Wanneer ik voor het eerst de drieslag ‘belong, believe, behave’ hoorde vallen weet ik niet meer. Het ging in ieder geval over hoe mensen christen worden. Er was destijds ook een omgekeerde variant: ‘behave, believe, belong’. Dat was zoals in traditionele kerken gedacht zou worden dat het toeging: eerst ga je je gedragen net als wij, dan ga je geloven net als wij (en daar belijdenis van doen), en vervolgens mag je bij ons horen. Oké, een heel enkele keer kon het wel eens zo gaan (vooral als iemand heel veel voor een geliefde over had), maar normaal was anders. Onderzoek wees uit dat àls mensen christen worden ze eerst ervaren dat ze ‘erbij horen’ (bij jou, je gemeente, je groep, hoe dan ook), dan (misschien) tot geloof komen en zich vervolgens (ooit nog eens) gaan gedragen zoals de rest van de gemeenschap.
Dat leek me op zichzelf allemaal wel zinnig. En bovendien: wie ben ik om resultaten van serieus onderzoek tegen te spreken? Tegelijk bleef ik het gevoel houden dat er ergens iets ontbrak. Tenslotte zie ik ook mensen bij een gemeente horen, echt en serieus, helemaal opgenomen in het sociale circuit, die zich zeer aangepast gedragen maar niet heel spectaculair geloven, steeds minder geloven, of niet meer. Je kunt kennelijk een aantal decennia opgenomen zijn in een gemeenschap (belong), je inderdaad groepsconform gedragen (behave), maar tegelijk geen merkbare sporen van geloven vertonen, of de laatste sporen van geloven je door de vingers zien glippen (believe). Meer ‘belong’ kàn best meer ‘believe’ opleveren, maar doet het zeker niet automatisch.
Nu wilde (en wil) ook niemand dat zeggen. Geloven is nooit iets wat vanzelf volgt op iets anders, waar methodes en trucs voor zijn. Er zit altijd een geheim van de heilige Geest in. Maar dat wil niet zeggen dat er niet meer van gezegd kan worden dan dat. En dat meer is nu juist waar het intrigerend wordt. Ik denk dat het ergens in 2006 was dat er twee theologische denklijnen voor mij bij elkaar kwamen en contact maakten met de werkelijkheid in en rond de gemeenten.
De ene is dat de heilige Geest in de bijbel altijd de Geest van het lichaam van Christus is. Zij wordt niet maar één voor één aan mensen geschonken als Geest ‘in mij’, maar wordt uitgestort op de gemeenschap van het lichaam van Christus, bezielt zijn volk en brengt het in beweging om bepaalde dingen te doen (God vereren, Abba, Vader zeggen, Gods grote daden in Jezus verkondigen, elkaar aansporen, voor elkaar zorgen, etc.). Je ontvangt die Geest als je in Jezus’ lichaam wordt binnen-gedoopt. Als lichaamsdeel van Christus’ lichaam bezielt en vormt zij ook jou om met alles wat jij bent aan die gemeenschap en haar groei en bloei bij te dragen. Je kunt die Geest tegenstaan en teleurstellen, maar je kunt haar niet voor jezelf hebben.
De andere is dat kerken primair een werkwoord is en pas vervolgens een meervoud van gemeenschappen. Kerk verschijnt waar bepaalde dingen gebeuren, niet maar waar mensen die in Jezus geloven bij elkaar komen (dat kan net zo goed een toneel-club zijn, een politieke partij of een bedrijf), maar waar die mensen heel specifieke dingen doen. Gestileerd komen die dingen allemaal bij elkaar in de erediensten, maar als het daartoe beperkt blijft schiet het nog niet erg op. Kerk verschijnt waar mensen God vereren en aanbidden, luisteren naar zijn evangelie (en de bijbel die het verhaal van dat evangelie vertelt), samen het avondmaal vieren en nieuwe mensen die mee willen doen dopen, waar mensen elkaar aansporen, corrigeren, bemoedigen etc. in het samen leven met God in gebed en luisteren, en waar mensen elkaar en anderen heel concreet helpen in het leven van alledag. Deze activiteiten horen bij elkaar. Er kan er niet een gemist worden. En het is de kwaliteit van deze activiteiten die de kwaliteit uitmaakt van de kerk die uit dit kerken ontstaat.
