Preek over zondag 4 Heidelbergse Catechismus
orde morgendienst
votum en groet
zingen: Psalm 96,1.2
gebod
zingen: Psalm 96,3.4
gebed
Schriftlezing Genesis 3:9-24
zingen: Psalm 90,2.5
preek over Zondag 4
zingen: Psalm 90,8
gebed
inzameling gaven
zingen: NGK 139,4.6
zegen
Thuiskomen in een huis dat ‘troost’ heet, daarmee zijn we vorige maand de nieuwe serie catechismuspreken begonnen. En bij de zondagen 2 en 3 heb ik dat beeld meegenomen. Ons leven met God hier op aarde hangt aan elkaar van bij Hem weg dwalen en weer thuis komen. Dat we weg gaan bij God, telkens weer, dat ligt aan ons. Dat we terug komen bij Hem, telkens weer, dat ligt aan God. Het is het grote wonder van ons leven, dat God in zijn wonderlijke wijsheid en goedheid ons telkens weer opzoekt en terugroept naar thuis. Op dat grote wonder moeten we als christenen heel, heel zuinig zijn.
Ik heb vorige week bij zondag 3 benadrukt, dat het op geen enkele manier vanzelfsprekend mag worden. Vanzelfsprekendheid, dat wij wennen aan de liefde van God, dat maakt het wonder van Gods genade kapot. Dan wordt het voor ons goedkoop en oppervlakkig. Vandaag, bij zondag 4, wil ik iets anders naar voren halen dat het wonder van Gods genade beschadigen kan. Dat is dat wij zouden denken, toch zouden denken, dat God eigenlijk niet anders kan dan ons genade geven. Dat wij er van uit zouden gaan, toch er van uit zouden gaan, dat God wel weer met de hand over zijn hart zal strijken.
God roept ons een leven lang terug naar thuis, telkens als wij weer weggelopen zijn. Maar – hoe doet Hij dat? Is God een vader die achter zijn kinderen aan loopt: jongens, doe nou niet zo vervelend, jongens kom nou terug, thuis is het toch veel beter? Is God een vader die zijn kinderen hun gang laat gaan, en die pas als ze in de puree zitten een briefje stuurt: joh, ik had je al zoiets gezegd, kom nou maar lekker thuis? Is God een vader die ons gewoon weg laat gaan, en die niet meer zegt dan: joh, je hebt de leeftijd, ik kan je niet tegenhouden, maar als je weer naar huis wilt, je bent altijd welkom? Of is God misschien een vader die zijn kinderen in de kraag grijpt, en iets gromt van: zie je wel, ik zei al dat jullie niet los vertrouwd waren, jullie zijn gewoon nog te klein om verantwoordelijkheid te dragen, jullie kunnen ook niks?
Nou, wat lazen we, in Genesis 3? Adam, waar ben je? Wat zijn dat voor woorden? Het zijn niet de woorden van de soebattende vader zonder gezag: Adam, waar heb je je nu weer verstopt? houd nu eens op. Het zijn ook niet de woorden van de machteloze vader: Adam, mijn zoon, mijn zoon, Adam, waar ben je gebleven? Het zijn ook niet de woorden van de autoritaire vader, die zijn kinderen toch al nooit verantwoordelijkheden gaf, en die dat telkens weer bevestigd ziet omdat ze inderdaad geen verantwoordelijkheid aankunnen: Adam, kom hier! Dat had ik al gedacht, dat jij zo nodig weer van die boom moest eten… Nee, God roept Adam en Eva ter verantwoording. Adam, waar ben je? Wie heeft jou verteld dat je naakt bent? Heb jij soms van die boom gegeten?
Als God ons terugroept, dan zit daar altijd het element in dat Hij ons ter verantwoording roept. Hij is geen slappeling. Dat wij naar huis terug kunnen, is niet omdat God zichzelf niet serieus kan nemen. God is niet iemand die niet boos kan worden. En God is ook geen oppervlakkig figuur, die geen gevoel heeft voor de diepte van wat kwaad is, een goedige God, die zonde en kwaad niet erg kan vinden. En God is ook niet iemand die maar wat speelt met mensen, die ze geen verantwoordelijkheid geeft, en die eigenlijk ook niet in ze geïnteresseerd is. Een vader die niet boos kan worden op zijn kinderen is niet in ze geïnteresseerd. Nee, God roept ons ter verantwoording, want Hij wil dat we thuis komen. Laten we dat deze keer als thema nemen:
God roept ons ter verantwoording, want Hij wil dat we thuis komen. We zullen zien:
dat is een eer,
dat is eng,
dat is ernstig.
Dat is echt iets om mee te beginnen: het is een eer dat God ons ter verantwoording roept. Zo neemt Hij ons serieus als de mensen die we zijn. Hij gaat met ons om zo als Hij ons geschapen heeft. Dat is iets om mee te beginnen omdat we dat tegenwoordig vaak niet meer zo ervaren. Als iemand ons ter verantwoording roept hebben wij snel iets over ons van: waar bemoei jij je mee? Toch kunnen we ons er wel wat bij voorstellen, denk ik, dat het een eer is om ter verantwoording geroepen te worden.
