Preek over zondag 1 Heidelbergse Catechismus
orde morgendienst
votum en groet
zingen: Psalm 108,1.2
gebod
zingen: Psalm 99,6-8
gebed
Schriftlezing Matteüs 11:25-30
inzameling gaven
zingen: Psalm 125
preek over Zondag 1
zingen: Psalm 62,1.4
gebed
zingen: NGK 137
zegen
Ik denk niet dat ik me vergis, als ik er van uit ga, dat vraag en antwoord 1 behoort tot de meest geliefde gedeelten uit de Catechismus. Deze zondag beschrijft niet alleen de christelijke troost, hij geeft die troost ook, in leven en, in sterven. Juist in die levenspraktijk van alledag mogen we ons vastgrijpen aan ‘onze trouwe Heiland Jezus Christus’, die voor ons betaald heeft, die ons bewaart, ook als het leven moeilijk wordt, die ons zekerheid geeft, en de bereidheid om voortaan voor Hem te leven. Alleen al in die éne aanduiding ‘mijn trouwe Heiland Jezus Christus’ kun je je hele leven thuisbrengen. En zo is dat ook goed. Zo moet het blijven.
Aan de andere kant, juist omdat deze zondag zo geliefd en bekend is, moeten we goed oppassen dat ze niet óverbekend wordt, en dat al die mooie woorden zouden ineenschrompelen tot ‘dierbare’ woorden, waarvan we de zin niet meer werkelijk beseffen, waarvan we ook niet meer voelen dat er een hele moeilijke kant aan zit voor ons zelf. Een moeilijke kant, zei ik. Misschien verbaast u zich daarover. Wij vinden over het algemeen de Catechismus pas bij Zondag 2 moeilijk worden, dan komen de zwaarverteerbare brokken van zonde en ellende. Zondag 1 ervaren we dan als ‘zacht’ en ‘troostrijk’. Toch is dat een teken dat we juist Zondag 1 dan niet werkelijk, niet helemaal tot ons hebben laten doordringen, of niet in verband hebben gebracht met ons verdere leven.
Want in ons verdere leven zouden we er over het algemeen niet zo blij mee zijn, wanneer we het eigendom van iemand anders zouden zijn. Wij stellen er doorgaans nogal prijs op, dat wij ons eigen eigendom zijn, dat wij zeggenschap hebben over ons eigen leven, zelf verantwoordelijk zijn, zelf kunnen uitmaken wat we doen en laten. En als we achter de Catechismus hier teruggaan tot het spraakgebruik van de bijbel, dan wordt het er niet beter op: de bijbel noemt ons slaven van Christus, omdat Hij ons gekocht heeft, met huid en haar. Maar normaal verafschuwen wij dat oude instituut van de slavernij. Een slaaf zijn is iets dat niet past bij de waardigheid van de menselijke persoon. Niet over jezelf kunnen beschikken, maar je meester moeten gehoorzamen — het is een aanslag op wat wij de onvervreemdbare rechten van de mens zijn gaan noemen, een reden om jezelf in oprechte verontwaardiging eens flink te gaan opwinden.
Nee, er zit wel degelijk iets moeilijks in deze Zondag — en terecht, want het zit ook in het evangelie zelf. Er is iets aanstootgevends in het evangelie, iets wat het wijzen en verstandigen zwaar op de maag doet liggen, maar het licht verteerbaar maakt voor kinderen. Eigendom van een ander zijn, zelf niet het laatste woord over je leven hebben, dat is niet iets dat ons gemakkelijk afgaat, ook niet als christenen, of als gereformeerden. Ons eigen bestaan uit handen te geven, voor ons te laten zorgen, ons te laten helpen, dat is niet onze hobby. Toch is dat het centrale in deze Zondag, waar al het andere aan hangt: dat wij het eigendom van Christus zijn. Of, om het eens in andere woorden te zeggen, dat wij ons zelf aan Christus overgegeven hebben als aan onze trouwe Heiland. Of, nog weer anders: dat wij gekomen zijn op Christus’ roep: Kom allen naar Mij toe, die afgemat en belast zijn, en Ik zal u rust geven, en – dat wij Christus’ juk op ons genomen hebben.