Ik vond het daarbij wel grappig te zien dat de beroemde drie kenmerken van de kerk uit art. 29 NGB hier onderdeel van zijn (verkondiging, sacramenten en tucht), maar veel leuker dat ze nu completer en meer in balans naar voren komen. Verering van God in lofprijzing en gebed is net zo goed zo’n kenmerk van de kerk, diaconaat kan evenmin gemist worden en als het om pastoraat gaat, gaat het echt niet alleen om het grensvlak van de controle en de tucht. Veel belangrijker is het onderling geloofsgesprek, het voorbeeld dat je aan elkaar geeft en al die andere dingen die op het grondvlak van de gemeente plaats vinden.
Combineer deze twee lijnen: de Geest die de gemeenschap van Christus in beweging brengt en bezielt, en de kerk die geconstitueerd wordt door samen bepaalde dingen te doen en je krijgt er opnieuw oog voor dat de Geest van Jezus mensen in Jezus betrekt door ze mee te laten doen in die vijf typische activiteiten van christenen en kerken. Je persoonlijke vertrouwen op Jezus ontstaat, groeit en blijft overeind in gezamenlijk bidden, zingen, luisteren, praten, dienen en (avondmaal) vieren. Systematisch kun je hier nog één stap verder gaan, denk ik. Alle vruchten van de Geest (Gal. 5) hebben de structuur van de liefde: liefhebben leer je doordat anderen jou liefhebben. Dat soort dingen kunnen alleen gebeuren in een concrete actieve gemeenschap.
Om het maar in termen van de titel te zeggen: ergens tussen ‘belong’ en ‘believe’ functioneert nog een ander ‘behave’, niet het ‘behave’ van een gereformeerde levensstijl of ethische groepscode, maar het ‘behave’ van de liturgie, en dan in veel bredere zin dan de liturgie van de zondagse kerkdienst, die de echte liturgie (dienst aan God) van de gemeente alleen maar in beweging wil houden. Christen word je, ben je en blijf je door mee te doen in een gezamenlijk vereren van God, verkondigen van zijn evangelie, delen van je geloof en je dagelijks leven en door na je doop zo veel mogelijk avondmaal te vieren. Houd daarmee op en je christen zijn loopt tussen je vingers door weg. Ga daarin meedoen en je wordt onherroepelijk van binnenuit voor de keus gesteld of je christen wilt worden of niet. Of je het allemaal begrijpt en of je er van alles aan fijns bij voelt is vergeleken met dit blijven doen van totaal ondergeschikt belang.
Dat er überhaupt nog zoiets als kerk bestaat lijkt mij alleen omdat de heilige Geest deze trein in gang, deze activiteiten levend gehouden heeft en houdt. Niet maar in een structuur, maar in het leven zelf, van ouders die hun kinderen opvoeden, van mensen die in gesprek gaan met anderen, van die arm om je schouder toen je het net nodig had, van die ene ander met wie jij je kon identificeren en die je leerde om te gaan met al die anderen met wie je je bepaald niet kunt identificeren, en zo voort. Kerken is een werkwoord, het onderwerp èn het lijdend voorwerp (effect, resultaat) bij dat werkwoord is de door de Geest bezielde gemeenschap van christenen.
