Geachte dames en heren,
Tussen alle geleerde, zeer geleerde en hoog geleerde sprekers en inleiders op dit congres voel ik me toch wel een beetje verdwaald. Volgens mijn wetenschappelijke titel zou ik nodig eens doctor moeten worden, maar voorlopig blijf ik niet meer dan predikant. Maar ja — het zal de nodige mensen hier bekend voorkomen: zeg maar eens nee als Marten de Vries je ergens voor vraagt. Ik maak van de nood maar een deugd en ga Klaas Schilder vooral bij u introduceren als een collega, als gereformeerd predikant. Ik ga daarmee vooral een aantal lijnen trekken waarbinnen je Schilder en zijn werk volgens mij het beste kunt begrijpen en waarbinnen de inhoud van zijn werk het best tot zijn recht komt. Ik schets als het ware de tuin waar de bloemen van zijn werk in groeien. Het schetsen van die bloemen is voor andere sprekers vandaag en morgen.
Maar de tuin waarin ze groeiden was die van een gereformeerd predikant. Natuurlijk was Klaas Schilder niet zomaar een predikant. Dat hij een man van bovengemiddeld statuur was merk je mede daaraan dat je zijn figuur op heel verschillende manieren kunt schetsen. Als je zijn boeken en artikelen leest tref je ook een virtuoos geleerde. Hij hoorde bij de kleine groep mensen die gewoonweg alles lijkt te kunnen onthouden wat ze lezen of tegenkomen. Die enorme kennis strooide hij met de jaren met meer kennelijk genoegen uit in zijn werk. Het maakt het soms vrijwel onleesbaar voor mensen van nu. Al kan ik aanraden net zo te doen als eens beschreven is van hoorders van Schilders preken: ze namen de moeilijke woorden als trofeeën mee naar huis. Als je de dikke stapel gestencilde college-dictaten doorbladert tref je ook een geliefd hoogleraar. Dat zijn leerlingen de grote moeite namen zijn moeilijke dictaten op te nemen, uit te werken en uit te geven zegt echt iets over hun achting en liefde voor hem. Een aantal generaties studenten leidde hij zo tot zijn leerlingen op dat ze in hun werk als predikant altijd als zijn studenten herkenbaar bleven. Als je zijn eindeloze reeks artikelen en polemieken doorneemt tref je ook een geëerd en gevreesd journalist, met een onwaarschijnlijk vruchtbare pen. Wie hem als tegenstander trof kon erop rekenen alle hoeken van de vele gereformeerde kerkbladen te zien te krijgen en tot een aantal cijfers achter de komma gefileerd te worden.
Toch is de manier waarop je Schilder het beste in het vizier krijgt hem benaderen als gereformeerd predikant, als iemand die de goede boodschap van God te brengen heeft aan mensen die hij voor zich ziet. Dat hij een geleerde was, hoogleraar was en eindeloos in allerlei tijdschriften schreef heeft hij zelf duidelijk ervaren als een verlengstuk van zijn predikantschap. Omdat zijn hart klopte voor de boodschap die hij te brengen had en voor de gemeenteleden die aan zijn zorg waren toevertrouwd studeerde hij eindeloos. Hij moest weten wat hij te zeggen had en waarop hij moest ingaan om de kerkleden een goede weg te wijzen. Hoogleraar was hij bewust als predikant die vrijgesteld is om andere predikanten op te leiden, zoals de gereformeerde kerkorde dat ook zegt. In de vele kerkbladen uit die tijd en vooral in zijn lijfblad De Reformatie volgde hij de actualiteit in kerk, staat en maatschappij op de voet, niet als doel op zich, maar om goede voorlichting te kunnen geven.
