Preek over zondag 48 Heidelbergse Catechismus
orde morgendienst
votum en groet
zingen: Psalm 40,1.2
gebod
zingen: Psalm 40,3.7
gebed
Schriftlezing Marcus 14:22-25
inzameling gaven
zingen: Psalm 76
preek over Zondag 48
zingen: Psalm 22,13-14
avondmaalsviering
tafel 1
Schriftlezing Matteüs 13:44-46
zingen: NGK 139,5
tafel 2
Schriftlezing Matteüs 13:47-52
zingen: NGK 139,6
zingen: Psalm 73,9.10
zegen
Er is geen eenvoudiger bede in het ‘Onze Vader’ dan deze tweede: uw koninkrijk kome. Heel eenvoudig bidden we daarin om de komst van Gods nieuwe hemel en nieuwe aarde. Zo heeft Christus ons dat geleerd. Zo past dat ook helemaal bij de verkondiging waarmee Hij op aarde rondging. Van het begin tot het eind ging die verkondiging juist daarom: God gaat een nieuwe wereld stichten, en ieder die in Christus gelooft mag er binnengaan. Zo eenvoudig is het, en moeten we het ook maar laten: wie bidt om de komst van Gods koninkrijk bidt om Gods nieuwe werkelijkheid, waar — heel anders dan in deze verscheurde wereld — gerechtigheid en vrede zullen heersen voor altijd.
Toch, deze bede mag dan eenvoudig zijn om te begrijpen, daarmee is ze voor ons lang niet eenvoudig om echt te bidden. Zeker als het zulk mooi weer is als de laatste dagen, is het haast niet te doen toch te geloven dat het uiterlijk van deze wereld bezig is te verdwijnen. Wij zijn mensen die met alle vezels van ons bestaan aan onze aarde verbonden zijn, en niet alleen aan de aarde, maar ook aan al onze geliefden om ons heen, en nog zoveel en zovelen meer. Dan te bidden om een nieuwe werkelijkheid, nieuw en anders, in zoveel dingen voor ons nog onvoorstelbaar, dat is niet makkelijk.
Ik denk, dat dat alleen echt kan, als we ons concentreren op Christus, die ons dit leert bidden. Als Christus werkelijk degene voor ons is van wie wij in vergelijking met alle mensen en alle dingen het meeste houden, dán kunnen we ook werkelijk het gebed bidden dat Hij ons leerde, ook in déze bede.
Daarom wil ik vanmorgen even met u stilstaan bij deze bede, en daarbij dan speciaal denken aan de gelofte die onze Here Christus deed bij de instelling van het avondmaal. We hebben haar gelezen in Marcus 14: Voorwaar, Ik zeg u, Ik zal voorzeker niet meer van de vrucht van de wijnstok drinken, tot op die dag, dat Ik haar nieuw zal drinken in het Koninkrijk Gods.
Uit die gelofte spreekt een sterk verlangen. Dat wil Christus uiteindelijk: feestvieren in Gods koninkrijk, samen met al zijn geliefden blij zijn op Gods nieuwe aarde, waar alle verdriet weg is en alle tranen gedroogd. Onder dat voorteken staat alles wat de Here Jezus doet. En met deze woorden zet Hij ook de instelling van het avondmaal in dit kader. Het zal goed zijn als wij straks bij ons avondmaal vieren dat beseffen. Alles wat Christus doet en leert staat als het ware schuin vooruit naar die nieuwe wereld toe. Daar moet het heen. Dat kleurt dan ook alles, ook het avondmaal.
Want als we ons even te binnen brengen wat we vieren in dat avondmaal, dan is dat de overgave van Christus’ leven voor ons in de dood. En als we ons dan afvragen: waarom heeft Christus dat eigenlijk gedaan? Dan is het antwoord niet: om ons hier een stil en gerust leven te geven. En ook niet alleen maar: om ons geweten hier tot rust te brengen, dat we weer verder kunnen gaan, bevrijd van de last van onze schuld. En het antwoord is ook niet: om ons weer een soort nieuwe Adams en Eva’s te maken, die onze taken op deze wereld weer aankunnen. Van al die en dergelijke dingen vinden we in de bijbel niets. En ook in onze werkelijkheid vinden we er niet veel van terug. Christenen zijn niet de kracht- en succesfiguren in onze samenleving. Deze wereld is, hoe mooi ze ook nog kan zijn, fundamenteel stuk en kapot gegaan aan het kwaad — ons kwaad.
Nee, Christus heeft zijn leven gegeven uiteindelijk om ons toegang te geven tot Gods nieuwe wereld. Het goede leven in het geloof dat wij nu al krijgen, is daarop alleen maar een voorschot, een aperitief, een voorsmaak. En als wij dan het avondmaal vieren, dan mogen we aan deze dingen denken, en leren beseffen waar het Christus allemaal om gaat. We vieren dat we bij déze Christus mogen horen, samen met Hem op weg naar Gods nieuwe wereld. We vieren dat we van déze Christus al een voorproefje mogen krijgen daarvan. Maar laten we niet denken dat dat aperitief de hele maaltijd is. Er komt nog een vervulling van het avondmaal: de werkelijkheid waar het Christus allemaal om gaat: een totaal gelukkig samenleven met al zijn geliefden op Gods nieuwe aarde.
Iedere keer dat we avondmaal vieren, mogen we ons dat weer te binnen brengen. Mogen we weer denken aan deze gelofte van Christus. Dat is zijn verlangen. Hij wil het ook ons verlangen laten zijn. Want Hij, Hij is ons voorgegaan. Hij is al in de hemel, Hij is al bij God. En iedere keer als wij van dat brood eten en uit de beker drinken, dan zeggen we, met die daad: Hij, Christus, is ons leven. Van Hem houden we het allermeest. En Hij zelf roept ook ons verlangen wakker, om, samen met al onze broeders en zusters, met Hem te kunnen leven, voor altijd. En als we dan denken aan alles wat we hier moeten loslaten, dan mogen we ook denken aan alles wat Hij ons geeft en geven zal. Hij is toch dezelfde die gezegd heeft, in een andere gelofte: Voorwaar, Ik zeg u, er is niemand, die huis of broeders of zusters, of moeder of vader of kinderen of akkers heeft prijsgegeven om Mij en om het evangelie, of hij ontvangt honderdvoudig terug: nu, in deze tijd, huizen en broeders en zusters en moeders en kinderen en akkers, inderdaad — met vervolgingen, en in de toekomende eeuw het eeuwige leven. Broeders en zusters, heeft Hij ons ooit bedrogen? Laten we nemen en eten en drinken, gedenken en geloven, en hopen, en bidden: Onze Vader, uw koninkrijk kome! Amen.
gehouden in: Weesp-Nigtevecht en Loenen-Abcoude, 7 mei 1995
de houdbaarheidsdatum van deze preek is verstreken