Dat juist deze dingen in die tijd voor mij combineerden tot iets wat voor mij nieuw was groeide gewoon uit mijn werk, denk ik achteraf. In de kerken kwam in de jaren negentig van alles in beweging. Wat ervaren werd als een star instituut werd open gebroken, er was behoefte aan een veel beweeglijker kijk op de kerk. Niet voor niets heb ik het tot nu toe nog niet over een instituut of een structuur gehad. Rond 2000 kwam bovendien de vierde golf charismatische beweging ook bij ons langs, concreet in de Alpha cursus. Geloven werd persoonlijker en actiever. Dat kwam onder andere uit in de jeugdkerk Prioritijd die in 2002 startte in Loenen en Baambrugge. Aan de ene kant leverde dat veel moois op. Aan de andere kant bleek het ook schade op te leveren, achteraf gezien volgens mij vooral door de misvormende aandacht voor persoonlijke gaven van de Geest en de eigenwijsheid van mensen die vooral zelf de geest hadden gekregen en anderen naar hun eigen maatstaven gingen beoordelen. In reactie daarop kristalliseerde bij mij de aandacht voor de Geest als Geest van het lichaam van Christus uit. Als het eerste en laatste effect van de Geest niet het groeien en bevorderen van gemeenschap is, is het naar alle waarschijnlijkheid een heel andere geest die aan het werk is. Hoe dan ook, ik ervaar de combinatie van Geest en kerken zoals ik die net schetste als de winst achteraf van wat er destijds allemaal gebeurde.
Als ik er nu nog eens op terugkijk denk ik dat ik er ook m’n eigen ervaring woorden mee gegeven heb. Theologiseren is nu eenmaal mijn manier van coping met wat me overkomt. Op de achtergrond speelde ook het steeds sneller uit elkaar vallen van een manier van geloven die cirkelde om overtuigingen, leerstukken, ideeën. ‘Wat is een christen nodig te geloven?’ was de vraag die de kerken nog domineerde toen ik middelbare scholier was en die aan de universiteit in Kampen nog domineerde toen ik daar studeerde. De antwoorden die gegeven werden waren traditioneel en vanzelfsprekend. Na een studie lang het heftig met zoveel mogelijk oneens te zijn geweest mocht ik in de kerken zelf opnieuw uitvinden wat ik wèl geloofde. Niets was vanzelfsprekend. Maar de setting waarin dat gebeurde was wel de setting van een functionerende gemeente. Het praktisch delen van geloof en leven, samen je weg met God zoeken was het eerste, waar de rest uit groeide, meer als achteraf onder woorden brengen van wat je doet, dan vooraf bedenken hoe het zou moeten. Eerst leven, dan filosoferen. Wat we doen in de kerk in de breedste zin van het woord bleek me veel belangrijker dan de theorieën die we daar over hebben. Gedragen door het ritme van gebed, luisteren, avondmaal, gesprekken en zorg, konden alle vragen gesteld worden en bleek het desintegreren van de gereformeerde wereld veel minder eng dan ik om me heen anderen zag ervaren. Wat ik pas eng vond (en vind) is als dat ritme stokt. Wat mijn christen zijn en ons kerk zijn uitmaakt is nu juist dit ‘behave’.
Goed. Wat is de aanleiding dat ik dit hier eens opschrijf? Dat is ook een combinatie, nu die van het lezen van een boek en een blog. Het boek is Wim Dekker’s Marginaal en missionair. De blog is die van Nico-Dirk van Loo, over de puzzel van gemeentestichting. Het afwisselend lezen van beide bepaalde me nog eens extra bij wat ik al veel langer vind: de circuits van gemeentestichting en gemeenteopbouw c.q. gemeente-behoud zouden niet zo gescheiden moeten zijn in de gereformeerde wereld. Het gaat bij beide permanent om hetzelfde, omdat mensen nu eenmaal niet op een andere manier christen wórden dan ze christen zijn en blijven. En dat is volgens mij de manier die ik hierboven aangeduid heb: meedoen aan kerken (werkwoord) in een concrete, belichaamde gemeenschap, ‘behave’ in die eerste zin. In beide circuits wordt intensief gezocht naar nieuwe vormen en nieuwe verwoordingen, maar ze bevruchten elkaar veel te weinig. Zowel in het boek als in de blog zie je de circuits elkaar naderen, maar tot een echte ‘klik’ komt het volgens mij nog niet.
Laat ik het zo eens zeggen: tot nu toe vind ik het gemeenteopbouw-circuit teveel denken vanuit gegeven structuren en traditie en het gemeentestichting-circuit teveel vanuit dynamiek en experiment. Zowel Dekker als Van Loo vragen nu ook aandacht voor de andere kant. Het gaat wat worden als dat nu ook wordt uitgewerkt en handen en voeten krijgt. Wat de blog betreft ben ik wat dat betreft voorlopig eerst maar eens benieuwd naar het vervolg. Wat het boek betreft heb ik op dit punt herhaaldelijk het gevoel van ‘bijna, maar nog niet helemaal’.
