lezen: Matteüs 13:31-32
Het is weliswaar het kleinste van alle zaden, maar het groeit uit tot het grootste onder de planten. — Matteüs 13:32
Wanneer God als koning gaat optreden, begint Hij klein, haast terloops. Zoals je een miniem zaadje, gevonden in de voering van je jas, plant waar het voor de hand ligt. Pas later blijkt wat ervan geworden is: vogels nestelen in de takken.
Er is maar weinig zo typerend voor Jezus als dat kleine, terloopse. Hij trekt rond en ontmoet mensen, één op één of met een paar. Ook als een menigte Hem volgt of ergens binnenhaalt, vindt Hij die ene zieke vrouw of die verstopte tollenaar. Hij heeft geen programma, geen targets, en is op geen enkele manier idealistisch. Werkelijke goedheid is de naaste voor wie ze tegenkomt.
Zelfs wat wij heel bijzonder vinden, houdt bij Jezus dat kleine, terloopse. Een zoon wordt opgewekt bij Naïn, Lazarus leeft weer in Betanië. Maar Jezus loopt de graven niet langs. Hij stuurt geen reddingsteam uit om alle zieken te verzamelen en definitief gezond te maken. Het houdt allemaal een concrete mensenmaat: koorts van een schoonmoeder, een blinde die ziet, een paar huidzieken, misschien eens duizend flessen wijn voor een bruiloft of brood en vis voor een uitgelopen dorp. Werkelijke goedheid geeft om concrete nood.
Pas later blijkt waar dit wel niet het begin van was.
vraag: Hoe idealistisch ben jij?
zingen: Liedboek voor de Kerken 55 (Weet gij waarmee het koninkrijk)
of Liedboek 181 (Een heel klein zaadje)