Bij God is leven gratis en ‘voor-wat-hoort-wat’ de dood

Preek over 2 Koningen 5:13.20

orde morgendienst
welkom
zingen: NGK 158
zingen: Liedboek 460,1.2.5
stil gebed
votum en groet
zingen: Opwekking 474
gebed
Schriftlezing 2 Koningen 5
preek over 2 Koningen 5:13.20
zingen: Psalm 146,1.2.3.4
lezen Matteüs 5:1-16
zingen: NGK 164
gebed
mededelingen
inzameling gaven
zingen: Forever (Chris Tomlin)
zegen

Ergens aan het slot van het evangelie naar Marcus staat een uitspraak die zo mee zou kunnen doen in dit verhaal van Naäman. Die gaat zo: Wie gelooft en zich laat dopen, zal gered worden, maar wie weigert te geloven, zal veroordeeld worden. Dat is alles — ‘Baad u zevenmaal in de Jordaan, dan zal uw huid weer gezond worden en zult u weer rein zijn‘ — Dat is alles. En nog steeds roept Gods boodschap de reactie op: Is dat alles? Dat neemt mensen toch niet serieus? Is dat alles? Wordt er geen eens een flinke boete opgelegd? Slechte mensen worden ontzien in de kerk. Het wordt ze veel te gemakkelijk gemaakt. Het gratis evangelie roept al heel lang reacties op als van Naäman en Gechazi.

Het is ook onvoorstelbaar gemakkelijk. Wij komen met een kapot gemaakte wereld en een verzondigd leven bij God. Wij dragen de dood onder de leden zoals Naäman, ook al hebben wij misschien nog steeds het Zwitsal-baby-huidje van de televisie. En bij dat alles zegt Gods evangelie niet meer dan dit simpele: wie gelooft en zich laat dopen, zal gered worden. Dat is werkelijk heel simpel. Het leven van Jezus wordt ons aangeboden voor het onze, zijn dood in onze plaats, en de vraag wordt ons gesteld: wil je dat? Nou, laat dat dan zien in de doop. Redding voor iedereen die dat wil. Gratis af te halen bij God.

Dat is zo onvoorstelbaar makkelijk dat wij haast automatisch op zoek gaan naar de moeilijke kanten van geloven. Van de doop kunnen we niets maken. Die blijft altijd even gemakkelijk. Maar geloven, dat kunnen we opladen. Zo gemakkelijk kan geloven toch niet zijn. Je kunt het overal en nergens horen, tot in je eigen hart toe: Mensen, je moet wèl geloven, hoor. En geloven is niet niks. Geloven is moeilijk. Geloven brengt een heleboel verplichtingen met zich mee, en hoge rekeningen. Zeker als je gereformeerd bent, kan het zowat uit om je voor de acceptgiro’s van de kerk en aanverwante organisaties te verzekeren zoals je je voor je doktersrekeningen verzekert. En ergens past dat voor ons gevoel wel. Want gratis kan het niet zijn. Wat gratis is, is niets waard, toch? Je moet toch wat over hebben voor je geloof.

En al die dominees, die ons alleen maar dat evangelie voorhouden, en ons niet zo nu en dan flink er van langs geven met de wet, dat we goed voelen dat er wel iets moet gebeuren in ons leven, nou, die moeten het maar eens horen: zo gemakkelijk kan het niet zijn. En we gaan elkaar achterna in de gemeente zoals Gechazi Naäman: ‘Mijn meester heeft het die Arameeër Naäman wel gemakkelijk gemaakt door niets van hem aan te nemen. Bij de levende Heer, ik zal hem vlug achterna gaan en nog iets van hem zien los te krijgen.’ Dit verhaal uit 2 Koningen 5, het staat zo dicht bij de kern van het evangelie, dat het zomaar vlees en bloed aanneemt in ons leven. Het zou zo maar een gelijkenis van de Here Jezus kunnen zijn.

We moesten er vanmorgen maar eens speciaal naar luisteren. Dan kunnen we opnieuw leren: Bij God is het leven gratis, ieder ‘voor wat hoort wat’ is de dood. Dat werk ik verder in de preek wat voor u uit: bij God is het leven gratis, ieder ‘voor wat hoort wat’ is de dood.

Naäman was beledigd. In volle verontwaardiging had hij zich omgedraaid en was op weg naar huis gegaan. Vijf-sterren-generaal was hij, en bovendien een ster van een generaal, beroemd en geliefd. Hij wist wat leiding geven was. Hij wist ook wat dankbaarheid was. Met een vermogen was hij op weg gegaan om van zijn huidziekte afgeholpen te worden. Hij had zich voor laten rijden bij Elisa, de profeet, in zijn gepantserde Mercedes. En hij had zich er iets bij voorgesteld ook. Net zat-ie nog te praten met zijn chauffeur. ‘Nou, ik denk in ieder geval,’, had-ie gezegd, ‘dat Elisa persoonlijk naar buiten komt straks, en beleefd voor mij komt staan. En dan roept hij vast de naam van Jahwe, zijn God, aan, en strijkt met de hand over de zieke plek, om me te genezen van die vermaledijde huidziekte.’ En z’n chauffeur had geknikt: ‘Ja, dat is wel het minste. Je weet maar nooit met die buitenlandse wonderdokters. Soms halen ze nog wel grotere kunsten uit ook.’

