Onderweg 1 (2015) 1,30-32 (10 januari 2015)
‘Onze stad is niet blijvend, we zijn onderweg naar de stad die komt’, zegt Hebreeën 13: 14. Maar hebben we enig idee wat dat betekent? Kunnen wij ons hier in het Westen wel inleven in deze woorden? Om eerlijk te zijn: nee, helemaal niet.
‘Onze stad is niet blijvend, wij zijn onderweg naar de stad die komt.’ Het zijn oude woorden. Ze komen van ver. Ze smaken naar bloed. Ze ruiken naar stof. Ze klinken naar een lap stof die klappert in de wind. Beelden uit Homs en Kobani klauwen zich naar boven. Zo is een stad niet blijvend. Andere beelden vallen van achteren aan. Een vluchtelingenkamp, dat is nog eens een stad die niet blijvend is. Verbijsterd in een deken op een Italiaans marineschip, tussen de doden uit geplukt. Zo zien mensen er uit die onderweg zijn. Al sinds mensenheugenis.
Voor hetzelfde geld is Hebreeën geschreven door zo’n refugié, uitgeweken voor de legers van Vespasianus die in het jaar 70 Jeruzalem van de kaart zouden vegen. Zijn woorden komen van ver, en ze voelen als zand in m’n eten. Knarsend wrijven ze me in: ik heb geen idee waar het hier over gaat. Ik weet gewoon niet wat helemaal onderweg zijn betekent.
En gelukkig maar. Gelukkig dat mij het lot bespaard is van deze mensen. Dank God dat wij niet zo zijn als zij. Hebreeën kon best eens net zo ver van mijn bed staan als die Syriërs met de dood in de ogen die verderop een tijdelijk onderkomen hebben gevonden.
Is dat erg? Natuurlijk. Hebreeën heeft het over ‘ons’ en ‘wij’ en bedoelt alle christenen. Al vóór de onbekende auteur in hoofdstuk 13 alles op de spits drijft met deze woorden, staat alles in het teken van onderweg zijn. De kerk is het trekkende Godsvolk, bezig het beloofde land binnen te gaan, waarheen Jezus Christus ons is voorgegaan. Hèt risico is achterblijven, is terugvallen. Volhouden is de kunst, we worden ertoe aangemoedigd door een stadion levende overledenen die het gehaald hebben. Maar ik heb eerlijk gezegd gewoon geen idee. De woorden maken geen contact, ik mis de ervaring, ik mis het gevoel.
Zelfs als ik de ervaring inzet die ik wel heb lukt het niet. Voor de meeste Nederlanders is onderweg zijn vooral een vakantie-ervaring. Je weet het al als je weg gaat: waar we komen zijn we maar even. Niemand blijft op haar vakantieadres. Na jou komen andere gasten, andere huurders. Daar stel je je dan ook op in. Je geniet er eens extra van: tenslotte is het volgende week voorbij. Je bent voorzichtiger dan thuis: tenslotte is het niet van jou. Wat je ook meemaakt, vakantie speelt zich uiteindelijk af op een parkeerplaats langs de rijksweg, met de lichtheid van onderweg, onderweg toch weer naar huis.
Probeer dat vakantie-gevoel maar eens te promoveren tot het levensbesef waarmee je heel je leven leidt. Dat is wat Hebreeën hier doet met dat vluchtelingen-gevoel: ‘Onze stad is niet blijvend, wij zijn onderweg naar de stad die komt.’ Wij zijn mensen die losgehaakt zijn van onze ankers en nu op weg zijn. Zelfs de belangrijkste, de mooiste, de meest tragische momenten van ons leven zijn stopplaatsen onderweg. Meer niet. Probeer maar eens zo te denken.
Het zou kunnen zijn dat jij net de uitzondering bent, maar voor de meesten van ons geldt dat we dit vrome praat vinden, voor in de kerk of voor als je tachtig wordt, maar niet te leven.
Het kan toch gewoon niet, leven alsof ons hele leven maar voor even is? Ons eigen huis, onze eigen positie, alles wat nu van ons is, is juist van ons omdat het niet volgende week weer door een ander gereserveerd is. Alles in ons roept het uit dat ons werk, onze ambities en onze verantwoordelijkheden echt wel meer zijn dan wat gedoe op een treinstation waar je overstapt. Wie voelt zich nog serieus genomen als onze pijn, onze angst, onze boosheid neergezet worden als iets wat zich afspeelt aan zo’n bank-tafel bij een openbaar toilet, waar je even eet, je opfrist, een spelletje doet, en hup, weer verder gaat.
Zelfs als je iemand kent die dat kan, zo leven — iemand die de genade heeft gekregen iets van die vakantiesfeer om zich heen te hebben: een bodem van blijdschap, van ontspanning, voorzien van zorgeloze voorzichtigheid, van delen en uitdelen, van laten merken dat er maar één ding nodig is — zelfs dan nog blijft het vreemd. Misschien net wat minder vreemd dan die opgedoken buitenlanders, maar vreemd genoeg.
