Onderweg 7 (2021) 2,19 (30 januari 2021)
Een van de meest bemoedigende dingen in deze barre tijd vind ik de openstelling van onze kerk. Hoe langer ik er zit, des te meer merk ik dat onder de protestantse bekisting van preekstoel en banken het gebouw nog steeds heilige ruimte is. Des te meer merk ik ook dat heilig niet iets betekent als afgezonderd of speciaal toegewijd, maar eerder iets als uitgezonderd. Heilige ruimte dient geen doel, heeft geen functie, is nergens goed voor, is hoogstens buurthuis voor de doden die er binnen en buiten begraven zijn. Heilige ruimte is als een plek zonlicht die met de wolken over het landschap trekt en waarbij je onwillekeurig even de pas inhoudt.
In heilige ruimte hoeft even niets. De wetten van het ‘voor wat hoort wat’, van schuld en vergelding, van werk en beloning, gelden hier niet. Wat je kunt of niet kunt, je slagen of mislukken, het telt hier niet. Alle afgoden die onze samenleving verminken, worden er even gereduceerd tot gemurmel in de verte. Je bent er. Niemand hoeft je te zeggen: je mag er zijn, want je bent er al. Er is niets verplicht, zelfs bidden niet. ‘Als je God gewoon laat begaan, houdt hij niemand tegen’, zegt Rik Torfs in zijn prachtige boek De kerk is fantastisch.
Heeft muziek een doel? Heeft blijdschap een functie? Vier je je verjaardag om daarmee iets te bereiken? Is wat mooi is ergens goed voor? Is het leven ergens nodig voor? Lang voor mensen ontdekten dat ook de diepste zeeën vol leven zijn, liep de versiering in heilige ruimtes door tot waar niemand ze nog kon zien of waar nooit een mens kwam. Wat goed is in zichzelf, hoeft nergens anders goed voor te zijn. Het is niet nodig. Het is uitzondering.
Ook al is het door een koddig misverstand, het past precies dat kerkgebouwen uitgezonderd zijn van de lockdown. Ze zijn geen particuliere ruimte, maar meer dan publieke ruimte: heilige ruimte, waar je het geheim des levens kunt leren beseffen.