Juk — eigendom — overgave. Moeilijke woorden voor ons, tenminste zodra we ze in ons eigen leven in praktijk gaan brengen, en ze niet tot ‘dierbare’ woorden laten stollen. Maar alleen via die moeilijke woorden komen we werkelijk bij de mooie woorden van troost, bescherming, betaling, zorg en uitkomst in ons leven. Zonder die overgave vervalt al het andere: dan kun je je ook niet troosten met betaling voor je zonden, ook niet met bewaring in je leven, ook niet met uitzicht op een goed, eeuwig leven bij God. Alleen van daaruit gaan deze dingen ook pas echt spreken. Laten we er daarom vanmorgen maar eens doorheen gaan. Ik vat samen: Alleen overgave aan Christus geeft werkelijke rust. Gelukkig maar. Gelukkig daar.
Mensen zijn merkwaardige wezen, vol innerlijke tegenstrijdigheden. Dat geldt voor christenen net zo goed als voor wie dan ook. Aan de ene kant zijn we er doorgaans nogal op gesteld ons eigen leven te leiden. We houden de zaken zoveel mogelijk in eigen hand, laten ons, zeker zolang het goed gaat, graag voorstaan op onze eigen verantwoordelijkheden, en maken graag zelf uit wat goed is en kwaad. Daaraan hechten wij veel waarde, ook als gereformeerden, net zo goed als iedere andere doorsnee Nederlandse jan modaal. We hebben dan ook bepaald een hekel aan anderen die zich met ons bemoeien. Niemand hoeft ons te zeggen wat wij moeten doen of laten, ook niet op grond van de bijbel, want dat weten wij zelf best — we hebben het al lang zelf uitgevogeld, en zullen het ook zelf wel in praktijk brengen. Wij houden ons leven zelf in de hand.
Aan de andere kant zijn we daar toch ook niet echt helemaal gelukkig mee. Trouwens meestal ook niet heel ongelukkig, maar ergens iets daartussen in. Want zolang ons het een en ander lukt in ons leven kunnen we ons aardig tevreden voelen met onszelf. Wie met hard werken een eigen bestaan heeft opgebouwd, die kan daar met genoegen naar kijken, en er een flink stuk eigenwaarde aan ontlenen (misschien zelfs wel een fikse dosis eigendunk). En ook als we het zó ver niet geschopt hebben, zolang we ons een beetje gewaardeerd voelen in ons doen en laten, zolang er een aantal mensen om ons heen zijn die ons nodig hebben en voor wie wij ons nuttig kunnen maken, zolang zal het wel gaan. Als het gaat om wat wij zelf kunnen, zijn wij met weinig tevreden, zolang we het maar zelf gepresteerd hebben. En daar klampen we ons aan vast. Daar vluchten we naar toe, als ons te binnen schiet dat er nog meer in ons leven is gebeurd dan goede dingen. Als we ons mislukt voelen, trekken we ons op aan die dingen die we tenminste nog hebben, of gedaan hebben, of nog denken te kunnen doen. En al dat andere – laten we dat maar vergeten, wegstoppen, begraven.
Zo slaan de meeste mensen om ons heen zich door het leven, en — of ik moet me wel heel sterk vergissen — zo gaat het ook vaak bij ons. Het zit er zelfs zo diep bij ons in dat er een complete christelijke variant van deze manier van leven is. Net als iedereen leven we dan ons eigen leven, en ontlenen, meer of minder, net als iedereen, de zin van ons bestaan, de betekenis van ons leven, aan wat wij gedaan hebben. Als we ons gelukkig voelen, dan is dat omdat we ons een beetje gewaardeerd voelen in ons doen en laten, en omdat er een aantal mensen om ons heen is dat ons nodig heeft. En de zwarte kanten van ons leven, de mislukkingen en zonden, die schuiven we onder het vloerkleed van ons leven. Als je in God gelooft kan dat des te gemakkelijker: aan het eind van de dag schuif je je zonden gewoon even snel door het luikje van je gebed de hemel in. Dat ruimt mooi op. Dan kunnen wij ons verder bezighouden met wat we tenminste nog hebben, of gedaan hebben, of nog willen doen. Tenslotte: wat je van je eigen leven maakt, dat ben je.