Normale mensen wìllen helemaal hun leven hier niet zo laten relativeren. We willen God kunnen dienen door goed ons werk te doen, en gelijk hogerop komen. We willen als christenen voor vol aangezien worden, en iets neerzetten in ons leven dat blijft. We willen kunnen genieten van Gods goede schepping en zijn bij voorbaat fan van iedereen die uitlegt dat Gods koninkrijk wel hier begint en over deze aarde gaat. Van Jezus volgen in zijn vernedering buiten de stad hebben we al jaren niets meer gehoord. Alles wat niet eindigt met een goed glas wijn rond de open haard thuis, kan niet door God gezegend zijn.
Kortom, wij hebben wèl een blijvende stad, in ieder geval voor ons gevoel, voor ons besef. Wij kennen onderweg zijn als puntje bij paaltje komt alleen als onderweg naar huis zijn. En Hebreeën telt niet voor ons, tenminste niet in ons jonge, werkzame, actieve leven. We noemen een blad Onderweg, maar hebben we enig idee? Misschien moeten we eerst maar eens een tijdje onderweg naar al die vreemde vreemdelingen om te leren wat onderweg zijn is zoals Hebreeën dat bedoelt.
‘Onze stad is niet blijvend.’ Denk aan de steden van het journaal, denk aan Jeruzalem in het jaar 70, en je voelt het al komen: dat betekent dat je geen huis meer hebt, dat je niet meer terug kunt. Zoals Jezus Jeruzalem uit gegooid werd en buiten opgehangen, zo start voor christenen hun onderweg zijn bij het verlies van hun oude leven. Je proeft hier dezelfde ruigheid als bij de doop: het begint met sterven en al het oude verliezen. Het begint met nieuwe familie krijgen, een nieuwe naam, een nieuw leven. En weer zijn er vreemdelingen die het ons tonen: bekeerde moslims die zich bij al hun familie niet meer kunnen laten zien.
Onderweg zijn zonder weer terug naar huis te kunnen. Dat staat volgens Hebreeën voor de christelijke manier van in het leven staan. Er is geen weg terug, er is alleen een weg vooruit, zonder te weten waar je komt. Conservatisme is geen christelijke optie, blijven, handhaven en vasthouden geen christelijke stijl. De schepping wordt niet hersteld, ze wordt herschapen. Er is geen weg terug naar de reformatie, er is geen fundament gebleven dat je weer kunt opbouwen.
Maar goed, ik weet het, die laatste zinnen zijn ook vage vrome praat. Wat het concreet zou betekenen? Ik heb geen idee.
Is ons verwende leven eigenlijk een zegen of een vloek? Stuurt de Heer zelf ons al die vreemdelingen omdat Hij het wel erg vindt dat wij niet meer weten wat het is om onderweg te zijn zonder naar huis terug te kunnen? Is het zijn laatste herinnering voor ook onze steden verwoest worden en ook onze dorpen plat gebrand? Zo, als die mensen in dat AZC, zo, als die uitgeprocedeerde asielzoekers, zo zien echte christenen er uit. Kijk maar eens goed: als je niet op hen lijkt is er ergens toch iets fout gegaan. Praat met ze, zorg voor ze, leer van ze. Misschien blijkt wel hoe een ander de genezing van onze geldzucht bij zich draagt, hoe genade sterkt juist als wij zwak blijken, en wat liefdadigheid en onderlinge solidariteit uitwerken als ze een gezicht krijgen. Misschien blijkt onderweg wel dat er dan ook bij ons iets groeit van besef, van contact, van gevoel voor echt onderweg zijn.
‘Onze stad is niet blijvend, wij zijn onderweg naar de stad die komt.’ De woorden komen van ver. Ze hebben de tijd. Ze zoeken jou en mij en ons.
Deze morgen nog met uitgeproc. asielmensen gesproken die in de Akergemeente komen.
Met de vraag voor gebed om God meer te kunnen loven.
Ja veel (leed) meemaken was me al duidelijk, leert houding aan van “ontheemden, die samen verlangen, naar het nieuwe Jeruzalem”
http://www.renevanloenen.nl/kerklied.htm
ik voel zelf toch, wanneer ik eens op vakantie ga, dat het des te meer genieten is dan zij die zich blijvend op, wat voor plaats dan ook, bevinden. het geeft een genot en verwondering die voor de blijvers toch sterk de neiging heeft te vervagen.
Ds Wim,
Las zojuist jouw artikel over onderweg zijn en of wij hier in ons welvarende landje het besef hebben van: ” hier geen blijvende stad hebben”.
Juist deze zin heb ik in mijn jeugd zo vaak gehoord van mijn relativerende moeder: “ach kind, wij hebben hier geen blijvende stad”.
Door een ongemakkelijke jeugd en een heftige oorlogstijd wist zij en geloofde zij en hoopte zij!
Zij kon dit, met humor en relativering nog overdragen op mij, geboren als zesde kind in 1943 in Amsterdam.
Ook ikzelf heb dat nog enigszins kunnen overdragen op mijn kinderen.
En inderdaad, met mijn kleinkinderen gaat dat een stuk minder, opgegroeid als zij zijn in welvaart en met de idee dat zij gelukkig moeten zijn.
Heel eerlijk dat je hierover schrijft!
Wij weten niet wat de tijd ons brengen zal,
Maar laten wij deze zinsnede vooral blijven gebruiken en uitleggen, ook bij de hobbels en bobbels die deze generatie tegenkomt. Je weet maar nooit…
Vriendelijke groet, Bep Dijkens-van Dijk.