Preek over zondag 4 Heidelbergse Catechismus
orde middagdienst
votum en groet
zingen: Psalm 119,1-3
gebed
Schriftlezing 1 Korintiërs 13
zingen: Liedboek 92,4.5
preek over Zondag 4
zingen: Liedboek 92,6
geloofsbelijdenis
zingen: Psalm 102,13
gebed
inzameling gaven
zingen: NGK 142,1.2
zegen
Eigenlijk is een betoverend woord. Charmant wijst het ons de weg naar alle mogelijke verzachtende omstandigheden. Vriendelijk verzacht het de scherpe stem van ons geweten en stilletjes maakt het al Gods goede geboden in ons leven onschadelijk. Eigenlijk is één van die woorden die ons als zondaren typeren, misschien tegenwoordig wel één van de meest typerende.
Eigenlijk. Eigenlijk zou ik met veel minder kleren toekunnen en wat ik overhoud moeten weggeven, maar ja. Eigenlijk zou ik minder televisie moeten kijken. Eigenlijk mag ik die cd of die cd-rom niet kopiëren, maar het is zo makkelijk, en zo voordelig, en iedereen doet het. Eigenlijk zouden we regelmatig iemand moeten uitnodigen om te komen eten, maar het komt er niet van. Eigenlijk mag ik niet te hard rijden, ook als er geen camera’s staan. Eigenlijk moeten we veel meer met elkaar doorpraten, over ons leven met God en met elkaar. Eigenlijk is mijn werk niet zó belangrijk. Eigenlijk zouden we wat minder bier moeten hijsen.
Eigenlijk. Begin zo’n zin met eigenlijk en je weet gelijk dat er niet veel van terecht zal komen. Eigenlijk is het woord van de dubbele moraal: het woordje waarmee we aangeven dat we ons tenslotte van Gods wijsheid niets aantrekken, maar doen wat ons beter uitkomt volgens de algemene, wereldse moraal. Met eigenlijk beginnen we steeds weer onze pogingen om te ontsnappen aan de waarheid van God.
Dat kan ook best andere zinnen opleveren, zinnen waarin we onze verwijten aan God min of meer voorzichtig verpakken. Eigenlijk is het oneerlijk hoe God ons leven leidt. Eigenlijk is het teveel gevraagd, dat Hij wil dat wij ons in liefde wijden aan Hem en aan elkaar. Eigenlijk zou God ook best met z’n hand over z’n hart kunnen strijken. Eigenlijk moet God niet zo moeilijk doen. Maar dat zijn uiteindelijk allemaal varianten van hetzelfde: met eigenlijk beginnen we ook dan onze pogingen om te ontsnappen aan de waarheid van God.
Eigenlijk. Van Zondag 4 zou je kunnen zeggen dat hij erop aanstuurt dat wij veel gevoeliger voor dat woord eigenlijk worden. Het is uiteindelijk een gevaarlijk woord. Het hoort bij onze ellende en het houdt ons bij onze ellende. Nee, het woord eigenlijk komt in de zondag niet voor. Maar je kunt alle drie de vragen gemakkelijk weergeven met eigenlijk: Eigenlijk doet God de mens onrecht, dat Hij in zijn wet van hem eist wat hij niet doen kan. Eigenlijk zou God de zonde ongestraft best ongestraft kunnen laten. Eigenlijk zou God wat meer medelijden moeten hebben en wat minder op zijn strepen staan. En daarmee wordt driemaal afgerekend. Niet op een slappe manier van: eigenlijk zouden we wat minder eigenlijk moeten zeggen, maar met nee, met beslist niet, en met een kortaf: maar. Het is alsof zondag 4 ons wil inprenten: blijf niet staan bij je ellende, bij wat je niet kunt en niet wilt, dat wordt je dood voor God. Je moet niet zeggen: eigenlijk dit of dat. Leer alsjeblieft zeggen: Here, red mij!
Tot op zekere hoogte is wat er zo gebeurt in zondag 4 minstens zo belangrijk als wat er verder gezegd wordt. Wij zitten er niet alleen mee dat wij expres zonde doen, dat we daarmee een vloek over ons afroepen en dat God eerlijk met ons om blijft gaan. Uiteindelijk blijkt in zondag 4 dat het niet het minste onderdeel van onze ellende is, dat wij altijd maar weer proberen om ons te onttrekken aan de klem van de waarheid van God, dat we gered moeten worden, dat we andere mensen moeten worden. We gaan op zoek naar uitvluchten, naar ontsnappingsroutes, wringen onszelf in alle mogelijke bochten, om maar niet te hoeven toegeven, echt toegeven dat er met ons zelf iets mis is. Dat steeds maar ‘ja maar’ zeggen, dat steeds maar denken: eigenlijk, dat typeert ons in onze misère. God zegt ons in zijn evangelie: jullie moeten nieuwe, andere mensen worden, en Ik ga dat doen ook. Van ellende naar verlossing en verder. En wij kapselen dat in, en zeggen: ja, eigenlijk zouden we andere mensen moeten worden.