Zelfs als je alleen maar naar de buitenkant van Schilders oeuvre kijkt zie je waar zijn hart klopt: bij het preken en het uitleggen van de bijbel. De oude serie verzameld werk uit de jaren vijftig en zestig bestaat uit negen dikke delen. Drie met preken, drie met Schriftoverdenkingen en drie met artikelen, en die gaan nog wel over de kerk, vaak heel praktisch, vanuit het kerkelijk leven. Zijn grote werk Christus in Zijn lijden bestaat alleen maar uit bijbeloverdenkingen, weer drie dikke delen lang. Wat hij in zijn Reformatie het liefst deed was Schriftoverdenkingen geven. Een aantal ervan kwamen terecht in boeken of bundels, zoals Licht in den rook. En zo door. Vanaf zijn intrede als predikant tot aan zijn overlijden heeft hij hartstochtelijk veel gepreekt, ook na 1933 toen hij het als hoogleraar best rustiger aan had mogen doen. Vrijwel alles wat hij deed kon voor hem een preek worden of ergens in een preek of Schriftoverdenking gebruikt worden. De goede boodschap doorgeven zoals hij die in de bijbel gezien had was het volstrekte centrum van heel zijn werkzame leven. De God die zijn hart en zijn hoofd veroverd had, had daarmee ook zijn mond en zijn pen veroverd: hij moest spreken en preken, en dáárom ook schrijven en studeren en lesgeven.
Dat werkte bij Schilder allemaal uit zoals bij een typisch gereformeerd predikant. In zijn boek De biografie van de dominee onderscheidt Gerben Heitink op een gegeven moment tussen predikanten uit de Gereformeerde Kerken en die uit de Nederlandse Hervormde Kerk. Het onderscheid raakt vooral het punt van hun verhouding met hun gemeente. Hervormde predikanten hadden een meer autonome positie tegenover hun gemeente en konden in hoge mate hun eigen agenda bepalen. Gereformeerde predikanten stonden ten dienste van de gemeente en beschouwden zichzelf meer als vertegenwoordiger dan als tegenover van de gemeente. Ze kwamen meestal ook uit het voetvolk van de gemeente voort, net als Schilder zelf.
Daar horen twee belangrijke trekken bij, die ook Schilders werk mede bepalen. Anders dan aan de rijksuniversiteiten is in de gereformeerde kerken in deze periode theologie en theologisch wetenschappelijk onderzoek sterk gericht op de gemeente en de praktische leiding van christenen in het dagelijks leven. Het primaire publiek waar een gereformeerd theoloog zich op richt is niet de samenleving of de wereld van wetenschap en cultuur, maar de kerk, sterker nog de kerken waar hij deel van uitmaakt. Anders dan veel hervormde predikanten voelen gereformeerde zich niet zozeer geroepen de theologische wetenschap zelf te ontwikkelen of verbanden te leggen met de grote ontwikkelingen van de cultuur in Nederland en West-Europa. De nadruk ligt op het uiteindelijk heel praktisch wegen wijzen aan de gemeente voor geloof en leven. Predikanten en hoogleraren schrijven vooral kerkbladen vol; hun boeken zijn vrijwel altijd wat wij nu populair of populair-wetenschappelijk zouden noemen.
Effect is dat gereformeerde theologen en predikanten in die jaren vooral leven in wat ik maar de biotoop van de gereformeerde wereld noem, het geheel van instituties en verenigingen, sterk bepaald door de Gereformeerde Kerken in Nederland, met een eigen subcultuur, waarden, helden en gebruiken en een eigen kijk op de geschiedenis van Nederland. Schilder heeft daar volstrekt deel van uitgemaakt. Alles wat hij doet vindt plaats in dit kader. Ik kies zo’n woord biotoop overigens expres in onderscheid van zuil of horizon, omdat ik dat soort woorden te massief vind, alsof mensen in een gesloten systeem leefden. Dat was zeker niet zo. De grotere ecosystemen van de Nederlandse samenleving en de West-Europese cultuur waren nooit ver. Schilder nam als weinigen kennis van wat er allemaal wel niet om hem heen speelde. Maar het punt waar het me hier om gaat is, dat grotere samenlevingsvragen of culturele ontwikkelingen voor hem niet als waarde op zichzelf in het vizier kwamen, maar als zaken die invloed uitoefenden op zijn biotoop, de wereld waarin hij met zijn gemeenteleden leefde. Daarin onderscheidt hij zich diepgaand van de mensen die aan de wieg van de gereformeerde wereld stonden, Abraham Kuyper en Herman Bavinck. Hoeveel hij ook van hen overneemt, zij opereerden veel meer op het niveau van de ecosystemen van Nederland en Europa.