Stel, je hebt afgesproken: vanavond één uur thuis. Het wordt half drie. Je vader en moeder liggen al in bed. Ze slapen. En ook de volgende dag reageren ze niet. Ze zijn niet ongerust. Ze vragen niet: waar zat je? Zou je daar blij mee zijn? Misschien even wel. Kun je lekker je gang gaan, zonder gedoe. Maar als je even langer nadenkt, dan word je hier heel erg verdrietig van. Ze zijn niet eens ongerust. Het interesseert ze niks waar je uithangt. Je aan je afspraken houden is kennelijk niet belangrijk. Waarom had je ze eigenlijk gemaakt? Ze laten je maar aanmodderen. In feite laten ze je zo in de steek. Dat is de pest van de vrij opvoeding, die kinderen gewoon keihard in de steek laat.
Of, wat bij dit voorbeeld ook nog kan: ze reageren niet, en zijn niet ongerust, omdat ze er bij voorbaat al rekening mee gehouden hadden. Dat is niet minder verdrietig. Dat je ontdekt: ze hebben we afspraken met mij gemaakt, maar ze hadden al bij voorbaat gedacht: daar houdt-ie zich toch niet aan. En dat vinden ze geen eens erg. Als je dat ontdekt, dan voel je je beroerd. Wie niet ter verantwoording geroepen wordt, wordt ook niet serieus genomen. Wie iemand serieus neemt, laat hem zich verantwoorden voor wat hij doet. Het is een eer dat God ons ter verantwoording roept.
Dat wil de catechismus ook naar voren halen, dat het een eer is, dat God ons ter verantwoording roept. Dat het een eer is dat God ons vraagt: wat doe jij hier? als wij weer eens weg gelopen zijn. Wij zijn verantwoordelijke wezens, geen marionetten of robots. We leiden ons leven zelf. We doen het expres, in heel veel opzichten bewust. Wij lopen weg bij God, hebben we de vorige weken gezien. Dat is geen lot. Dat doen wij zelf. En zo behandelt God ons ook. Wat doe jij hier? Waarom ben jij bij Mij weggelopen?
God houdt ons aan onze eigen daden en spreekt ons er op aan. Als wij weglopen bij God is dat maar niet iets wat zomaar, per ongeluk gebeurd is, nee het is expres, moedwillig. Moedwillig bij ons, zo goed als bij onze eerste voorouders Adam en Eva in het paradijs. Het mag ons opvallen dat de catechismus ons hier in antwoord 9 heel sterk met Adam en Eva op één lijn zet. Samen met hen heten wij ‘de mens’. En dat staat niet los van het ‘wij’ in vraag en antwoord 8 en in vraag en antwoord 10. Je kunt ‘de mens’ hier vervangen door ‘ons, mensen’, ‘ons in het algemeen’. Op ingeving van de duivel en door moedwillige ongehoorzaamheid. Dat geldt voor ons net zo goed. Niemand van ons kan zeggen: ja, mijn zonde, dat is van Adam, dat is van Eva, hun schuld, ik kan er ook niks aan doen. Dat is onzin. Dan neem je jezelf niet serieus. Hoe zijn wij er op gekomen om weg te lopen bij God? Net zo goed: op ingeving van de duivel. En we vonden het een goed idee ook: moedwillig, expres zijn we gegaan. Daar kletst geen mens zich onderuit.
Ja, het is een eer als God ons ter verantwoording roept. Een hoge eer. Het betekent dat Hij ons behandelt als verantwoordelijke mensen, ook als wij onverantwoordelijke dingen doen. Daar moet je niet voor weglopen. Dat doen wij heel makkelijk. Dan leggen we de nadruk erop dat wij toch maar van deze gaven om het goede te doen beroofd zijn. Wij kunnen niks en bakken er dus ook niks van. Wij zijn zondaars waar toch niks van te verwachten valt. Dat is de laffe variant van je onder je eigen daden uit proberen te kletsen. God doet ons de eer aan dat Hij dat niet accepteert: Adam, waar ben je? Mens, wat doe jij hier? Waarom heb jij dat gedaan?
We komen bij het tweede: God roept ons ter verantwoording, want Hij wil dat wij thuis komen. Dat is eng. Dat komt hier in zondag 4 heel duidelijk naar voren. God vertoornt zich verschrikkelijk. Hij is heel erg boos. Hij wil straffen, en niet een klein beetje ook: de eeuwige straf aan lichaam en ziel. Als God ons terugroept naar thuis, dan zit daar kennelijk ook iets bij in van: nou, er zwaait wat!