Zo komen we elkaar dan tegen in de kerk. Allemaal hebben we zo onze eigen punten waarop we zeggen: ja, eigenlijk. Allemaal kennen we iets van die dubbele moraal. Allemaal zijn we uitstekend in staat om een smoes te verzinnen die ons schuldbesef verzacht. We zitten bij elkaar en hebben allemaal iets van: eigenlijk zouden we anders met elkaar om moeten gaan, maar ja, wat komt er van terecht? We lezen 1 Korintiërs 13 en denken: ja, eigenlijk zou het zo moeten. Dat zou mooi zijn. Eigenlijk zou ik moeten kunnen zeggen: ik ben geduldig en vol goedheid, ik ken geen afgunst, geen ijdel vertoon en geen zelfgenoegzaamheid. Ik ben niet grof en niet zelfzuchtig. Ik laat me niet boos maken en reken het kwaad niet aan. Ik verheug me niet over onrecht, maar vind vreugde in de waarheid. Alles verdraag ik, onbegrensd is mijn geloof en hoop, in alles volhard ik. Ja, dat zou mooi zijn. Eigenlijk best wel. Maar ja.
Maar laten we dan vanmiddag van zondag 4 leren dat we dan tegen onszelf en tegen elkaar moeten zeggen: nee, beslist niet, maar. Leg je niet neer bij hoe je bent als zondaar, ook samen niet, maar stimuleer elkaar juist in eerlijkheid, in openheid en in uithoudingsvermogen. Dat zijn de drie grote thema’s van zondag 4: eerlijkheid, openheid en uithoudingsvermogen. God is eerlijk, Hij kan geen medelijden tonen zonder eerlijkheid. God is open, Hij dekt niets toe, laat geen doofpot bestaan. God houdt vol, tot het laatst van de geschiedenis toe, dat liefde goed is en haat onverdraaglijk. Juist omdat we allemaal van die eigenlijk-zeggers zijn, juist omdat we uit onszelf allemaal zomaar in ons niet-kunnen en niet-willen blijven hangen, hebben we elkaar nodig, om elkaar in Gods naam aan te spreken: kom op, wees eerlijk, wees open, houd vol, en laat je redden, laat je een ander mens máken. Blijf niet staan bij je ellende, laat je verlossen!
Goed, en dan bedoel ik dus niet: eigenlijk zouden we eerlijk moeten zijn, en open, en wat meer volhouden met elkaar. Want dat betekent alleen maar weer dat het toch ook weer niet hoeft, dat we ons er wel bij neer kunnen leggen dat het nooit wat wordt. Het lijkt me een kwestie van eerlijkheid dat wij sowieso, maar zeker als christenen wel degelijk eerlijk kunnen zijn, eerlijk over onze eigen onmacht, eerlijk over onze echte problemen met God en met elkaar. We zijn heel goed in staat om te zien dat ons probleem is dat wij uit onszelf God en de ander niet liefhebben.
Zeker als christenen, als verloste mensen, als mensen die de Here Jezus liefheeft en die nu zelf ook weer leren liefhebben. Wie in zijn of haar leven niet verder komt dan te zeggen: ja, eigenlijk, die mag zich wel eens afvragen of hij, of zij wel werkelijk bij de Here Jezus horen wil. Wie bij het lezen van 1 Korintiërs 13 niet verder komt dan een: ja, eigenlijk, dat zou mooi zijn, die mist echt aansluiting bij Paulus hier. Want Paulus gaat er zonder meer van uit dat wij echt de liefde kunnen hebben, kunnen liefhebben en uit die liefde leven. Als hij de liefde niet had, was hij niets. Hij heeft haar wel. En nog echt ook. Van kennen en van profeteren zegt hij, dat dit onvolkomen is. Van de liefde zegt hij dat ze nooit vergaat. Nee, je zult Paulus nooit iets horen zeggen als dat het zijn liefde is, zijn werk en zijn prestatie. Het gaat om de liefde van God in Christus die is uitgestort in zijn hart, in christen-harten. Het is ook zijn ellende dat die liefde vanzelf niet groeit. Maar bij die ellende blijven staan, en echt niet verder komen dan: ach ja, zo zou het, dat betekent Gods verlossing niet serieus nemen, blijven hangen bij jezelf.
Nog veel sterker geldt dat voor eerlijkheid, voor toegeven, voor het lef hebben te zeggen dat je fout zat. Dat is geen onmogelijkheid voor christenen. Doen alsof dat wel zo is, blijven hangen dus in eigenlijk zeggen, betekent Gods verlossing niet serieus nemen. Dat is de diepste motivatie achter de beslistheid van zondag 4. Hij beschrijft onze ellende en duidt nog op een hele diepe laag daarin, dat wij ons namelijk altijd weer proberen te onttrekken aan Gods waarheid. Maar hij zegt juist daar uiterst beslist nee tegen, juist omdat hij Gods verlossing serieus wil nemen.