Een tweede belangrijke trek die bij dit gereformeerd predikant zijn hoort is een enorme nadruk op duidelijkheid, heldere lijnen en gerichte instructies. De gemeente moet voorgegaan worden in een praktisch leven als gereformeerd christen. Daarbij kun je je geen èn-en posities en al te veel nuancering veroorloven. Als de bazuin geen helder geluid geeft, wie zal zich klaarmaken voor de strijd? Een open positie, waarbij vragen open blijven, is hier erg moeilijk vol te houden. De gemeente voelt dat als een gebrek aan leiding en rekent mensen daar op af. Binnen de Gereformeerde Kerken in de jaren twintig leverde dit twee keer een uitgesproken conflict op, eerst rond ds. J.B. Netelenbos en later rond dr. J.G. Geelkerken. Beiden weigerden duidelijk en helder aan te geven wat er moest gebeuren, de een rond de verhouding met de Hervormde Kerk, de ander rond het lezen van Genesis 2 en 3. Op de achtergrond speelde in dezelfde tijd een bredere spanning rond de zg. beweging der jongeren, een aantal meer intellectuele en maatschappelijk betrokken predikanten en anderen die op zoek waren naar een open positie, die alles na de ervaring van de Eerste Wereldoorlog niet zo duidelijk meer vonden. Uiteindelijk sloten de rijen zich in de gereformeerde kerken weer.
Schilder had ook aan deze trek uitgesproken deel. Dat de bijbel duidelijk is en duidelijke en herkenbare richtlijnen geeft voor christelijk en gereformeerd leven en geloven was één van zijn kernovertuigingen. Een van zijn eerste publicaties was gewijd aan Tegenstrijdigheden in de Bijbel — die er volgens hem niet zijn. Hij trok zijn hele arsenaal open in de zaak Geelkerken, in vele artikelen en een brochure Een hoornstoot tegen Assen? Het vormde zijn kernbezwaar tegen de theologie en de invloed van Karl Barth dat het daarin ten diepste onduidelijk zou zijn wat de bijbel zegt en wat God van ons vraagt in ons leven en in de samenleving. Schilder heeft Barth tot het laatst toe als ten diepste een irrationalist benaderd. Daar kun je de gemeente niet mee leiden. Kortom, in alles een typische gereformeerde predikant.
En tegelijk een eigen figuur. Ik trek wat kleinere lijnen nu, wat meer in kleur. Gelijk even terug naar het begin. Klaas Schilder werd op 19 december 1890 geboren in Kampen, als zoon van Johannes Schilder en Grietje Leijdekker. Zijn vader was sigarenmaker en overleed al rond Klaas’ zesde verjaardag. Zijn moeder slaagde erin het gezin te verzorgen met wassen en strijken voor anderen, maar de omstandigheden waren zwaar. Met steun van anderen werd de begaafde jonge Klaas na de christelijke lagere school toegelaten tot het Gereformeerde Gymnasium in Kampen, verbonden aan de Theologische Hogeschool van de Gereformeerde Kerken. Van jongs af wilde hij al predikant worden. De opleiding daarvoor kreeg hij vervolgens aan de Theologische School.
Dat moet je trouwens precies zo nemen. Schilder is in Kampen gevormd tot predikant. Als theoloog is hij voor het grootste deel autodidact. Het theologisch niveau van de Hogeschool was veel te laag om van vorming tot theoloog te kunnen spreken. Zijn kennis van theologie en theologiegeschiedenis heeft Schilder zichzelf veroverd in een leven van lezen. Wetenschappelijke scholing heeft Schilder pas bij zijn dissertatieproject in het Duitse Erlangen gekregen, en dan vooral in de wijsbegeerte. Zijn doctorstitel was ook in de wijsbegeerte en niet in de theologie.