Toch zijn we er niet gerust op. We beseffen wel dat er hier iets niet eerlijk is. Daarom zijn we ook nooit werkelijk gelukkig als we onze eigenwaarde ontlenen aan wat wij dan, al dan niet tenminste nog, gedaan hebben: al dat andere, dat wij niet, of niet goed gedaan hebben, dat is er ook. En je kunt het wel wegstoppen of afschuiven, maar daarmee is het nog niet weg. En je kunt je wel uit de naad werken om zoveel mogelijk te presteren, goed te doen, te werken of te helpen; je kunt je wel in allerlei bochten wringen om door zoveel mogelijk mensen gewaardeerd te worden, je kunt wel je uiterste best doen om iedereen te vriend te houden, en om voor iedereen klaar te staan, maar er blijft altijd weer die onverteerbare rest van mislukking, van ook verkeerd gedaan te hebben. En er blijft altijd weer de vraag over of we wel genoeg gedaan hebben, en of het wel belangrijk is dat wij het hebben gedaan. Zijn we daarom niet vaak zo moe, en zo weinig enthousiast, omdat we dit allemaal wel weten en het toch telkens weer proberen?
En juist zulke mensen, afgemat van alle inspanning om zich een positie te verwerven, beladen met al die dingen waar ze zich aan op zouden willen trekken, zulke mensen roept Christus tot zich: Kom tot Mij, geef je over aan Mij, geef je helemaal aan Mij, dan geef Ik je ook rust voor heel je leven, ook voor die verkeerde dingen, die je daar zo stiekem wegstoppen wilt. Kom, alles wat je achterhoudt in eigen hand keert zich toch weer tegen je. Geef alles aan Mij, laat Mij je Eigenaar zijn, Ik maak het goed, Ik geef betekenis aan je leven, want Ik houd van je. Kom tot rust bij Mij. Zo staat Christus voor ons, en gelukkig maar. Dat is onze troost, dat is waar wij rust bij mogen vinden voor onze zielen.
Maar laten we daar dan niet op verkijken. Christus roept ons niet bij zich om wat van onze problemen op te lossen die wij niet meer op kunnen lossen. Hij roept ons bij zich met heel ons leven. Als we echt tot rust willen komen moeten we ook ophouden met dat steeds weer proberen ons leven toch weer in eigen hand te houden. Christus roept ons en vraagt van ons dat wij heel het dossier van ons bestaan meenemen en aan Hem in handen geven. Dán kan er ook echte rust in ons leven komen, niet als wij alleen een paar onbetaalde rekeningen uit ons boek halen om die bij Hem te declareren. Christus is niet gekomen om wat détails uit ons leven goed te maken, want dat zou uiteindelijk ook niets helpen, Hij is gekomen om heel ons leven over te doen. Kom, laat je helpen door Mij, zegt Christus. Laten wij dat dan ook doen, dát geeft ons rust.
En laten we oppassen voor onszelf, arglistig als we zijn, en uit om tóch altijd weer iets in eigen handen te houden. Nietwaar? Goed, zeggen wij, ik wil wel geholpen worden, ik weet nog wel het een en ander dat mij niet lukt, waar ik slecht in ben, of waarin ik tekortgeschoten ben. Daarin mag U mij wel helpen. Maar wel geholpen willen worden is heel iets anders dan je laten helpen. Als je geholpen wilt worden, dan bepaal jij tenslotte zelf waarmee je geholpen wilt worden, en de rest, die houd je in eigen beheer. Wij willen best geholpen worden als we ziek zijn, of als onze baan op de toch staat, of als we anderszins in de penarie zitten. Dan mag God de gaatjes vullen die wij laten vallen. En dan zijn we boos of teleurgesteld als God die niet wil betalen, als Hij ons niet geeft wat we wilden. Maar je laten helpen is heel wat anders. Dat is juist je hele levensboek aan Christus in handen geven, overgeven, en Hem vragen of Hij je wil geven wat het beste voor je is. En alleen dat geeft werkelijk rust. Werkelijk, omdat het Christus is aan wie we het overgeven. Daarmee zijn we bij het tweede: gelukkig daar.