Dekker en ik hebben niet alleen een andere achtergrond (de wereld van de bevindelijkheid is me vreemd en dat houd ik ook graag zo), maar we zijn ook van een andere generatie, letterlijk en theologisch. Tegelijk heb ik het gevoel dat zijn boek verslag doet van in feite dezelfde ontdekking die ik net voor mijzelf geschetst heb: je blijft alleen maar christen in het ritme van verering, verkondiging en sacramenten, gedeeld met anderen in onderling pastoraat en diaconaat. Het gaat ook hem om een herontdekking van de gemeente. Ook bij hem is dat verbonden met ervaring. Ik geloof niet ooit zo getwijfeld te hebben aan het evangelie als Dekker van zichzelf schetst, maar ik herken me volledig in zijn overlevingsroute:
‘De regelmaat van de prediking, waardoor ik werd ‘meegenomen’ door een verhaal of een tekst, hield me op de been. … Ook de bevestiging van een gelovige gemeente hield me gaande. … Ik had veel steun aan mensen met een way of life die was gestempeld door het evangelie.’ (24)
Tegelijk vind ik het allemaal nog niet zo uit de verf komen in het boek. Wat in de kerk gebeurt en gebeuren moet blijft mij nog teveel (hervormd?) gedomineerd door wat er in de kerkdiensten gebeurt.
Een voorbeeld: het is ‘in’ om over de kerk als een contrastgemeenschap te spreken, een gemeenschap dit bewust anders is dan de samenleving en andere gemeenschappen. Het risico daarvan is dat je voor je het weet in de hoek terecht komt van het laatste ‘behave’ in de reeks: een gemeenschap die een alternatief ethisch programma biedt. Ik geloof evenmin als Dekker dat dit iets oplevert (153v). Verderop schrijft Dekker dan: ‘De kerk is wél een contrastgemeenschap doordat ze in de kern van haar liturgie het eeuwige leven viert en dus in het dagelijkse leven hier op aarde er echt niet alles uit hoeft te halen wat er in zit.’ (178). Dat roep bij mij zo’n ‘bijna maar niet helemaal’-gevoel op. De kerk lijkt mij juist een contrastgemeenschap te worden als ze die brede liturgie van verering, verkondiging, sacramenten, pastoraat en diaconaat vooral buiten de erediensten vormgeeft.
Een gemeenschap (gezin, kring, woongroep, wijk, gemeente) die God looft en bidt is al als zodanig een contrastgemeenschap. Als er dan ook nog een dwars evangelie wordt doorgegeven en gedeeld en voor elkaar en anderen gezorgd wordt, dan wordt het echt iets heel anders dan je in de samenleving en in andere groepen tegenkomt. Maar dat heeft alleen kracht als het niet alleen in kerkdiensten gebeurt, maar ook erbuiten, als er mensen zijn die daar hun naasten in betrekken, als het woord van God belichaamd wordt in mensen die hun leven delen. Als een dominee op een kansel vertelt dat je eeuwig leven krijgt en dus hier niet het onderste uit de kan hoeft te halen is dat mooi en waar, maar het krijgt pas handen en voeten en tandjes als er mensen om je heen zijn die zo ook leven, relaxt en vrij. Anders denk ik al als ik het mezelf hoor zeggen in een preek: het zal wel, en: geloof nooit een dominee.
En het leuke is: als er iets is waar in de brede en veelvormige groep gemeentestichtingsprojecten, doelgroep-projecten en missionaire acties mee geëxperimenteerd wordt en aandacht voor wordt gevraagd, dan zijn het nieuwe praktijk- en gemeenschapsvormen. Het evangelie, het geloof, het gebed, de aandacht en de zorg moeten door concrete mensen geleefd worden, geïncarneerd: probeer die ander te zijn die laat zien hoe het geleefd kan worden. Ze vormen daarmee alleen al volgens mij een stimulerende ‘research&development’ afdeling van de kerken. En het is echt geen andere wereld. Iedere bestaande gemeente die de grote kerkelijke klus van verering, verkondiging, pastoraat, diaconaat en sacramenten echt op gemeente-niveau aan de gang wil krijgen of wil stimuleren loopt tegen dezelfde dingen aan.
