Onderweg 8 (2022) 13,17 (1 oktober 2022)
Als er iets is wat de ontwikkelingen van klimaat en biodiversiteit duidelijk maken, dan is het dat onze westerse manier van leven een groot probleem is. Onze planetaire plundering veroorzaakt het grote sterven.
En dat is maar geen toevalligheid, de moordende effecten voor alles en iedereen zitten ingebakken in onze cultuur. Toch blijven christenen en kerken zich doorgaans opvallend slaafs opstellen tegenover onze cultuur. We willen begrepen worden en zo normaal mogelijk overkomen. Graag ook bij hyperindividualistische, op de kick van beleving gerichte, netwerkende consumenten, met de aandachtsspanne van een reclame, een attitude van ‘waar je van droomt, dat wil je ook’ (en wel meteen en ongelimiteerd); een zelfbewustzijn dat de hele geschiedenis tot een naar wens te gebruiken mediatheek van verder in principe achterhaalde ideeën verklaart, terwijl ze zichzelf intussen afbeulen tot de burn-out of de depressie erop volgt. Om maar niet meer te noemen.
Natuurlijk spreken christenen zich uit over het klimaat, dat wij ons leven moeten beteren en zo, te beginnen bij onszelf. Maar dat blijft bijna altijd aan de oppervlakte, waar het leven voortkabbelt. De onderstroom van de vorige alinea laten we met rust, terwijl die de dienst uitmaakt. Alles wat ik daar noemde, en zo nog veel meer, daarvan moeten we verlost worden. Maar dat willen we als christenen zelf kennelijk ook niet echt. En dus heeft ons spreken geen kracht.
Geen wonder dat het ergens ver buiten de kerk was, in de vreemde wereld van de filosofie, dat ik de uitspraak vond die hierboven staat: Bescherm me tegen wat ik wil. Of die nu zo bedoeld was of niet, ik lees hem als het gebed dat we als westerse christenen te bidden hebben en onze kinderen hebben te leren bidden. We gaan met planeet en al dood aan wat ik wil. Heer, bescherm ons tegen wat ik wil.