Preek over zondag 52 (a) Heidelbergse Catechismus
orde middagdienst
votum en groet
zingen: Psalm 138,1
gebed
Schriftlezing Hebreeën 4:14-5:10
zingen: Psalm 72,6.7
preek over Zondag 52a
zingen: NGK 179a
gebed
inzameling gaven
zingen: Liedboek 460
zegen
Dat is nogal krijgshaftige taal, in zondag 52, nietwaar? Doodsvijanden vechten ons aan, geestelijke strijd, standhouden, het onderspit delven, krachtig tegenstand bieden, de overwinning behalen. Je zou haast denken, dat heel de wereld in de macht van de duivel is gekomen. Heel de wereld? Nee, balancerend op de rand van de wereld blijft één klein dorpje dapper weerstand bieden aan de bezetter: de kerk. De kerk als belegerde stad, de christen als Lot in Sodom, terwijl de sodomieten zijn huis proberen binnen te komen.
Tussen de regels door ruik je de kruitdamp en de spanning van 1563: tussen de roomse en de lutherse landen één klein gebied dat gereformeerd wil zijn, rond Heidelberg. Permanent bedreigd. En inderdaad, een paar jaar later, na het overlijden van keurvorst Frederik, die de Catechismus liet schrijven, werd de Paltz weer even luthers en konden de gereformeerden in ballingschap. De kerk als belegerde stad, de christen als iemand die permanent op zijn hoede moet zijn omdat hij in gebied leeft waar sluipschutters rondgaan. Het was destijds bijna letterlijk zo. En het verbaast niet dat we deze situatie voor het geestelijk leven terugproeven in antwoord 127. Er is trouwens in de bijbel ook wel aanleiding voor om zo te spreken. De duivel gaat rond als een verscheurende leeuw, pas op dus, leert Petrus. En Johannes ziet op Patmos hoe de draak heen gaat om oorlog te voeren tegen de christenen.
Toch bevalt dit beeld van de kerk als belegerde stad me niet. Ik vind het veel te verdedigend. De bijbel leert ons dat we geen verdedigingsoorlog, maar een aanvalsoorlog te voeren hebben: met het Evangelie er op uit, het zwaard van het Woord. Wanneer wij ons concentreren op verdedigen, op het bewaren wat wij hebben tegenover de grote boze wereld, dan blijkt maar al te snel dat we geen weerstand kunnen bieden aan de verleiding om het Evangelie maar voor onszelf te houden.
En er is nog iets, wat me niet bevalt in dat beeld van die belegerde stad voor de kerk: we vergeten er zomaar door, dat wij zelf in de verzoeking, in de verleiding waar het om gaat in deze bede, een grote rol spelen. In de taal van de catechismus: ook ons eigen vlees houdt niet op ons aan te vechten. De aanval komt niet alleen van buiten, maar ook van binnen. En dat zie je dan ook steeds opnieuw in de kerkgeschiedenis. Hoe meer nadruk er komt te liggen op dat wij anders moeten zijn dan de wereld, des te meer blijkt op een dieper niveau, verborgen, verstopt, een wereldse manier van denken de kop op te steken. Je proeft het oud-germaanse heidendom in streng-reformatorische groepen. Je proeft het 19e eeuwse imperialisme in de grote gereformeerde slogan dat Christus Heer van alle levensterreinen wil zijn. Je proeft de burgerlijke manager en operator in de mens die ambtsdrager op Gods aarde moest wezen. Je proeft het eigentijdse cynisme in de weg-met-ons- en alles-kan-beter-dan-bij-ons-mentaliteit van allerlei vrijgemaakten tegenwoordig.
Het is dan ook een zeer on-bijbels beeld, dat van die belegerde stad, en dat van die christen die zich altijd te verdedigen heeft. En ik geloof dat je deze bede niet echt begrijpen kunt als je daarbij dit beeld vasthoudt. Laten we eens even heel bewust teruggaan naar de Here Jezus zelf, die ons dit leert bidden. Hoe ziet de groep mensen er uit die Hij om zich heen verzamelde en die Hij dan leert bidden?