Intussen is Schilder in Kampen wel voor zijn leven gevormd. De Theologische Hogeschool daar was naast de theologische faculteit van de Vrije Universiteit de tweede plaats waar predikanten voor de Gereformeerde Kerken werden opgeleid. De Vrije Universiteit was gesticht door Abraham Kuyper; hij had dan ook vooral op zijn geweldige stempel gezet op de theologische faculteit. De Theologische School in Kampen had haar achtergrond in de oudere Christelijke Gereformeerde Kerken van de Afscheiding van 1834 en later. Die achtergrond was aan het begin van de 20ste eeuw nog steeds aanwezig, zij het minder uitgesproken na de nodige wisseling van hoogleraren na 1902. Zonder compleet te willen zijn noem ik een viertal typische trekken van de opleiding in Kampen die ook bij Klaas Schilder horen.
Hij leerde in Kampen een heel directe manier van bijbel lezen, door de docent Nieuwe Testament, Lucas Lindeboom, ooit eens samengevat als: lees wat er staat, versta wat je leest, doe wat je verstaan hebt. De bijbel is bedoeld om direct geleefd te worden. Bij het verstaan van wat je leest zijn in deze Kamper traditie vooral de Schriftbeginselen ter Schriftverklaring dominant. Je brengt bijbelplaatsen met andere bijbelplaatsen in verband, je houdt rekening met de plaats die passages hebben in het geheel van de bijbel en de geschiedenis die daarin beschreven wordt, en je gaat ervan uit dat hoogstens het kennelijke genre van een stuk tekst nog invloed heeft op de uitleg (of het een gelijkenis, of apocalyps, of iets dergelijks). Wat aanspreekt is de eenvoud in deze manier van bijbellezen, die heel dicht bij de gemeente staat. Er hoort ook echt een praktijk van dagelijkse bijbellezing bij.
Schilder heeft deze manier van bijbellezen buitengewoon virtuoos toegepast en uitgewerkt. Hij was onbetwist grootmeester in de associatie tussen verschillende teksten, vaak aan elkaar verbonden via lijnen uit de gereformeerde dogmatiek. Regelmatig krijg je er achteraf een gevoel bij van: als het niet waar is, is het mooi gevonden. Mooi gevonden was het in ieder geval. Hij wilde ook echt rekening houden met de plaats van een passage in de bijbel en niet zomaar doen alsof wij ons met historische figuren en situaties kunnen identificeren. Wij leven na Christus op een ander moment in de geschiedenis van het heil. Die aanpak is later heilshistorisch-christocentrisch gaan heten. Maar het doel van alles bleef voor Schilder heel praktisch en direct. Je merkt het zelfs aan het taalgebruik. Vaak gebruikt hij directe rede en voert hij God of mensen direct sprekend in in een preek of Schriftoverdenking. Op de achtergrond blijft ook hier de duidelijkheid staan, waar ik het eerder over had. Je kunt gewoon lezen wat er staat, en makkelijk verstaan wat je leest. Schilder had een uitgesproken hekel aan interpretaties. Het woord komt bij mijn weten niet of nauwelijks positief bij hem voor. In de moderne zin van hermeneutiek is hij een anti-hermeneutisch denker.
