Was er maar een goede koning…

Preek over Rechters 8:22-27

orde middagdienst
votum en groet
zingen: NGK 116
gebed
zingen: Psalm 72:1
Schriftlezing Rechters 8:4-9
zingen: Psalm 72,2
Schriftlezing Rechters 8:10-21
zingen: Psalm 72,5
Schriftlezing Rechters 8:22-32
zingen: Psalm 72,7
Schriftlezing Rechters 8:33-9:6
zingen: Psalm 72,8
Schriftlezing Deuteronomium 17:14-20
zingen: Psalm 72,9-10
preek over Rechters 8:22-27
zingen: Psalm 89,9-11
geloofsbelijdenis van Nicea
zingen: NGK 111
gebed
inzameling gaven
zingen: Liedboek 460
zegen

Het wordt tijd dat we het eens over koningen gaan hebben. Dat hoort bij Advent, het hoort ook bij het boek Rechters. Hoe nodig het is dat de enige echte Koning op aarde komt, dat onderstreept de bijbel in Rechters. Hoe blij we mogen zijn dat de Here Jezus wil komen, dé Koning, en Koning boven alle koningen en Heer boven alle heren worden, we kunnen het om ons heen zien in de wereld ook. Wat is het nodig dat Gods koninkrijk komt! Als je goed kijkt is Rechters heel herkenbaar. Misschien is het voor ons slim om het dan wel even wat breder te maken. We zijn in Nederland en in West-Europa tenslotte niet zo goed meer in koningen. Bij ons hebben koningen en koninginnen weinig meer in te brengen. De baas zijn ze niet meer. En dat is waar het vroeger bij een koning wel om ging: iemand die de baas is in een land. Laten we het daar dan maar even over hebben, vanmiddag, over mensen die de baas zijn en mensen die de baas spelen.

We leven in een wereld waarin allerlei mensen de baas zijn en de baas spelen. In de politiek, in de samenleving, in bedrijven en instellingen, op scholen en in allerlei groepen. Dat er bazen zijn kan heel goed en heel nodig zijn. Volgende week kom ik daarop terug. Als er niemand de baas is wordt het een bende. Maar deze week gaat het over iets anders: als iemand dan de baas is, hoe doet-ie dat dan? hoe gaat hij of zij om met macht, invloed, status, posities, belangen en zo? Je kunt een goede koning, een goede baas zijn, als je niet alleen met woorden erkent dat de Here God de eigenlijke heerser, de echte baas is, maar ook werkelijk naar Hem luistert. De goede koning van Israël moest intensief luisteren naar de geboden van God. We hebben ervan gelezen in Deuteronomium: De koning moet het wetboek van God onder handbereik hebben en erin lezen zolang hij leeft. Zo leert hij ontzag te hebben voor de Heer, zijn God en zich niets inbeelden over zichzelf. Je kunt alleen op een goede manier de baas zijn als echt duidelijk is dat God de baas is over jou. Anders gaat het onherroepelijk mis. En helaas is het in onze wereld de regel dat het mis gaat en de uitzondering dat het goed gaat.

Hoe dat dan misgaat, wordt aardig zichtbaar hier in Rechters bij Gideon. Vanaf Rechters 8:4 ontmoeten we een andere Gideon dan daarvoor. Hij is nu niet meer bang en over vragen en twijfels horen we niets meer. Tekens worden niet meer gevraagd. Zijn zoon Jeter is bang en zijn zoon Jotam verstopt zich, maar Gideon is nu de baas. Hij wordt er een ander mens van. Er komt iets heel dubbelzinnigs in zijn optreden. Gideon wordt een man met twee gezichten. Kort gezegd: hij wil geen koning zijn, maar hij gedraagt zich wel als een koning, als een baas, een hoge heer, een bovenbaas zelfs. Hij heeft geen medelijden met het lagere volk van Sukkot en Penuël, integendeel, hij brengt zijn volksgenoten om het leven. Hij spreekt op één niveau met de koningen van de woestijnvolken en doodt hen zelf. Als zijn zeventig broers wel koningszonen leken dan is Gideon er zeker een. Hij verzamelt zich een harem van heb ik jou daar en alsof dat nog niet genoeg is noemt hij de zoon van zijn bijvrouw in Sichem Abimelech, dat wil zeggen: mijn vader is koning.