Zeg niet: eigenlijk zouden we wat minder bier moeten hijsen. Zeg: we moeten nodig wat minder bier hijsen. Als je op een feest niet zonder acht pijpjes kunt ben je verslaafd, en leuker word je er niet van. En als dat toch niet lukt, zeg dan nóg niet: eigenlijk. Dat is de dood in de pot. Zeg dan: Here help, en maak afspraken met elkaar.
Ja, inderdaad, daar is openheid voor nodig en ruimte om open te zijn. Zeg niet: eigenlijk zouden we wat meer met elkaar moeten praten over ons leven met God en met elkaar. Zeg: we gaan meer met elkaar praten over ons leven met God en met elkaar. En als dat toch niet lukt, zeg dan nóg niet: eigenlijk. Juist omdát we allemaal mensen zijn die dat in de mond bestorven ligt, hebben we het meer dan nodig, dat we elkaar hierin opscherpen. Anders blijven we hangen in wat we allemaal niet kunnen, en nemen Gods evangelie over wat we wel kunnen niet serieus.
Nee, wij kunnen uit onszelf niet anders worden. Dat is onze ellende. Uit onszelf blijven we onveranderde mensen. Maar dan begint het evangelie pas. Het evangelie dat God ons toch veranderen wil. Daarin staan we in de kerk naast elkaar. Niemand van ons is uit zichzelf vol geloof, vol liefde, vol goedheid. Niemand van ons hoeft zich dus voor een ander te schamen over een gebrek aan geloof, aan liefde, aan goedheid. Niemand hoeft zich groter voor te doen dan hij is, en zeker niet geloviger. We leven allemaal van wat God geeft, aan geloof, aan liefde, aan goedheid. Juist daarom mag je in de kerk tegen elkaar zeggen: jo, verzin geen smoesjes, vertel maar wat er echt is. We kennen samen de worsteling van Geest en vlees, van ons oude ik en van ons door Christus vernieuwde ik. We weten wat het betekent om nederlagen te lijden en weer opnieuw te moeten beginnen. Juist daarom: wees open, spreek het uit. Dan heb je tenminste de kans om elkaar te bemoedigen: leg je er niet bij neer. Zeg geen eigenlijk.
Stop het kwaad niet weg, laat het niet bedekt worden, met een zogenaamde mantel der liefde. Dat is niet meer dan een misverstand van 1Kor. 13:7, waar eigenlijk staat: alles verdraagt zij, alles kan zij aan – en het is een variant van heel dat eigenlijk-gedoe: je er maar bij neerleggen omdat het nu eenmaal zo is. Maar het is nu juist het evangelie dat wat zo is niet zo hoeft te blijven. En dat evangelie neem je pas serieus als je niet alleen alles aankan, maar ook alles gelooft en alles hoopt, en daarom in alles volhardt.
Daarmee ben ik bij het laatste, uithoudingsvermogen. Zeg geen eigenlijk, en houd dat vol, vooral. Juist omdat dit onze ellende is, dat we uit onszelf eigenlijk-zeggers zijn. En trek je dan maar op aan God zelf. Hij houdt al sinds de zondeval vol, dat alleen liefhebben goed is, en iedere vorm van haat niet om aan te zien. Hij weigert het absoluut om zich neer te leggen bij kwaad. Uit zijn mond komt nooit een eigenlijk zouden de mensen van elkaar moeten houden, maar ja. En precies dat is uiteindelijk de kiemcel van het evangelie, dat God dát volhoudt. Hij legt zich niet neer bij onze ellende. Hij zegt niet: laat ze maar. Hij zegt: Ik ga ze redden, echt en serieus, zo dat ze echt weer kunnen liefhebben. Want anders is het geen leven.
Geduld is de lange adem van de hartstocht, weet u nog? Daarom is juist de liefde geduldig en volhardend. Zeg dan niet: eigenlijk zou ik het moeten volhouden om die broeder, die zuster op te zoeken en in gesprek te blijven, maar ja, het houdt wel op. Zeg: ik wil het volhouden, God houdt het ook bij mij vol. En als het toch niet lukt, zeg dan nóg niet eigenlijk, want dat is de dood in de pot. Zeg: Here help, en schakel anderen in.
Eigenlijk. Zondag 4 zegt er nee op, beslist niet, maar. Want met dat eigenlijk onttrekken we ons aan de waarheid van God, telkens weer. Juist daarom is het onze taak te doen wat zondag 4 doet, steeds weer: eerlijk maar zeggen, open reageren: eigenlijk? beslist niet! En volhouden: eigenlijk? Nee! Want wie eigenlijk zegt, blijft hangen in z’n ellende. Dat is zonde. God wil ons verlossen. Dat is het evangelie, waar we van leven. Amen.
gehouden in: Loenen-Abcoude, 1 juli 2001
Haarlem, 7 oktober 2001
Driebergen-Rijsenburg, 30 november 2003
Mijdrecht, 6 juni 2004
Utrecht-NW, 10 september 2006