Een tweede Kamper trek die vermelding vraagt is de net zo directe manier van in het leven en in de samenleving staan. De geloofsovertuigingen die je hebt vragen om toegepast en geleefd te worden in alle situaties, en dat wel zo direct mogelijk. Het leven is tenslotte één. Dat leverde de nodige kritische distantie op tegenover ideeën van Abraham Kuyper, die in de gereformeerde wereld in die jaren de toon zetten. Kuyper had geconstateerd dat het nog niet zo makkelijk was om je christelijke overtuigingen meteen toe te passen buiten de kerk of je persoonlijk leven. Hij was gaan werken met gereformeerde beginselen, principes, als een soort van schakelstation tussen geloof en wetenschap, geloof en politiek, geloof en andere terrein van het leven. Kuyper had bovendien geconstateerd dat het leven in de praktijk helemaal niet één meer was, maar dat het steeds meer in verschillende deelgebieden uit elkaar viel, die telkens om een andere aanpak vroegen. En hij had geprobeerd dit te hanteren via zijn gedachte van soevereiniteit in eigen kring. De Kamper traditie stond hier nogal argwanend tegenover. Dit soort ingewikkeldheden konden zomaar dienen om je geloof in feite en al dan niet voor een deel uit te schakelen als je aan het werk ging in wetenschap of politiek of cultuur of noem maar wat. Wat je gelooft, geloof je, en dat neem je overal mee en breng je overal zo direct mogelijk in.
Voor iemand als de al eerder genoemde Lucas Lindeboom betekende dit dat hij een tijdje geprobeerd heeft een politieke partij op te richten op grondslag niet van vage gereformeerde beginselen, maar van de uitgewerkte gereformeerde geloofsbelijdenissen. Maar het betekende voor hem net zo goed dat hij heel praktisch eindeloos actief geweest is bij het opzetten van ziekenhuizen, verpleeginrichtingen en zorginstellingen voor gehandicapten, bij de verspreiding van bijbels en goedkope brochures, en bij praktisch evangelisatiewerk. Schilder was niet zo’n praktisch figuur als Lindeboom, maar hij deelde dit besef van ‘het leven is één’, deelde dit soort kritiek op Kuyper voor een groot deel, en heeft herhaaldelijk geschreven over de betekenis van de gereformeerde belijdenissen op terreinen van leven buiten de kerk. Nog in de oorlog, tijdens de bezetting, protesteert hij tegen de nazi-ideologie en de NSB-politiek vanuit de weigering om het handboek van de predikant, namelijk zijn belijdenis, thuis te laten als het over politiek en recht gaat.
Een derde typische trek van de Kamper school was een grote loyaliteit aan de gereformeerde kerken en de gereformeerde belijdenissen. Het was altijd de school der kerken geweest. Die kerken wilde ze dienen. De opleiding had een grote rol gespeeld in het bij elkaar brengen van de Afgescheidenen na 1854. Na het ontstaan van de Gereformeerde Kerken in 1892 uit de Afgescheiden en de Dolerende kerken, ging die loyaliteit over naar de nieuw ontstane kerkengroep, ondanks de slechte behandeling die de school daarin kreeg. Wie in Kampen opgeleid was had liefde voor de Gereformeerde Kerken met de paplepel ingegoten gekregen. Dit waren de kerken die naar de gereformeerde belijdenis echte kerken waren, hier hoorde je te zijn als je gehoorzaam Jezus wilde volgen. Bovendien stonden die kerken in Kampen altijd heel concreet voor ogen in hun gewone volkse vorm, veel meer dan in het toch altijd wat elitaire en mondaine Amsterdam. De kerk was zichtbaar en concreet. Je kon struikelen over de leden ervan.
Opnieuw leverde dit spanning op met de nodige ideeën van Kuyper. Kuyper moest op landelijk niveau toch weer samenwerken met andere christenen uit andere kerken en bracht die ervaring onder meer op formule in gedachten over de kerk als organisme en instituut en de pluriformiteit van de kerk. Vanuit Kampen werden die gedachten ervaren als een filosoferen over de kerk waarbij de klem eraf ging dat je toch echt bij deze concrete kerk moest wezen, wilde je in eenvoudige gehoorzaamheid aan de bijbel christen zijn. Die concrete kerk werd in de ogen van de Kamper traditie door Kuyper gedegradeerd tot niet meer dan een toevallig instituut, terwijl het organisme van actieve christenen dan je ware zou zijn. Schilder staat zonder meer in deze traditie als hij zijn vele artikelen en brochures over de kerk schrijft. De kerk moet bij hem concreet zijn, een echte belijdende kerk waar Jezus zelf zijn gelovigen bij elkaar brengt. Alles wat daar omheen praat is voor hem contrabande.