Laat ik het punt nog eens op een andere manier proberen te maken. Dekker maakt allerlei behartigenswaardige opmerkingen richting het gemeentestichting-circuit vanuit de ervaring van de kerk. Er kan ook vast van alles geleerd worden. Maar wat bij mij dan bovenkomt is de vraag of de gegeven kerken ook wat kunnen leren van ‘fresh expressions’. Zoals ook op onze classis maar al te vaak blijkt blijft voor veel mensen de gegeven vorm van kerk zijn de norm. Je mag al blij zijn als er voor de andere situatie in een stichtingsproject of een stads kerk genoeg welwillendheid is dat uitzonderingen op de norm worden toegestaan. Als het om ambt en sacrament gaat proef ik bij Dekker een zelfde soort welwillendheid (168v), die om het belang van de zaak best uitzonderingen wil maken.
Maar de gegeven situatie blijft op die manier altijd de maatstaf. Ik ervaar dat steeds meer als oneerlijk en onterecht. Juist als het om kerkelijke en ambtelijke structuren gaat hebben we in de gegeven kerken te maken met een historisch gegroeide situatie op grote afstand van de bijbel. Als je een gemeente tot leven ziet komen met een heel andere structuur dan die van de gereformeerde kerkenraad, met predikant, ouderlingen en diakenen, stelt die gemeente, alleen al door er te zijn, de gegeven kerken voor de vraag hoe vanzelfsprekend de gegeven structuur eigenlijk is. Is er niet van alles meer mogelijk en wellicht ook in de huidige situatie in de al bestaande kerken goed en nodig? Als je over de kerk wilt nadenken in de nieuwe situatie van gemarginaliseerd christendom kun je volgens mij niet anders dan ook de in de oude situatie gegroeide kerkelijke en ambtelijke structuren kritisch tegen het licht houden.
Het is mijn ervaring en mijn overtuiging dat we in onze situatie als kerken ‘licht’ moeten reizen, willen we in beweging blijven. Er hoeft niets ‘gehandhaafd’ te worden dan dat wat strikt nodig is om het ‘kerken’ op een goede manier aan de gang te houden. Ik zet ‘gehandhaafd’ even tussen ‘’ omdat ik het een mooi signaal-woord vind. Het hoort bij instituties, instellingen, voorwaarden en dergelijke. Maar welke instituties, instellingen, voorwaarden en dergelijk zijn eigenlijk echt nodig, hebben ook serieus dat gewicht? Ik vind ook wat dit betreft de oude kerk wijsheid aanleveren.
In de eerste eeuwen zie je de Geest rond het jonge boompje van de kerk drie stokken in de grond slaan: de canon, de geloofsregel en het ambt (concreet in die setting toen vooral het bisschopsambt, maar het gaat niet om de vorm maar om de functie, denk ik). Alle drie hebben deze instituties hun functie voor de continuïteit van wat er in de kerk gebeurt, voor het kerken. Zonder de vastgestelde canon van de bijbel was al na een paar honderd jaar het verhaal van God en mensen, de verkondiging van de redding door Jezus misvormd. Zonder de geloofsregel (de combinatie van de echt oud-kerkelijke belijdenissen en een paar basiselementen van de liturgie) was al lang niet meer duidelijk geweest wie de God eigenlijk is in wie christenen geloven (de 12 Artikelen en de geloofsbelijdenis van Nicea geven vooral een identiteitsbewijs van God drieënig). Zonder concrete mensen die de continuïteit en de kwaliteit van het proces bewaken, die erop letten dat we déze God aanbidden, zijn evangelie doorgeven en in beweging blijven naar elkaar en anderen, was de kerk al lang verzand in de woestijn van de geschiedenis.