Want wij mensen zijn merkwaardige wezens, vol innerlijke tegenstrijdigheden. Dat geldt voor christenen net zo goed als voor wie dan ook. Aan de ene kant zijn we er doorgaans nogal op gesteld zelf ons eigen leven te leiden. We houden de gang van zaken zoveel mogelijk in eigen hand, gaan ook zoveel mogelijk onze eigen gang. Aan de andere kant beseffen we maar al te goed dat we ons nooit werkelijk op onszelf kunnen plaatsen. We hebben anderen nodig om gelukkig te zijn. Echt gelukkig zijn we pas, wanneer we ons helemaal, zoals we zijn, geliefd kunnen weten door een ander. We voelen ons pas werkelijk mens, wanneer we ons helemaal, zonder reserves, kunnen overgeven aan een ander, die van ons houdt, en ons leven met hem of haar delen. Alles wat ons daarbij hindert, wat de overgave incompleet maakt, het doet af aan ons geluk. Ieder geheim dat we niet kunnen vertellen aan wie ons het liefste zijn, is ons een last. We voelen ons ongelukkig als we niet tenminste met één mens helemaal ‘eigen’ kunnen zijn. We zijn mensen die leven van gemeenschap — èn die, ondertussen, toch graag onze eigen gang willen gaan. Merkwaardige wezens.
En zo zijn we op de een of andere manier allemaal. Meer of minder eenling of gemeenschapsmens, die innerlijke tegenstrijdigheid zit er telkens wel in. Dat maakt het allemaal ook zo gecompliceerd. Want hoe kun je jezelf nog werkelijk aan iemand anders toevertrouwen als je niet zeker kunt zijn van jezelf en van de ander? Ook die ander kan zomaar zijn eigen gang gaan, en jou in de steek laten of kwetsen. Van jongs af aan leren we daarmee omgaan, de een beter de ander slechter. We beschermen onszelf, door maskers op te zetten, door alleen maar bepaalde aspecten van onszelf te laten zien, of door allerlei verschillende rollen te spelen. Bij dat alles blijven we zoveel mogelijk onze eigen gang gaan en houden alles zoveel mogelijk in eigen hand. We bouwen een netwerk van relaties, waarbij we nu eens dit en dan weer dat van onszelf aan een ander geven, in de hoop daarin gewaardeerd te worden, aanvaard en niet afgewezen. We stellen ons op ons werk zo loyaal mogelijk op, maar niet te persoonlijk, want daar hebben ze niets mee te maken. Als we als collega gewaardeerd en gerespecteerd worden is ons dat genoeg. We laten expres bepaalde kanten van onszelf aan onze kinderen zien, maar niet teveel van onze zorgen en twijfels, onze onzekerheden, al is het alleen al om te voorkomen dat ze ons niet meer zullen respecteren. In de kerk tonen we ons het liefst van onze gelovige kant. Over de strijd en de nederlagen moet je niet teveel praten. Wat heeft een ander aan onze vuile was? En zo voort. Een eindeloze carrousel van afwegingen, van dit wel en dat niet laten zien, van wisselen van rollen en maskers, van uiteindelijk altijd op je hoede zijn en nooit helemaal tot rust kunnen komen.
Tegelijk blijft het verlangen naar werkelijke relaties, naar een verhouding met iemand bij wie we ons niet anders hoeven voordoen, bij wie we niet bang hoeven te zijn dat hij of zij ons zal laten vallen, iemand aan wie we ons helemaal kunnen geven, bij wie we werkelijk tot rust kunnen komen. Maar we durven niet, we durven niet omdat we wel weten dat je helemaal geven aan een ander betekent dat die ander macht over je heeft, zeggenschap, en we die macht het liefste zelf in handen houden. En trouwens, wie garandeert ons, dat die ander er geen misbruik van zal maken? En dan gaan we toch die grote carrousel maar weer in, uiteindelijk altijd op onze hoede en nooit helemaal gerust.
En dan komt Christus in ons leven staan, met zijn roep: Kom allen naar Mij toe, die afgemat en belast zijn, en Ik zal u rust geven. Neem mijn juk op en kom bij mij in de leer, omdat Ik zachtmoedig ben en eenvoudig van hart, en u zult rust vinden voor uw ziel. Want mijn juk is zacht en mijn last is licht. Daarmee staat Hij voor ons en biedt ons precies die perfecte relatie aan waar wij altijd al naar op zoek waren: een verhouding met iemand bij wie we ons niet anders hoeven voordoen, bij wie we niet bang hoeven te zijn dat hij ons zal laten vallen, iemand aan wie we ons helemaal kunnen geven, bij wie we werkelijk tot rust kunnen komen, omdat hij ons liefheeft zoals we zijn, zonder voorwaarden voor- of achteraf.