Tenslotte noem ik als vierde trek een diepe persoonlijke radicaliteit. Ook die valt weer te verbinden aan Lucas Lindeboom, een figuur die zich volledig gaf in zijn geloof en zijn werk, een bezielend evangelist, een getuige waar het maar kon. Nog uit zijn ‘In Memoriam’ van Lindeboom valt op te maken hoezeer Schilder zich met hem geïdentificeerd heeft. Maar het was ook algemener iets wat bij de Kamper school hoorde. Het ging niet zozeer om theologie, om theorie of om wetenschap, het ging om het evangelie. Je kwam niet om voor een baan te leren, maar om een Heer te dienen. Bovendien, van de studenten daar had een groot deel ook nog aan het begin van de 20ste eeuw een arme achtergrond. Ze zagen hun ouders ploeteren en voelden zich des te meer geroepen tot volledige toewijding aan hun studie en later hun ambt. Juist dankbaarheid opent vaak de weg naar echte radicaliteit.
Het lijkt er op dat Schilder hier niet alleen een voorbeeld van is geweest, maar dat dit klimaat ook nauw aansloot bij zijn eigen persoon. Alles of niets kan gerust als zijn lijfspreuk worden genomen, al is de verzameling Schriftoverdenkingen die hij onder die titel wilde uitgeven bij zijn leven nooit verschenen.
Bij elkaar genomen kun je constateren dat aan de Kamper opleiding een oudere 19de eeuwse stroming uit de kerken van de Afscheiding aanwezig bleef en zich langzaam vermengde met andere. In zijn dissertatie De Voormannen heeft D.Th. Kuiper die stroming voorzien van de naam legitimistisch-christelijk gereformeerd. Hij richt zich vooral op de middelste twee trekken die ik noemde. Dit is Schilders achtergrond geweest. Hij is in feite een eigen vertegenwoordiger van deze stroming geworden in de veranderde situatie van de 20ste eeuw. Niet voor niets horen de genoemde trekken ook sterk bij de kerken die om hem heen ontstonden in 1944 en volgende jaren, de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt.
Wat historisch verder vooral van belang is hierbij, is dat deze stroming perse niet paste binnen het gedachtegoed van Abraham Kuyper. Het was geen Doleantie-traditie, maar een Afscheidings-lijn. Er kon prima en veel waardering voor Kuyper opgebracht worden, maar het was de waardering voor een verwante broeder, niet voor iemand die echt eigen was. Schilder is gevormd buiten het grote denksysteem van Kuyper en heeft zich later, onder meer met hulp van zijn vriend Cornelis Veenhof, steeds meer in hem ingelezen. Hij was geen leerling van Kuyper, ook niet in de tweede generatie, maar iemand die ook best van Kuyper wilde leren, zolang ook maar kritiek mogelijk was.
Dat verklaart veel van de gang die Schilder maakte binnen de gereformeerde wereld. Die werd sterk bepaald door het gedachtegoed van Kuyper. Discussies liepen over zijn ideeën. Of je conservatief of progressief was werd afgemeten aan of je Kuypers posities wilde bewaren of juist ontwikkelen en uitbouwen. Het verschil van mening over open of gesloten posities rond de beweging der jongeren, waar ik het eerder over had, speelde in de jaren twintig zich helemaal af binnen Kuyperiaanse kaders. Schilder paste helemaal niet in die tegenstellingen. Hij was het niet eens met de zg. jongeren, die hij maar bla-bla figuren vond die eens serieus na moesten denken, maar hij was het ook niet eens met zeg maar de ouderen, al kwam dat eerst nog niet erg uit — daar was geen noodzaak voor. Hij verschijnt in die jaren vooral als jong en bruisend journalist en prediker, die zo ongeveer alles wat hij aan literatuur en filosofie en kunst te pakken kon krijgen besprak en van eigen commentaar voorzag. Hij was bijvoorbeeld een van de eerste predikanten die zich bezig hield met de verhouding tussen zielszorg en psychologie, en, zoals al aangegeven, al snel een geharnast bestrijder van Karl Barth en zijn Nederlandse herauten.