Dat is vrij duidelijk uit de evangeliën, nietwaar. Het is de groep mensen die achter Hem aan door Judea en Galilea trekt, die overal en nergens mensen aanspreekt en oproept mee te gaan, te volgen, met Jezus mee. Deze trekkende groep mensen zondert zich niet van de anderen af, maar zoekt hen juist op. Dat is iets om echt op te letten. Want er is een venijnige variant van dat belegerde-stad-beeld, namelijk het beeld van de pelgrims, die de wereld dóór trekken op weg naar een ander land, als een verzegelde trein door vijandig gebied. Dan krijg je als het ware een belegerde stad in beweging, maar meer ook niet. De Here Jezus zondert zich niet van de anderen af, maar zoekt hen op. En wie Hem volgen wil moet Hem juist daarin volgen.
Dat is als het ware de echte context van deze bede: een kerk die als die groep leerlingen van Jezus op weg is naar de mensen om zich heen. Als je dan toch in soldatentaal spreken wilt, deze kerk is niet in de verdediging, maar in de aanval. En dát wil de duivel juist niet. Hij zal er alles aan doen om te verhinderen dat mensen bereikt worden met het evangelie. En dát wil ‘de wereld’ in bijbelse zin juist niet. Als blijkt dat je de leiding van je leven uit handen moet geven aan Jezus, dat het afgelopen moet zijn met je groot houden en je leven zelf inrichten, dan moeten mensen die boodschap niet. En dát is het ook waar het in ons eigen hart zo vaak om gaat: hoeveel moeite kost het vaak niet om je te láten leiden, hoe makkelijk groeien er geen twijfels en vragen rond het Evangelie, hoeveel weerstand is er in ons eigen hart niet tegen.
En dan leert Jezus ons bidden: breng ons op de weg die wij te gaan hebben niet in het nauw, laat ons niet in hinderlagen lopen, en de moed niet verliezen, maar bevrijd ons steeds weer van de boze en van het kwaad. Zet ons weer in de ruimte, dat we kunnen gaan waar U wilt dat we gaan in ons leven. En breng ons op de weg die wij te gaan hebben niet in verleiding, dat we ons zouden laten bedriegen en meer waarde hechten aan ons luxe leventje dan aan het Evangelie. Breng ons niet in verleiding, dat we in de kerk, in onze gemeente zouden blijven hangen, rustig op ons eigen plekkie. Breng ons niet in verleiding, maar verlos ons juist van die begeerte naar lekker en lekker rustig, die de duivel ons steeds weer influistert en die ons best bevalt.
Ziet u, als ik dat centrale beeld van antwoord 127, dat beeld van de belegerde stad, vervang door het beeld van de kerk uit de evangeliën, dan gaat het er om, niet dat wij stand houden, maar dat wij in beweging blijven, in beweging, niet op weg naar eindeloos meer verandering en vernieuwing of zo, maar op weg naar andere mensen. We moeten gaande gehouden worden door de Heilige Geest, de Spreker die leert spreken, dat we niet in de verdediging of in onze schulp kruipen, maar met Jezus mee blijven gáán, Hem vólgen.
Zo vinden we de zaak waar het in deze bede om gaat, dan ook terug in de evangeliën: eerst probeert de duivel zelf Jezus te stoppen. In de verzoeking in de woestijn moet Jezus van zijn weg naar Jeruzalem, naar Golgota afgebracht worden. Maar Jezus laat zich niet stoppen. Dan komen er telkens weer mensen die Hem proberen vast te praten of Hem in zijn eigen woorden te vangen. Hij mag geen mensen om zich heen verzamelen, de wereld, in dit geval de joodse wereld, wil het niet hebben. Als de hele wereld Hem naloopt is het de hoogste tijd dat Hij uit de weg geruimd wordt. Maar Jezus laat zich zijn wijding aan zijn Vader, zijn wijding aan zijn eigen taak niet ontnemen. Al biddend houdt Hij vol, tot over Getsemane heen, waarin Hij ook alles wat in Hem zelf bang is en moeite heeft met zijn taak, zijn levensgang, in gebed overwint.
Hij die in alle dingen op gelijke wijze als wij is verzocht geweest, Hij leert ons bidden: Vader, breng ons niet in verzoeking. En Hij leert ons dat midden in zijn levensgang. Er zit permanent beweging in zijn leven, beweging naar mensen toe, mensen die Hij roepen wil, verzamelen wil, leven wil geven en overvloed.