Maar Elisa had hem buiten laten staan. Een knecht was naar buiten gekomen, en had hem de simpele boodschap gegeven: ‘Baad u zevenmaal in de Jordaan, dan krijgt u weer een gave huid.’ Alsof hij, meneer generaal Naäman, een schurftige bedelaar was, die je een aalmoes toewerpt! Ziedend was hij weer in de kussens geploft. ‘Naar huis, en snel!’

De weg slingerde door het bergland van Israël, op zoek naar een van die plaatsen waar de Jordaan zo ondiep was dat de wagens er door zouden kunnen rijden. Telkens kwamen ze de bordjes tegen: Jordaan, 2 kilometer. Naäman zat nog na te sudderen: ‘Daar heb je die joodse stinksloot. Rij toch door.’ Maar zijn ondergeschikten dachten na. Moest het nu allemaal zo aflopen, in zo’n flater? En op een gegeven moment komen ze bij hem. ‘Meneer, eigenlijk is het best vreemd. Als die profeet u nou iets moeilijks had opgedragen? U had het zonder meer gedaan. Nu heeft-ie alleen maar gezegd: om een gave huid te krijgen moet u zich gaan wassen – en nu bent u boos en wilt u niks. Eigenlijk is het best vreemd.’

Dan blijkt nog eens waarom Naäman zo’n goede generaal was: hij kan luisteren naar zijn medewerkers. Hij zegt niet: ruk in, en mokt verder. Nee, eigenlijk hebben ze nog gelijk ook, de jongens. En hij loopt de Jordaan in en dompelt zich zevenmaal onder, zoals de profeet gezegd had. – En hij blijkt een bedelaar, die zijn leven gratis krijgt. Zijn huid werd weer gaaf als die van een kind.

Ik kan het niet helpen, maar ik vind dit zo herkenbaar. Ik kom bij God, in gebed, in de kerk, en ik weet het: ik ben ziek, en slecht. Ik wil genezen worden van mijn kwaad en nieuw worden bij Jezus. En ik maak me er een voorstelling van ook. Ik denk dat God wel over de brug zal komen, en me een flink shot Heilige Geest zal geven. Dan wordt ik blij en opgewekt en tintelen de emoties door mijn lijf. En dan zal ik er eens flink tegen aan gaan om Hem te dienen. Maar God komt niet naar buiten, en de mensen van de kerk komen ook niet over de brug. Er wordt een verhaal verteld in de kerk, over Jezus, en over allerlei ouwe mensen die al lang dood zijn, Elisa, Naäman en zo. En als ik dan vraag: wat moet ik doen om gered te worden, genezen te worden, vernieuwd te worden, klinken de simpele woorden: als je gelooft in Jezus en je laat dopen zul je gered worden.

En dan denk ik: ruk in, daar kwam ik hier niet voor. Ik wil een nieuw mens worden. Ik wil af van dat gezanik en gekruk. Ik wil iets echts, iets levends, iets indrukwekkends. Als ze nou nog gewichtig deden in de kerk, als die ouderlingen nu eens ernstig hun hoofd schudden, en me een recept uitschreven, zo van: drie maal per dag een half uur mediteren, stil zitten, je armen over elkaar, en het onze vader bidden, dan komt het, dan komt de trance van de Geest en de zin en het leven, ik zou het nog doen ook. Zeiden ze maar: ga op je kop staan.

Ja, en dan gaan die woorden met je mee, van die knechten van Naäman: als de profeet iets moeilijks had gevraagd, had je het zonder meer gedaan. Waarom nu niet, nu het iets simpels is? Waarom ergert het ons, als we Micha horen zeggen: mensen, je weet wat goed is: houden van gerechtigheid en recht, trouw zijn, en leven uit de hand en aan de hand van God? Ja, wat gratis is, is niets waard. Wat geen moeite kost, is niet de moeite waard. Wat van God is kan niet gewoon zijn. Wat simpel is, is niet echt. Waar we God ook zien, niet in het brood dat we smeren voor een ander, niet in het geduld dat we opbrengen voor de eerste de beste hufter op school of op ons werk. God is in het bijzondere, in de bijzondere emoties en de wonderlijke reddingen. Maar niet in de details van ons leven. Die we gratis krijgen. Het lijkt me zo, dat Naäman ons voor gaat in het koninkrijk van God. En dat we daar maar eens goed over na moeten denken.

Daar kan Gechazi ons nog wat bij helpen. Want bij hem blijkt, dat ‘voor wat hoort wat’-denken, de dood is bij God.