Misschien denkt u bij al die boosheid en straf wel: maar hoe zat dat nu met die verloren zoon en zijn vader. Daar lezen we helemaal niet over boosheid en straf. Nee, dat klopt. Dat heeft voor het grootste deel te maken met de bedoeling van de gelijkenis. Maar er is nog iets meer van te zeggen. Die jongen die teruggaat, gaat hij terug met een air van: laat ik naar huis gaan, en weer als zoon bij mijn vader aanschuiven? Doen alsof er niks gebeurd is? Nee, hij gaat terug met een erkenning van schuld. Hij heeft de boosheid van zijn vader al bij voorbaat erkend en de straf al bij voorbaat op zich genomen: laat mij maar één van de knechten zijn, ik ben het niet waard, zoon te heten. Denkt u dat dit niet eng was voor die jongen? Hij gaat naar huis in een laatste wanhoopsdaad. Niet om weer zoon te zijn, maar om te vragen de minste knecht te mogen zijn.
Iets van dat griezelige gevoel hoort altijd bij ter verantwoording geroepen worden. Als je, zoals net in dat voorbeeld, anderhalf uur te laat thuiskomt, en midden in de nacht zit je moeder op je te wachten; ze vraagt: joh, waar bleef je? hadden we niet iets anders afgesproken? dan roept dat emoties op: zal ze erg boos zijn, verdrietig?; zal ze straf geven? en wat voor straf dan? zal ze teleurgesteld zijn? soms is teleurstelling de ergste straf.
Laten we daar ook eens bij God op letten. Wij zijn nogal geneigd om ons meteen op de straf te richten. Of God boos is of niet, dat kan ons niet zó veel schelen, als Hij maar niet straft. En enge van door God ter verantwoording geroepen worden is dan niet, dat Hij wel eens boos zou kunnen zijn (ik ben bang dat we ons daar wel eens niet zo veel bij voor zouden kunnen stellen), maar het enge is dat Hij ons wel eens straf zou kunnen geven. Het enge van zo’n zondag 4 is dan niet dat er iets staat over dat God zich verschrikkelijk vertoornt, maar dat er gesproken wordt over een eeuwige straf aan lichaam en ziel.
Toch is dat helemaal niet waar de catechismus de nadruk op legt, of waar de bijbel de nadruk op legt. De catechismus houdt hier zelfs, om zo te zeggen nog een slag om de arm. Er staat niet: God straft onze zonden dan ook door een rechtvaardig oordeel in tijd en eeuwigheid. Er staat: God wil die dan ook straffen. En zijn gerechtigheid eist dat gestraft wordt. Dat is heel bijzonder. God is boos, heel boos. Maar Hij straft niet meteen radicaal. Daar zit hier al meteen iets heel vrolijks, iets verlossends verborgen in de laatste zondag over onze ellende, iets dat met Gods geduld te maken heeft. God straft niet meteen, Hij wil dat wij tot bekering komen.
Veel belangrijker dan de straf is voor de catechismus hier de boosheid, de toorn van God. Dát is het enge, het verdrietige, het moeilijke, als God ons ter verantwoording roept: dat Hij boos is, heel boos over ons kwaad. En dat Hij gelijk heeft. Want het is ook een goor kwaad, iets afschuwelijks. Het is iets waar je niet zomaar aan voorbij kunt gaan. Je kunt niet doen alsof er niets gebeurd is. Weglopen bij God, er een puinhoop van maken in je leven en in de wereld om je heen, dat is niet iets wat er nu eenmaal bij hoort. De bloedvlekken van de geschiedenis werk je niet weg met wat zand erover.
Dat is het punt, en daarom is er ook een derde in deze preek. God roept ons ter verantwoording, want Hij wil dat we thuis komen. Dat is ernstig. Er is hier iets heel diep serieus in zondag 4: zonde en kwaad zijn zo erg, dat er geen mantel der liefde aan helpt. Er moet echt iets aan gebeuren. Zonde en kwaad moeten worden weggedragen en geboet. Je kunt niet doen of er niets gebeurd is, je kunt het niet wegwuiven. Het ligt er, hard en feitelijk, kapot en bebloed. En juist daarom moeten we thuis komen. Daar is de enige plaats waar er iets mee kan gebeuren. Overal elders is er niets meer aan te doen. Overal buiten God zelf zijn de dingen zoals ze zijn, onherstelbaar, onafwendbaar, met een fatale consequentie. Alleen God zelf heeft hier nog macht.
Juist daarom roept hij ons ernstig ter verantwoording, ernstig en dodelijk wel-gemeend. Mensen, mensen, als je met al je zonde en kwaad niet bij Mij komt, dan ga je er voor altijd aan dood. Kom toch bij Mij, kom bij mijn Zoon, Hij kan je ervan redden, en Hij is de enige! Bekeer je, keer je om, kom weer terug, hier is leven, en hier alleen! Eindeloos ernstig, maar tegelijk, en juist zo, eindeloos goed: kom en leef. Laten we het dan ook echt ernstig nemen, of we het nu eng vinden of niet. Het is een eer dat God ons roept, het is ook werkelijk ernstig. Hier is je leven, bij God zelf, in Christus, nergens anders. Vergeet het nooit. Hij roept ons ter verantwoording, want Hij wil dat we thuis komen. Thuis is leven, overal elders is de dood. Nooit vergeten! Amen.
gehouden in: Loenen-Abcoude, 15 februari 1998
Bussum/Huizen, 4 oktober 2009