Onderweg 1 (2015) 8,31 (18 april 2015)
Het is niet meer dan consequent dat de huidige regering de toegang tot de rechter de laatste jaren financieel steeds moeilijker maakt. Al veel langer wordt mensen de toegang tot het recht steeds moeilijker gemaakt. Ons wordt systematisch wijsgemaakt dat recht is wat wij samen afspreken. Uit de grote discussie tussen idealen in de Tweede Kamer ontstaan wetten en die wetten bieden recht. Punt. Spreekt een (Europese) rechter iets anders uit, dan is dat pech voor die rechter.
Intussen is dit de taal van de macht. Het realisme van de onmacht weet uit ervaring dat die niet meer betekent dan dat zij samen afspreken waar wij voor op moeten draaien. Recht moet iets met de werkelijkheid van concrete mensen en hun verhoudingen te maken hebben. Of iets legaal is, zegt nog niets over de vraag of het ook rechtvaardig is.
Maar het is niet de bedoeling dat dit op tafel komt te liggen. Stel je voor dat de onmachtigen zouden ontdekken dat die echte taal van het recht de enige taal is waarin zij tot hun recht kunnen komen. Dus wordt snel een extra laag in de discussie aangebracht: het gaat nu over integriteit en moraliteit, maar zeker niet over recht.
Dat mensen met een inkomen van zes ton er een ton bij willen krijgen is dan een kwestie van gebrek aan moraliteit. Kun je het gelijk hebben over de jaloezie van mensen die nu eenmaal niet zo veel verdienen. En hoeft de vraag niet gesteld te worden of iemand reëel wel meer dan zoiets als de Balkenendenorm kán ‘verdienen’. Verdienen kun je rechtens immers nooit meer dan een percentage van de waarde die jij persoonlijk aan een product of bedrijf toevoegt. De rest is mazzel, of woeker, of corruptie, maar geen verdienen. Wat er ook over in een wet staat.