laten nemen. Altijd maken ze ons stil. En in die stilte groeit de vraag: die vrijheid, die ruimte, die wij hebben, waar hebben we die eigenlijk voor?

Die vraag moet je láten groeien. Blijven luisteren. Vrijheid luistert nauw. Laat die mensen uitspreken, die doden die we herdenken. Ze klagen: jij hebt ons de vrijheid niet gegeven. Ze spreken aan: ik heb jou mede je vrijheid gegeven. Ze klagen: jij hebt je verbondenheid met ons geen recht gedaan. Ze spreken aan: ik heb vanuit verbondenheid met jou geleefd. Laat ze uitspreken, die doden, en hoor dat vrijheid geen gegeven is, iets wat je overkomt of niet, iets waarmee je je eigen gang kunt gaan. Vrijheid wordt je gegeven, gegeven door al die andere mensen met wie je onontkoombaar verbonden bent als mens. Vrijheid is geen gegeven, het is een geschenk. En dat geschenk doet een appèl op je: waar heb je die vrijheid eigenlijk vóór?

Echte vrijheid, dat niemand jou dwingt, wordt je gegeven als een geschenk dat een appèl op je doet: je bent iets verschuldigd aan je medemensen met wie je verbonden bent. Doe iets goeds voor die ander, in vrijheid, zonder dat iemand jou dwingt. Vrijheid is ergens vóór. Anders is het geen vrijheid, maar vrijblijvendheid. Dan wordt het iets als ‘niets moet, alles mag, zolang ik een ander maar geen schade toebreng, zolang ik me maar houd aan de regels’. Wat een ander doet, moet-ie zelf weten. En dan krijg je van die dingen, dat iedereen staat toe te kijken als mensen afgetuigd worden. Dan krijg je van die dingen, dat Nederlanders toekijken als zeven duidend mannen afgemaakt worden. We hebben ons aan de regels gehouden en konden ook weinig anders. Wel verantwoordelijk, maar niet schuldig. In gewoon Nederlands: we waren erbij betrokken, maar wij hebben het niet gedaan. Machteloze woorden, tegelijk typerend voor wat vrijheid in werkelijkheid betekent in onze samenleving: vrijblijvendheid. We weten niet meer dat vrijheid ergens vóór is, een doel heeft, een geschenk is, dat een appèl op ons doet. Vrijheid luistert nauw.

Tegelijk beseffen we het wel. Dat vrij zijn betekent dat je iets verschuldigd bent, dat er een appèl op je gedaan wordt en dat je je schuldig maakt als je op dat appèl niet ingaat. Je proeft dat besef in de stille tochten, in de protesten, in de sympathie voor de vrouwen van Screbrenica. Maar het lijkt wel of we als samenleving uiteindelijk weinig met dat besef kunnen. Het wordt verdoofd, weggepraat: Je hebt je toch aan de regels gehouden en zelf niemand beschadigd? Schuldbesef mag niet. Dat doet teveel denken aan die oude calvinistische kerk, waar het altijd maar over schuld ging.

Ja, maar in die kerk ging het er om dat je je schuld kwijt kon, zonder verdoving. Dat er een plek was om uit te huilen en te rouwen en opnieuw ontvankelijk te worden voor het leven. En in de ruimte van het heiligdom ging het er om te luisteren naar die ene stem die zegt: Ik geef jou leven, ondanks alles, en de vrijheid die je ontvangt is uiteindelijk mijn geschenk. Ik geef je die vrijheid om elkaar lief te hebben, om naar elkaar te luisteren, om verbonden te zijn met elkaar. Wees er zuinig op. Vrijheid luistert nauw.

Het is tegenwoordig mode om godsdienst met fundamentalisme in verband te brengen, met fanatici, met onvrijheid, aanslagen en oorlog. Wie echt luistert naar de geschiedenis, naar de doden die nog spreken, die hoort ook dat het niet toevallig is dat het vrije Westen ooit het christelijke Westen is geweest. En iedere kerk die nog staat, ieder heiligdom, vormt nog steeds een ruimte om stil te zijn en te luisteren. Luisteren naar de stemmen van mensen, luisteren naar de stem van God. Alleen wie luistert kan echt vrij zijn. En wie vrijheid van meningsuiting hoog inschat, maar vrijheid van godsdienst niets waard vindt, heeft eenvoudig niet begrepen wat vrijheid is. Vrijheid praat niet maar, vrijheid luistert nauw.

Ik dank u wel.

gehouden in de Ned. Hervormde Kerk, Loenen aan de Vecht, 4 mei 2002

Liefhebben leer je…

Zusters en broeders,

Dit is riskant, wat we hier gaan doen, een seminar over liefhebben. Het kan haast niet anders worden dan een verzameling grote woorden. En ik hoor het mijn buurvrouw al zeggen: ‘Ja, die christenen, ze praten wel mooi over liefde, en zo, maar doen, ho maar.’ Daar kom je niet doorheen met nog meer mooie woorden. Als het over liefhebben gaat móeten woorden handen krijgen, en voeten, en armen en benen, en een schouder, twee schouders zelfs: een om er onder te zetten en een om op uit te huilen. Intussen heb ik hier alleen maar woorden, want het blijft een seminar. En dus blijft het riskant: wat ga ik, wat gaat u doen met die woorden? Gelukkig helpen de nodige workshops ons verder deze dag op weg. Lees verder

Avondmaal gebruik je niet, avondmaal vier je

Broeders en zusters, beste mensen,

’t Is me een hele eer vanavond hier iets te mogen bijdragen aan jullie gedachtevorming over het avondmaal. Het zal maar iets zijn, want de tijd is kort. Het zal maar een bijdrage zijn, een uitnodiging om nog eens anders te kijken, want rond het avondmaal liggen de dingen niet zo eenvoudig. Dat zult u trouwens zelf ook wel gemerkt hebben, in de discussies het afgelopen seizoen: de tijd is kort en het ligt niet zo eenvoudig. Lees verder

Dodenherdenking 1999

Beste dorpsgenoten,

En toen werd het stil. Toen opeens.
Het contrast had niet groter kunnen zijn.
Hij had zich uit de naad gewerkt, dag in dag uit. Nee, niet voor zichzelf, voor zijn gezin, voor anderen. Langzaam had hij iets opgebouwd. Een inkomen, een huis, een bedrijf, een netwerk van relaties.
Toen kwam de storm van de haat en de driften. Hij had gedaan of hij niets merkte, niets hoorde.
Toen kwam de aardbeving van de burgeroorlog, de dreunende tanks. Hij had het eens aangezien en had doorgewerkt.
Toen kwam het vuur van de milities, brandschatting, verkrachting, het mes, dat ene mes.
En op het vuur volgde een ademloze stilte.

Hij had een brief gekregen. Zomaar. Meld je donderdagmiddag twee uur bij de kazerne daar en daar. Wat doe je dan? Hij was geen held. Dus hij was gegaan. Een camouflage-pak had-ie gekregen, een geweer, later nog wat handgranaten en veel munitie. Allerlei bevelen hadden ze geroepen en hij had ze trouw geleerd en gedaan.
Toen kwam de storm van de oorlog. Zware dagmarsen, dagen lang achterin een koude vrachtwagen. Ze hadden er maar het beste van gemaakt, daar achterin: moppen verteld, verhalen, herinneringen opgehaald.
Toen kwam de aardbeving van het front. Zware inslagen om hem heen, en ook daar aan de overkant, waar zij zaten. Hij had geschoten op alles wat daar bewoog.
Tot op de vierde dag het vuur neerkwam, en het schroot, en alles brandde.
En op het vuur volgde een ademloze stilte.