Pas toen de discussies in de jaren dertig echt over thema’s begonnen te lopen die Schilders eigen Afgescheiden traditie raakten, vooral rond de kerk en de visie daarop, werd Schilder echt partij in het interne debat. Hij zoog met intensieve polemieken enorm veel aandacht naar zich toe. Op de een of andere manier lijkt hij nooit in de gaten gehad te hebben wat zijn artikelenreeksen aanrichtten bij zijn tegenstanders. Als je ze nu nog eens naleest begrijp je met terugwerkende kracht hoe ze zich vernederd en miskend gevoeld moeten hebben. De afrekening kwam in 1944. De man die in 1933 nog zozeer de lieveling van de Gereformeerde Kerken was dat hij met enkelvoudige voordracht benoemd werd tot hoogleraar dogmatiek, symboliek, encyclopedie en christelijke religie in Kampen werd geschorst en afgezet omdat hij zich niet wilde voegen naar uitspraken waar hij het niet mee eens was van een verlengde synode die hij niet meer legitiem vond. Schilder moest opnieuw beginnen met de groep kerken en gemeenteleden die zich net zo min als hij konden voegen.
Het valt moeilijk echt te peilen wat deze afzetting en uitzetting uit de kerken die hem lief waren voor Schilder betekent heeft. Ik heb de indruk dat dit nogal eens onderschat wordt. Al snel gaat hij weer door met werken, in zijn onvoorstelbaar tempo. Iedere week een nacht doorhalen, eindeloos preken, college geven, schrijven, en zo door. Zijn werkkracht lijkt ongebroken tot aan zijn vrij plotselinge dood op 23 maart 1952. Tegelijk lijkt zijn geestkracht versplinterd. Misschien wordt het effect van de zg. Vrijmaking wel nergens meer zichtbaar in zijn colleges. Bijvoorbeeld, al vanaf eind jaren dertig is hij bezig met het dicteren van een eerst tamelijk samenhangend geheel, waar hij naar verwijst als ‘deze dogmatiek’. Hij lijkt bezig geweest te zijn met het op college voorbereiden van een systematisch theologie. De opbouw daarvan is redelijk gestructureerd tot aan de oorlog. Na de oorlog is alle voortgang en samenhang eruit. De rest van zijn leven heeft hij besteed aan steeds verder uitdijende besprekingen van verschillende eigenschappen van God. Bij dictaten van andere vakken zie je net zoiets. Ik ben geneigd te zeggen dat Schilders afzetting en de kerkscheuring die daarop volgde hem uit zijn eigen biotoop gezet hebben. Hij heeft zich daarbuiten nog een tijd in leven weten te houden, maar echt bloeien lukte niet meer.
Tenslotte dan, nog even terug naar Schilder als predikant, en dan in verband met het geheel van zijn werk. Ik heb heel lang Schilder gelezen vanuit de gedachte dat hij een typische dogmaticus was, iemand die op zoek is naar samenhang en een nieuw geheel. In de loop van de jaren ging hij me zo steeds meer tegenvallen. Hij heeft nooit kans gezien de intellectuele zelfbeheersing op te brengen voor het schrijven van een echt systematisch werk, met uitzondering misschien van Wat is de Hemel? uit 1935. Hij moet het in feite hebben van losse flitsende inzichten en bepaalde kernpunten. Ik denk aan zijn behandeling van de traditioneel gereformeerde problematiek van de verhouding van verbond en uitverkiezing, waardoor zijn leerlingen en zijn kerken echt helemaal losgekomen zijn van de verstikkende invloed van het gereformeerde piëtisme. Of aan zijn aandacht voor Jezus Christus als de Middelaar tussen God en mensen en dan speciaal als profeet, priester en koning. Hij opent er in Christus in Zijn lijden allerlei vergezichten mee. Of aan zijn behandeling van de leer over de kerk, als dynamisch en levendig vergaderd door Jezus en zijn Geest. Maar een werkelijk nieuwe inzet voor gereformeerde theologie als geheel heeft hij niet gegeven. Zijn invloed is over het geheel genomen meer conserverend dan vernieuwend geweest.