Het is extreem herkenbaar hier, denk ik. Gideon ruikt aan de macht en kijk, hij wordt stoer en gewelddadig. Hij begint op een heel agressieve manier zijn naam eer aan te doen: ‘hakker’, ‘omhakker’, ‘veller’, ‘sloper’. Hij is mans genoeg. Nu wel. Van de angsthaas Gideon is weinig meer over. Hij wordt de baas en zijn wil is wet. De oudsten van Sukkot worden vernederd en burgers van Penuël gedood. En hij ruikt het geld. De buit is de moeite waard. Uitbundige zelfverrijking is geen uitvinding van bovenbazen uit onze tijd. Gideon wist er ook weg mee. Het is alsof je een willekeurig ventje dat de baas van een groep wordt tegenkomt, een krijgsheer, een politicus die het maakt, een directeur van vóór het vijgenblad van de commissie Tabaksblatt, die kans ziet de grens van de twee ton jaar-inkomen voorbij te komen.

Wat trouwens net zo goed herkenbaar is, is de dubbelzinnigheid die nu bij Gideon gaat horen. Zo verkoopt iedere baas zijn verkeerde gedrag. Telkens als Gideon iets doet wat een door God geroepen rechter waard is, volgt er meteen iets wat daar helemaal niet bij past. Zodra de Heer Zebach en Salmunna aan mij uitlevert — dat is de rechter — zal ik u komen afranselen met doorntakken en distels — dat is de baas. Zodra ik ongedeerd terugkeer — dat is de rechter — zal ik uw toren met de grond gelijk maken — dat is de baas. Hij doodt de koningen, zoals een rechter hoort te doen, maar maakt zich meester van de buit, zoals bovenbazen doen. En zo voort.

Dat dubbelzinnige domineert het gedeelte dat ik als uitgangspunt van de preek genomen heb. Gideon heeft als een koning zijn volk bevrijd en nu bieden ze hem het koningschap met zoveel woorden aan. Maar dat wil hij niet. De Heer is uw heerser, zegt hij. De enige koning in Israël is de Here God. Heel goed, Gideon. Maar dan gaat hij verder en vraagt van alle Israëlieten wat goud van de buit, bij elkaar zo’n twintig kilo, en maakt er een efod, een speciaal priestergewaad van. Zo’n efod hoorde bij de hogepriester van de Here God. Het was een instrument om de Here te raadplegen. De priesters konden via onderdelen van dat priestergewaad een antwoord op een vraag van de Here krijgen.

Aan de ene kant hoort dat bij wat Gideon eerder zei: de Heer is uw heerser. Als God dan koning is moet Hij ook geraadpleegd kunnen worden, toch? Ja, maar de andere kant is dat Gideon dat raadplegen in eigen beheer houdt. Hij zoekt niet de hogepriester van de Heer zelf, maar maakt zelf een efod, en geeft die een plaats in zijn stad, Ofra. Het is hier precies andersom als straks bij David. Als de priester Abjatar, de zoon van Achimelek, naar David vlucht, neemt hij de efod mee. Gideon regelt het zelf. Hier is een bijna-koning die niet meer open naar God wil luisteren, maar God wil manipuleren, zelf in de hand houden. En tegelijk blijkt er nog iets uit die vergelijking met David: het was het privilege van de koning om te kunnen zeggen: breng mij de efod, raadpleeg voor mij de Heer. Nog een keer wordt het onderstreept: Gideon wil geen koning zijn, maar gedraagt zich wel als koning. En niet als een goede.