Om nu maar even bij dat laatste te blijven: in de tijd van de Reformatie vonden veel mensen dat het proces van ‘kerken’ beter en effectiever bewaakt en gestimuleerd kon worden door een kerkenraad dan door een bisschop, en dus werd de hele boel opnieuw gezet. In feite werd voor het bestuur van de kerken een vorm gevonden die de context van het stadsbestuur van toen weerspiegelde (zoals de klassieke bisschop de context van het Romeinse bestuur van eens weerspiegelde). Als je deze ‘move’ in de tijd van de Reformatie zinvol vindt kun je het niet maken de vraag bij je vandaan te houden of het niet ook heel zinvol zou kunnen zijn ‘opzicht en tucht’ ‘ambtelijke bevoegdheid’ en de typische invulling van de gereformeerde ouderling, predikant en diaken, op een toegepaste 21e eeuwse manier vorm te geven. Net als de drieslag van canon, geloofsregel en ambt in de 16e eeuw opnieuw in eigen vormen kon uitbalanceren kan dat in de 21 eeuw.
En ik zou niet weten wat daar tegen is. Er hoeft geen instituut in stand gehouden te worden, er moet een proces op gang blijven. Het is hetzelfde proces dat moet blijven lopen in bestaande gemeenten en dat op gang gebracht moet worden in stichtingen en projecten die iets met gemeente-vorming te maken willen krijgen. Volgens mij valt hier over en weer gewoon veel te delen en te leren. Het gaat tenslotte niet om dat laatste ‘behave’ van kerkelijke gewoonten en gebruiken, nestgeuren en kleine tradities, maar om dat eerste ‘behave’ van het kerken zelf. Wat daarbij hindert, de Geest zal het slopen. Wat daarbij helpt, de Geest zal het helpen ontdekken. Alles wat kerken uitmaakt is tenslotte typisch wat de Geest werkt in de gemeenschap van Christus.
Goed, de komende tijd hopelijk meer over het boek van Wim Dekker en de blog van Nico-Dirk van Loo. Ik ben benieuwd.
Mooie waarnemingen en opmerkingen.
Ik snap ergens wel waarom je “believe” op #3 zet– geloofsovertuiging, geloofservaring zijn niet altijd gemakkelijk te vinden en volgen vaak op het meedoen met eredienst en vieren met de kerkgemeenschap waar je bij hoort.
Toch zou ik zeggen: zet “believe” op #1.
Christenen horen bij elkaar door geloof in de ene Heer. En echte eredienst, echt gebed vraagt geloof. Een belangrijk deel van onze communicatie naar God is weliswaar: “Heer, kom mijn ongeloof te hulp”– maar toch altijd “Heer, ik geloof.”
Je hebt helemaal gelijk dat “behave” (#4) niet is waar de kerk om gaat. De kerk heeft alles te maken met “belong” en “behave” (#2); maar de basis voor het bijeenhoren en bijeenkomen mag nooit meer of minder zijn dan geloof in de Heer, hoe pril en onvolmaakt ook.
Leuk, hoe iedere invalshoek zijn eigen beperkingen heeft. Uiteindelijk staat altijd de Heer zelf op #1. Maar als het om onze weg gaat en om waar we wat te zien krijgen van de genademiddelen van de Geest houd ik toch graag deze volgorde. Toen ik geboren werd hoorde ik bij de gemeente zonder op de een of andere manier te geloven (belong), al mee-doende (inclusief ‘Here zegen deze spijze amen’) (behave) groeide er ook een eigen vertrouwen op God drieënig (believe) en heb ik me zelfs wat christelijke ethiek eigen gemaakt (behave). Misschien gaat het me ooit nog wel eens omgekeerd ook, en rest er dan niets meer dan eerst nog net het gebed en het lied van de dementerende en tenslotte niet meer dan het erbij horen van de vegeterende. In dit kader zet ik niet graag ‘believe’ op #1.
Net wakker en je blog gelezen. Ben nu helemaal wakker! Scherpe observatie … Is me uit het hart gegrepen. Ga hem later dit weekend nog eens rustig over lezen!