Ze was een goede moeder geweest en een trouwe echtgenote. Twee zoons en drie dochters hadden ze. Erg breed hadden ze het nooit gehad, maar dat hoefde ook niet. Er was genoeg. En zij zorgde wel dat haar spulletjes in orde waren.
Toen hadden ze de donderwolken gezien in de verte, de verhalen gehoord die ze niet kon begrijpen. Samen hadden ze het nodige ingepakt, en haar man en haar zoons waren vertrokken.
De aardbeving van de vlucht volgde. Van de top van de heuvel af had ze haar huis zien branden. In de laadbak van de vrachtwagen was ze totaal murw geschud.
Toen kwam dat road-block, en het vuur van de pijn en de schaamte. Negen mannen waren het geweest voor ze de tel kwijtraakte.
En op het vuur volgde een ademloze stilte.

Niemand zag het, maar ademloos stil gingen ze staan. Ze wisten dat Hij er was. Nee, niet de dood, die was geweest, en voorbij geweest voor ze het wisten. Hier was die Ander, die er altijd al geweest was. Vragen werden niet gesteld. ‘Wat kom je hier doen, Elia?’ – ze zouden niet weten wat te antwoorden. Maar dat hoefde ook niet. ‘Ik heb het gehoord,’ zei Hij, ‘Ik heb jullie bloed gehoord. Het roept tot Mij om wraak, om recht, om vergelding.’ En de stilte begon te zinderen. Ze wisten dat Hij het er niet bij zou laten zitten.

Ze waren een leuk gezin geweest. Natuurlijk, de gewone babbels en kibbels, maar ze hadden het echt goed gehad samen. Toen was de grote storm gekomen van de oorlog, en de aardbeving van de vlucht, en het vuur van de eenzaamheid op het onderduik-adres. Na drie en een half jaar, waren ze terug gegaan, terug naar huis, twee van de zeven. Wat met de andere vijf precies gebeurd was, zou voorlopig onduidelijk zijn. In ieder geval waren ze dood.
Maar een ander gezin woonde in hun huis nu. En wat ze achter hadden moeten laten bleek verspreid over de buurt. Vijf loketten en dertien formulieren later kregen ze iets toegewezen, met wat afgeleefde spulletjes van anderen, die fout geweest waren. Vragen mochten niet gesteld worden. Over het verzet mocht het gaan, maar niet te lang. Geen groter taboe was er dan het niet-verzet. ‘Wees maar blij dat je nog leeft,’ zeiden ze, ‘en bouw iets op, kijk naar voren.’ Maar ’s avonds, als de stilte viel, kwamen de herinneringen, en de woede en de pijn. En de stilte werd ademloos diep.

Hij herkende ze uit duizenden, soms op straat, soms in een kroeg, soms zomaar bij een zakelijk contact. Mensen zoals hij. Mensen die ergens ter wereld, in één of andere oorlog geweest waren, gevochten hadden, gedood hadden. Hij zou niet kunnen zeggen waar hij het precies aan zag, maar hij had zich nooit vergist. De storm en de aardbeving en het vuur hadden hun merktekens achter gelaten. Altijd was daar de angst voor de stilte, die nooit meer echt stil kon worden. Stilte zoog je weg naar het vuur van het gevecht en de eindeloze donder van het geschut, en het geschreeuw van je gewonde maats stormde weer in je oren.
Maar vragen mochten niet gesteld worden. Was het wel goed geweest, daar in Indonesië? En later? Hij hoorde het bloed roepen. Hij wel. Soms klopte het in zijn oren. Maar ze zeiden: ‘Wees maar blij dat je nog leeft, bouw iets op, kijk naar voren.’ Dan zei hij maar niets meer. Maar zijn stilte was ademloos diep.

Niemand zag het, maar in de stilte was er die Ander, die ene die er altijd al geweest was. Hij had alles gezien en gehoord. En nooit zou Hij vergeten wat er gebeurd was. Hij keek eens naar zijn handen. Voelde nog eens in zijn zij. En de herinnering aan die eenzaamheid, toen, kwam weer boven. Stil legde Hij zijn hand op hun schouder. Meer zouden ze toch niet begrijpen. En de stilte begon te zinderen toen Hij opstond. Want Hij had de stem gehoord, de stem van het bloed op de aarde: dat koninkrijk van U, Heer, wordt dat nog wat?

Dank u.

gehouden in de Ned. Hervormde Kerk, Loenen aan de Vecht, 4 mei 1999