Naäman was terug gegaan naar Elisa, diep onder de indruk van wat was gebeurd. De grote generaal ging nu naar binnen en bleef beleefd voor Elisa staan. Hij wil de dienaar van God nederig een ge­schenk aanbieden. Maar Elisa wil niets. Hij volgt de eerste regel van Gods koninkrijk: Gratis heb je alles gekregen, geef het gratis weg. Na wat advies over hoe te leven met God in een goddeloos land, kan Naäman gaan in vrede. Zijn genezing kost hem niets. Het kost hem zelfs niet zijn baan, zelfs niet zijn adjudant van de koning van Aram zijn.

Gechazi, de knecht van Elisa, ergert zich wild. Wat is dit voor goedkoop gedoe? Zo’n stinkend rijke heiden laat je toch fiks betalen voor zijn genezing? Op zijn minst laat je hem een forse boete doen. Voor wat hoort wat. Genezing moet betaald worden. Vergeving moet met boete en goed maken gepaard gaan. De Here God heeft wel gezegd, dat zijn evangelie gratis was, maar zo werken de dingen niet. Zo bereik je ook niks. Als je niet meteen laat zien dat God je wat waard is zul je dat nooit laten zien. Dan wordt het evangelie allemaal één grote goedkope rommel. Dankbaarheid moet getoond worden. Voor verlossing moet betaald worden.

Als Elisa dat niet doet, nou, dan wil Gechazi Naäman die les wel leren. En hij gaat Naäman achterna en leert hem de les van de dankbaarheid: voor wat we van God gekregen hebben hoort wat we aan arme broeders en zusters geven. God houd niet zomaar van mensen, en geeft hun niet gratis genezing, leven, vergeving, verandering. Welnee, alleen wie doen wat ze kunnen zegent God met een goed gevoel over hun geloof en leven.

In de huiveringwekkende ontmoeting met Elisa blijkt dit voor Gechazi de dood. Elisa had alles gezien: ‘Was ik er niet zelf bij, toen er iemand uit zijn wagen stapte en je tegemoet liep?’ En Gechazi krijgt de dood van Naäman in zijn leven geplant. Dat hoort bij elkaar bij God: met God op een voor-wat-hoort-wat-manier omgaan en dood gaan. Denken dat God iets terug wil, iets anders wil, en dood gaan. Denken dat God berekenend is, en sterven.

Het is niet zomaar iets, wat hier gebeurt, al wordt het allemaal nog zo vlot verteld. God heeft zeker wel gezegd, dat je wel alles over moet hebben voor Hem en voor elkaar, anders geeft Hij je niks. Nee hoor, gratis heb je alles ontvangen, deel het ook gratis uit, heeft Hij gezegd. Ja, dat is mooi praten: deel het ook gratis uit, let daar maar eens op: God wil je klein houden, God houd helemaal niet zonder meer van jou, je moet een heleboel en anders, anders zwaait er wat. En Gechazi keek nog eens naar de rijkdom van Naäman, en het leek hem wel wat om door die rijkdom rijk te worden. En hij ging hem achterna, en vroeg.

En God had nog zo gezegd: gratis heb je ontvangen, deel het gratis uit, anders ga je dood. Wie zijn leven behouden wil, zal het verliezen. Wie niet uit Gods hand leven wil, als bedelaar, die zal zijn leven zelf moeten maken en het tussen zijn vingers door zien glippen. Wie denkt dat God alleen maar geeft als wij teruggeven, ons leven, onze inzet, onze energie, die ziet zich er op leeg lopen. Wie denkt dat God alleen voor ons zorgt als wij voor onszelf zorgen is al een levende dode. Wie aan Gods gratis liefde niet genoeg heeft, teert weg aan zorg en zelfhandhaving. Wie aan Gods simpele gaven en opdrachten niet genoeg heeft voor de kick van zijn geloofsleven, wie Gods alledaagse prakkie niet wil eten, omdat hij bij God drie-sterren-menu’s verwacht en die van God verlangt wil het echt worden, die sterft de hongerdood lang vóór de jongste dag. En zo voort. Wie Gods diepe liefde, die geeft, zonder verwijt en zonder vraag, gratis, misvormt tot de apenliefde van voor-wat-hoort-wat, zal er in de hel definitief achter komen dat daar voor wat inderdaad wat hoort.

Bij God is alles gratis. Wie er voor betalen wil, betaalt er voor met zijn leven. Het was ook al te gek. Als de profeet nu iets moeilijks had gezegd, had u het gedaan. – Mijn meester heeft het die Arameeër wel gemakkelijk gemaakt. – Inderdaad. Zo hoorde het bij de God van Elisa, bij de God van Jezus. God heeft de mens goed en eenvoudig geschapen, maar het is de mens zelf die het zich moeilijk maakt. God niet. Bij Hem is het leven gratis, en voor-wat-hoort-wat de dood. Amen.

gehouden in: Amsterdam-ZW, 13 september 2009

eerdere versie gehouden in: Loenen-Abcoude, 10 januari 1999
Maarssen-Breukelen, 31 januari 1999
Haarlem, 21 maart 1999
Mijdrecht, 18 april 1999
Amsterdam-ZW, 25 april 1999

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *