Preek over Jeremia 38:1-13
orde morgendienst
votum en groet
zingen: Psalm 42,1-3
gebod
zingen: NGK 156
gebed
Schriftlezing Jeremia 37:17-38:28
zingen: NGK 31
preek over Jeremia 38:1-13
zingen: E&R 358
gebed
inzameling gaven
zingen: E&R 84
zegen
Ik heb voor vanmorgen maar eens een stuk papyrus uit het oude Egypte opgeduikeld. Het is een brief van een opa aan zijn kleinkinderen. Ik lees hem voor, goed?
Lieve kleinkinderen,
Jullie weten niet beter dan dat je hier woont, in de stad van de Zon. Je vader en moeder zijn hier geboren, en jullie ook. En we hebben het best goed hier. Maar jullie weten ook dat we hier niet vandaan komen. We zijn geen Egyptenaren, al leven we in Egypte. En nu ik oud geworden ben wil ik jullie daar nog eens aan herinneren. Ik schrijf het voor jullie op. Dan kunnen jullie er nog eens goed over nadenken als je groot geworden bent. Ons eigen land is niet hier. Dat is in Judea, in het noorden. Daar horen we thuis. Daar horen jullie thuis. Als je straks volwassen bent, en je eigen huis gaat bouwen, ik zou zo graag willen dat jullie dan je huis in Jeruzalem gaan bouwen. Daar kom ik vandaan en jullie grootmoeder kwam er ook vandaan, en trouwens de meeste opa’s en oma’s van jullie klasgenoten ook. Daar was de echte tempel van onze God, de God van Abraham, Isaak en Jakob. Als ik er niet meer ben en jullie groot zijn is het tijd om die tempel weer op te gaan bouwen. Ga dat doen. Dan heb ik niet voor niets die vreemde tijd overleefd.
Het was een vreemde tijd, toen ik jong was. Zo spannend is het nooit meer geweest. Dank zij God heb Ik het overleefd, maar dat was het ook wel. Zoals jullie wel weten ben ik geboren toen Jojakim koning was in Jeruzalem. Hij was een zoon van Josia. Josia was de laatste koning in Jeruzalem die nog iets voorstelde. Hij diende de Here God en die hielp hem. Maar tenslotte vergat ook Josia naar God te luisteren. Toen ik geboren werd was het ongeveer vijf jaar geleden dat hij gesneuveld was in de slag bij Megiddo. Hij vocht tegen een voorganger van onze farao, Necho, maar verloor. Necho zette Josia’s zoon Joachaz af en maakte zijn broer Jojakim koning. Nou ja, koning. Veel stelde het niet voor. Hij moest gewoon luisteren naar de farao, en veel belasting betalen. Ik ben dus eigenlijk als Egyptisch onderdaan geboren.
Maar dat was snel voorbij. Toen ik nog een peuter was kwam koning Nebukadnessar van Babel met zijn leger langs. Het hele land verschoot van kleur en koning Jojakim moest gewoon luisteren naar Nebukadnessar, en veel belasting betalen. Dat beviel hem niets. Na drie jaar kwam hij in opstand, en toen werd het pas een bende. We werden in Jeruzalem en Juda niet alleen platgedrukt tussen de macht van Egypte en de macht van Babylon, maar er kwamen ook allerlei roversbenden binnen, die het land plunderden. Uiteindelijk kwam Nebukadnessar zelf en belegerde Jeruzalem. Koning Jojakim was toen net gestorven; zijn zoon Jojachin was een maand of drie koning. Hij gaf zich over aan de Babyloniërs en werd meegenomen naar Babel, samen met het grootste deel van de koninklijke familie, legeraanvoerders, belangrijke mensen en met alle mensen die iets konden maken waar je mee kon vechten. Ik was een jaar of zeven en heb er bij staan kijken. Toen begon die vreemde tijd.
Eigenlijk was Jeruzalem al dood. Allerlei huizen waar eerst belangrijke mensen hadden gewoon werden nu bevolkt door ruig volk, harde types, domme mensen ook vaak. Ze waren uit het hele land gekomen. Er was een nieuwe koning, Sedekia, maar die was al helemaal weinig koning. De echte koning was Jojachin, en die zat in Babel. Zijn raadsheren waren meer krijgsheren, roverhoofdmannen en avonturiers. Sedekia was bang voor ze. Maar ja, dat zegt eigenlijk nog weinig, Want Sedekia was bang voor iedereen. Een eindeloze twijfelaar. Hij was bang voor Nebukadnessar en zijn Babyloniërs, bang voor de farao en zijn Egyptenaren, bang voor de Judeërs die naar de Babyloniërs waren overgelopen, bang voor de mensen in Jeruzalem, bang voor iedereen.
Er ontstond een heel vreemde sfeer. Een soort stilte na de storm die later een stilte vóór de storm bleek te zijn. Eerst leek het alsof alles voorbij was. Ik weet het nog precies, want het was de tijd dat ik in dienst kwam bij het paleis van de koning. Eerst als manusje van alles, later als schrijver. Nebukadnessar was weer weg. Hij had zo ongeveer alles en alle mensen van waarde meegenomen. De trots van Jeruzalem was gebroken, maar de muren stonden nog. En het leek of we weer verder konden, zelf. Tegelijk was farao druk bezig met het verzamelen van zijn legers om nog eens te proberen van die Babyloniërs af te komen. Dat leek wel wat te beloven. In ieder geval onze twijfelaar-koning was er wel gevoelig voor. Als zetbaas van Nebukadnessar zou hij nooit echt koning worden. Jojachin zat nog steeds in Babel. De koning was er niet. Hij was maar een vervanger. Maar als farao nu eens wakker zou worden?
Na een tijdje van allerlei gepraat en overleg nam Sedekia toch een besluit: hij kwam in opstand tegen Nebukadnessar. Dat had hij dus niet moten doen. Binnen de kortste keren stond er weer een leger van Nebukadnessar voor Jeruzalem. We werden belegerd. Maar kort daarna trokken de troepen weer weg. We hoorden dat de farao in aantocht was met een groot Egyptisch leger. Zou het dan toch? Dat dacht iedereen, maar ik wist wel beter. Ik had zitten schrijven bij de koning toen hij Jeremia sprak. Over Jeremia hebben jullie vast wel gehoord. Hij is nog niet zo lang geleden gestorven. En net als hier in Egypte was hij ook in Jeruzalem de enige stabiele figuur. Hij gaf het woord van God door. Punt. Hij liet zich niet gek maken. Maak je geen illusies, zei hij tegen Sedekia, de Egyptenaren gaan zich terugtrekken en dan komt de koning van Babel gewoon weer terug, om zijn werk hier af te maken. En zo ging het ook.
Maar ja, intussen waren er wel een heleboel mensen boos op Jeremia. Toen de Babyloniërs weg waren wilde hij naar zijn bezit in Benjamin gaan, maar hij werd als verrader opgepakt en in de gevangenis gegooid. Daar moet hij een beroerde tijd gehad hebben. Een tijdje later, toen we weer belegerd werden, werd ik in het geheim bij de koning geroepen. Jeremia was er ook. De koning vroeg hem naar een woord van God. ‘U zult worden uitgeleverd aan de koning van Babylonië’ was het antwoord. Je zag de koning verschieten. Maar het was wel een woord van God. Op zijn verzoek werd Jeremia bij de paleiswacht onder gebracht. En daar bleef hij gewoon zeggen wat God zei: alleen wie zich overgeven aan de Babyloniërs zullen het er levend afbrengen.
We maakten ons allemaal behoorlijk zorgen. Het ging bepaald niet goed. De legers van Nebukadnessar lagen om de stad. Het eten raakte op. De koning wist steeds minder wat hij wilde. Zou hij zich overgeven, of niet? De enigen die niet twijfelden waren Jeremia en dat groepje raadsheren en krijgsheren die toch niets te verliezen hadden. En die stonden recht tegenover elkaar. Jeremia vond: overgeven. Die raadsheren vonden: volhouden. Dat moest wel botsen. En zo ging het dan ook. Ik vertel het maar zoals ik het heb meegemaakt.
Ik zat bij de koning, bezig met mijn werk, toen die raadsheren binnenkwamen. Sedekia zuchtte. Hij kon niet tegen ze op. Ze zeiden allerlei over Jeremia, maar vooral dat hij het moreel van de Jeruzalemmers ondermijnde. Die man moet ter dood gebracht worden. Sedekia gaf ze de vrije hand: doe met hem wat je wilt; ik kan jullie niet tegenhouden. En weg waren ze. Een paar uur later wordt er aan de deur geklopt. Het is Ebed Melech, een Nubische dienaar van de koning, ooit aan Jojakim gegeven door de farao. Iedereen was intussen wel aan hem gewend. Dat had wel even tijd gekost: een neger tussen blanken is maar vreemd. Maar hij was de Here God gaan dienen en had zich een eigen plaats veroverd. Hij vertelde dat ze Jeremia in een waterkelder hadden gegooid. Ze hadden zeker gedacht dat hij dan wel zou verdrinken. Domme types. Het was zomer. Er zat alleen een laag modder in dat ding. Waarom moet Jeremia daar nu van de honger omkomen, terwijl er verder in de stad ook niets meer te eten is, zei hij. Slimmerd. De koning was al lang blij. Ga hem er maar uithalen, zei hij. Achteraf hoorde ik pas hoeveel moeite ze hadden moeten doen om Jeremia nog los te krijgen uit die modder. Ze waren maar net op tijd geweest. In ieder geval, Jeremia eindigde weer in zijn eigen ruimte bij de paleiswacht.
Toch gaf die hele affaire me hoop. Als de Here God Jeremia kon laten overleven als hij in handen viel van die gevaarlijke raadsheren, kon Hij hem dan ook niet laten overleven als de Babyloniërs kwamen? Als iedereen in de stad toch dood moest, waarom mocht Jeremia dan blijven leven? Zou er dan geen leven voor meer mensen zijn? Het paste in ieder geval wel erg goed bij Jeremia’s boodschap: als je je overgeeft zult je overleven. Daar ben ik toen maar eens extra goed over na gaan denken.
Daar was nog meer reden voor. Want een tijdje later liet Sedekia Jeremia weer bij zich komen. Ik moest weer opschrijven wat er gezegd werd. Ik weet nog goed hoe opvallend het was dat Jeremia helemaal niet bang was. Hij was mager geworden, net als iedereen, maar hij stond recht overeind, net alsof hij een dienaar was van een veel machtiger koning dan Sedekia, of wat dat betreft dan Nebukadnessar. Zijn boodschap was zo duidelijk als altijd: alleen als je je overgeeft zul je overleven. Als je je niet overgeeft zal het slecht met je aflopen, en met Jeruzalem ook.
Ik weet nog dat ik naderhand aan mijn tafel zat. Langzaam drong tot me door wat Jeremia gezegd had, wat hij steeds maar zei. Wij zouden niet gered worden omdat we Gods volk waren, of omdat we goede bondgenoten hadden. We zouden alleen overleven als we toegaven dat wij fout zaten. Overleven niet door wat je kunt, maar door toe te geven dat je het fout gedaan hebt. De Babyloniërs waren hier niet zo maar. Ze waren er op bevel van de Here God. En Hij wilde niet maar iedereen dood maken en opruimen hier. Hij wilde juist dat er zoveel mogelijk van ons zouden overleven. Hij wilde nog verder met ons. Alleen: op een nieuwe manier. Wij moesten wel toegeven dat wij fout waren. Alleen wie zich overgaf aan de koning van Babel, alleen wie ophield met opstaan tegen hem en tegen God, zou gered worden, zou overleven.
Niet lang daarna heb ik dat ook gedaan. Met nog een paar vrienden ben ik de stad uitgegaan naar de Babyloniërs toe. De rest van het verhaal heb ik jullie al zo vaak verteld. Het was niet makkelijk. Met helemaal niets kwamen we tenslotte hier. Maar ik heb het overleefd. Het was waar wat Jeremia had verteld: alleen als je je overgeeft zul je overleven.
Nu ben ik oud en ik schrijf dit voor jullie op omdat ik het heel belangrijk vind. Het is mijn testament. Ik ben er het levende bewijs van. En dus zijn jullie er ook het levende bewijs van. Ik heb Jeruzalem alleen overleefd omdat ik me overgegeven heb, uiteindelijk aan God. Denk er maar aan dat het hele leven niet veel anders is: je gaat het alleen overleven als je je overgeeft aan God. Als jullie dat doen, ben ik blij. En als je dan later je huis gaat bouwen, denk er eens over om het in Jeruzalem te doen.
In ieder geval, zoals we elkaar altijd groeten: tot ziens in Jeruzalem.
jullie opa
gehouden in: Loenen-Abcoude, 26 maart 2006 (dienst bij projectweek van basisschool De Wegwijzer, Hilversum)