Maar — waarom zouden we daar bij Hem wel op vertrouwen, terwijl we in ons vertrouwen op andere mensen al zo vaak beschadigd zijn? Hoe vaak hebben wij ons niet bloot gegeven aan anderen, en zijn daarna in dat vertrouwen beschaamd, omdat de ander ons toch afwees, of misbruik maakte van ons vertrouwen? Waarom zou dat bij Christus anders zijn? Wel, omdat Christus anders is dan andere mensen. Ik ben zachtmoedig en nederig van hart, zegt Hij zelf. Hij is niet, zoals wij, steeds gericht op zijn eigen belang en zijn eigen zelfstandigheid. Hij cijfert zichzelf weg voor God en voor ons. En dat is wel gebleken ook: Hij heeft met zijn kostbaar bloed voor al mijn zonden volkomen betaald, zegt de Catechismus dan. Juist omdat Christus zichzelf helemaal voor ons gegeven heeft hebben wij alle reden voor het vertrouwen om ons zelf helemaal aan Hem te geven. Christus is werkelijk anders dan andere mensen. Hij doet precies wat wij normaal nooit durven: Hij geeft zichzelf aan mensen waarvan Hij weet dat ze Hem zullen kwetsen en misbruiken, dat ze hun eigen gang met Hem zullen gaan, Hem in de steek laten, ja zelfs kruisigen. En toch heeft Hij zich gegeven. Hij is werkelijk anders. Kijk maar. Hij heeft alle reden tot wantrouwen en voorzichtigheid die wij zouden kunnen hebben weggenomen door zijn totale overgave voor ons. Aan Hem kunnen we ons werkelijk helemaal overgeven. Hij mag onze meester zijn en zeggenschap over ons hebben, want Hij heeft laten zien dat Hij een goede meester is, een goede herder, die zijn leven inzet voor zijn schapen.
In zijn liefde mogen we dan ook helemaal tot rust komen, en ons gelukkig weten, wat er ook gebeurt. Want wat er ook nog passeren zal in ons leven, van zijn liefde voor ons mogen we zeker zijn. Opnieuw zouden we kunnen vragen, waarom we nu van zijn liefde wel zeker kunnen zijn, terwijl we dat bij de mensen om ons heen toch altijd maar tot op zekere hoogte kunnen zijn. Want zelfs als we iemand gevonden hebben die we echt kunnen vertrouwen, die ons aanvaardt en liefheeft zoals we zijn, dan nog is dat in ons mensenleven altijd maar voor een bepaalde tijd. Niet alleen groeien mensen zo vaak uit elkaar, er komt ook op een gegeven moment een einde aan iedere liefdesverhouding, in de dood. En wat kunnen we ons alleen en in de steek gelaten voelen, als juist die geliefde, met wie wij alles deelden ons ontvallen is. Opnieuw mogen we dan zeggen: Christus is werkelijk anders dan andere mensen. Hij is de eerstgeborene uit de doden, die nu niet meer sterft. Hij is altijd bij ons, zijn liefde is werkelijk sterker dan de dood, omringt ons in alles, wat er ook gebeurt. Ook als hier iedereen ons in de steek laat, of als we als enige zijn overgebleven, Hij laat ons niet in de steek. Daarom mogen we bij Hem werkelijk rust vinden voor onze ziel, voor ons hele leven, ja zelfs door ons sterven heen. Amen.
gehouden in: Weesp-Nigtevecht en Loenen-Abcoude, 13 augustus 1995
Voorburg, 22 december 1996de houdbaarheidsdatum van deze preek is verstreken
Beste DsWim,
Vandaag zocht ik op internet met de volgende zin: Je leven aan Jezus geven en ik kwam bij uw preek uit.
Ik wil weten wat het precies inhoudt en wat het niet.
Deze preek heeft me daar enorm bij geholpen.
ja ik wil me graag overgeven maar stoppen met zelf doen, zelf vechten is niet makkelijk.
Nu ben ik op een punt in m’n leven gekomen dat ik zeg doet U het maar. Het ontbreekt me gewoon aan genoeg wijsheid en inzicht.
Grappig dat onder de preek staat dat: de houdbaarheidsdatum van deze preek is verstreken.
Voor mij in jeder geval niet.
Hartelijk dank voor deze boodschap.
Gods zegen,
Jose Schutte