De vraag is bij zo’n constatering of dat aan Schilder ligt of aan jou. Heb ik hem eigenlijk wel goed benaderd als vooral dogmaticus? Bij nader inzien heeft hij veel meer van een apologeet, iemand die op de barricades staat om zijn geloof te verdedigen. Maar ook dat bevredigde me niet. Het gaat Schilder nooit alleen maar om gedachten, om theorie of om de waarheid. Het gaat hem altijd ook om mensen. En mensen hebben dat gemerkt. Ze hebben hem gehaat en van hem gehouden. Waar Schilder in een discussie gaat meedoen is altijd gelijk duidelijk dat het hem maar niet om ideeën gaat, maar dat hij zijn gemeenteleden en de gereformeerde kerken in het algemeen voor zich ziet. Zij moeten beschermd worden tegen wat hij als schadelijk of bedreigend ziet. Zij moeten een goed evangelie te horen krijgen, waar ze naar kunnen leven als de mensen die zij zijn, met twee voeten in de modder of op de werkvloer. Pas toen ik Klaas Schilder als collega-predikant ging zien begon alles op zijn plaats te vallen.
Dan nog is gebrek aan intellectuele zelfbeheersing iets wat bij hem hoort. Schilder heeft zich tot het laatst van zijn leven toe laten leven door de ontwikkelingen om hem heen. Hij reageerde op zo ongeveer alles, van de grootste zaken als de beide wereldoorlogen of de verschijning van internationaal belangrijke boeken, tot de kleinste als een oprisping van een collega of het verschijnen van een kinderbijbel. Hij leefde van week tot week. In ieder geval van zondag tot zondag, als er weer gepreekt mocht worden, maar op een gegeven moment ook van deadline tot deadline, voor een nieuw nummer van De Reformatie of een ander kerkblad. Je kunt het haast zo gek niet verzinnen of je komt het in een of andere vorm bij hem tegen, verspreid en voor een groot deel versplinterd. Maar wat alles bij elkaar houdt is de liefde voor Jezus, zijn Heiland, en de zorg voor zijn mensen. Dat heeft contact gemaakt met de mensen om hem heen. Wie hem nu leest kan het nog proeven, het loopt van de vergeelde bladzijden af. Deze mens heeft geleefd, intens en verterend, maar hij heeft geleefd voor zijn God en voor anderen, zijn gemeenteleden. Laat dat van dominee Klaas Schilder onthouden worden.
Ik dank u voor uw aandacht.
Lezing, voor het grootste deel gehouden op het symposium ‘Samen leven in de laatste dagen‘ in Rotterdam, op 8 februari 2008
Ik lees dit opstel de dag na het ND artikel over WvdS (15/4/12). Wat ik destijds vermoedde, bleek waar: Henk Jasperse is Wim van der Schee. De naam Jasperse deed me destijds al denken aan iemand die dicht bij Klaas Schilder stond en dit opstel is daar een bevestiging van. Het doet me goed te merken dat er aandacht is voor de achtergrond van een persoon. Wat je meemaakt in je leven en hoe je aanleg en je karakter daardoor wordt gevormd, is vaak meer bepalend voor je standpunten dan je zou willen of durven erkennen. En dat geldt niet alleen voor dominees en theologen, maar bij hen krijgt het al te gemakkelijk een bijbelse legitimatie. Het zinnetje wat bij me bleef hangen is deze: ” Juist dankbaarheid opent vaak de weg naar echte radicaliiteit”. Zou het kunnen zijn dat het verplicht dankbaar (moeten) zijn de vrijgemaakte kerken vanaf het ontstaan heeft gestempeld en gevormd tot een manier van kerk zijn die door de latere generaties niet werd begrepen?