Dit beweging hoort bij deze bede. Laten we daar maar goed aan denken. Als wij in ons leven stil komen te staan en alleen nog maar ons eigen leven door-leiden, met ons werk, in de alledaagse gang van zaken, dan verandert vanzelf deze bede van karakter voor ons. Dan krijg je dat, dat je haast automatisch bij die verzoeking denkt aan moeilijke dingen die je overkomen, of die mensen die je lief zijn overkomen. En voor je het weet ga je toch iets bidden als: Vader, maak het leven me niet moeilijk, maar laat me stil en gerust leven, ik heb het hier zo naar m’n zin.
Of het gaat alleen nog maar om min of meer kleinigheden als dat wij niet in verleiding gebracht worden te zondigen tegen een of meer van Gods geboden. Als dat zich alleen maar afspeelt binnen het kleine kader van ons leventje, dat we toch netjes moeten leiden als christenen, is deze bede in feite verschrompeld tot een schaduw van wat ze zeggen wil. En voor we het weten zien we niet eens meer dat we gevallen zijn voor de diepe verleiding ons te vestigen in ons eigen bestaan en alles te laten draaien om ons zelf.
De grote verzoeking waar het hier om gaat is, dat wij tot stilstand zouden komen op de weg naar elkaar en naar anderen toe. Deze bede betekent bijvoorbeeld: breng ons niet in de verleiding dat wij ons zouden koesteren in onze pijn of ons verdriet, zonder er op te letten hoe wij die pijn en dat verdriet vruchtbaar zouden kunnen maken naar anderen toe: door elkaar te bemoedigen, door een voorbeeld te geven, door samen uit te huilen, door goede vragen te leren stellen.
Of: breng ons niet in de verleiding dat we alleen maar negatief over onszelf zouden denken, dat wij natuurlijk toch niets te vertellen hebben, en geen praters zijn en dat niemand iets aan ons heeft, behalve misschien een enkele uitzondering die de regel bevestigt. Maar laat ons kijken naar wat U ons zelf gegeven hebt om dát te delen.
Of: bewaar ons voor overmoed en denken dat wij wel weten hoe alles in elkaar zit, en breng ons niet in de situatie dat wij met die eigenwijsheid onderuit gaan, dat mensen zouden denken: wat een figuur, en des te minder naar het evangelie zouden willen luisteren.
Of: breng ons niet in de verleiding dat we uw Evangelie zouden aanpassen en op onze maat snijden, zodat we misschien wel gehoor vinden bij anderen, maar die anderen niet meer echt bij U kunnen brengen.
Of: breng ons niet in verleiding een onrijp woord te spreken of domme dingen te doen, die mensen een smoes geven om afstand van U te nemen of te houden. En uiteraard, in dát kader komen ook al Gods geboden om de hoek kijken. Maar dat is niet het kader van alleen maar netjes leven, want daar werf je nog niemand mee. Het is het kader van vruchtbaar leven, van meer doen dan het gewone, omdat het je om die anderen gaat.
Of: breng ons niet in een situatie dat we zo gebroken zijn dat we niet meer kunnen, meer dan genoeg hebben aan onszelf of aan mensen vlakbij ons. En inderdaad, in dát kader komen ook al die moeilijke dingen naar voren die mensen overkomen kunnen in dit leven. Het is het kader dat ellende je juist des te meer laat bidden om de komst van Gods koninkrijk en dat je je dat gebed niet wilt laten afnemen.
Leer deze bede echt van de Here Jezus bidden en je ziet dat het steeds weer om die beweging in je leven gaat, die beweging met het Evangelie naar anderen toe. Anderen in de kerk, maar ook buiten de kerk. Het is die zoektocht van Jezus zelf, die zoektocht naar mensen, die de duivel in verzoekingen probeert te breken, waar de wereld tegenstand tegen biedt en waar wijzelf zo vaak voor terug schrikken of blokkades voor opwerpen. Dan sluit Jezus zijn handen om de onze en leert het ons bidden: onze Vader in de hemel, breng ons niet in verzoeking, breng ons niet in verleiding, maar geef ons ruimte, laat ons in beweging blijven, verlos ons steeds weer van wat hindert, van de boze en het kwaad, tot we thuis komen bij U, wij en al die anderen. Amen.
gehouden in: Loenen-Abcoude, 25 februari 2001
Mijdrecht, 4 april 2004
Nieuwegein, 18 april 2004
Utrecht-NW, 23 augustus 2009