Het is dan ook niet vreemd dat zijn zoon, die zoon met die typische naam: mijn vader is koning, Abimelech, de diepste gedachten van zijn vader Gideon aan het licht brengt. Hij regelt zijn eigen koningschap in en rond Sichem, zijn moederstad. Abimelech vergroot het slechte gedrag van zijn  vader nog uit. Inhaligheid, geweld en machtswellust typerend zijn regering. Alles eindigt in intriges, een groot gevecht, met veel slachtoffers, waaronder uiteindelijk ook Abimelech zelf. Het koningschap van Abimelech, de verzwegen wens van Gideon, loopt uit op een bloedbad en op broedermoord. Als het de koning, als het de baas niet meer gaat om de enige echte Heerser op aarde, is het einde machtsmisbruik en willekeur. Waar iemand de baas is en niet het wetboek van de Here God onder handbereik houdt en er naar leeft wordt het onherroepelijk een de baas spelen over andere mensen in de slechtste zin van het woord.

Dat is een heel algemene regel. Je ziet hem overal op aarde opgaan. En juist als algemene regel brengt het boek Rechters hem onder de aandacht. Bij Gideon en zijn zoon Abimelech zit een heel duidelijke knik in het boek Rechters. Na hem komt het niet meer goed. Dit soort koningschap verziekt alles. Straks komen Jaïr uit Gilead, die dertig zonen heeft die op ezelshengsten rijden — het koningsrijdier. En Ibsan heeft er ook nog dertig dochters bij. En Abdon gaat verder met dertig zonen en veertig kleinzonen die op zeventig ezelshengsten rijden. Rechters die eigenlijk pretenderen koningen te zijn. Baas spelers. De hele structuur van het boek Rechters valt uit elkaar bij hen en bij later bij Simson als een teken dat bij dit soort koningschap alles uit elkaar valt. Wie een beetje verder in de bijbel thuis is proeft op de achtergrond het verlangen naar David, de koning die deed wat goed is in de ogen van de Heer. En ziet in het verval van Gideon naar Abimelech en naar de rest toe het uiteenvallen van Israël door koningen als Saul en Jerobeam, die deden wat slecht is in de ogen van de Heer. Was er maar een koning die leefde naar dat wetboek van God, naar de thora, en die het niet ging om zichzelf, om macht, om geld, om invloed, om een god die zich laat aanpassen aan belangen. Dat is het verlangen van het hele boek Rechters.

En uiteindelijk is het dit verlangen dat het hele Oude Testament door blijft hangen. De Here God geeft David als koning naar zijn hart, maar David blijft een min of meer losse gave van God. Als David overleden is gaat het weer van kwaad tot erger. In de lijn van de koningen herhaalt zich de lijn van de rechters. En alles eindigt straks in een ballingschap. Was er maar een echt koning, een goede koning, een koning die werkelijk bij de gratie van God regeert. Was er maar iemand die zijn volk bevrijdt zoals Gideon, maar het dan niet verleidt met een nieuwe afgod. Was er maar een koning die komt niet om gediend te worden, maar om zijn leven te geven als losprijs voor velen…

Hoe onnoemelijk nodig dat is blijkt dan als die Koning inderdaad komt. Als het grote verlangen van advent vervuld wordt in de Here Jezus, dan blijkt niemand Hem te begrijpen. Iedereen om Hem heen denkt in termen van macht, van overwinning op de Romeinen, van de baas over de wereld zijn, van de dienst uitmaken. Maar deze Koning komt niet om de dienst uit te maken, maar om te dienen. En niemand snapt het. Pas als Hij opstaat uit de dood en zijn Geest uitstort over de mensen dringt het door. Stap voor stap, stukje bij beetje. Maar nog steeds, als er iets is waar ook christenen moeite mee hebben, dan is het omgaan met macht, met invloed, met bezit, met de baas zijn. Er is echt geen reden om in de kerk stoer te doen over die slechte mensen die de baas spelen over anderen. Moet je kijken wat er met je zelf gebeurt als je de kans krijgt om de baas te zijn en niet héél dicht bij Jezus blijft leven. Voor je het weet is ook jouw hart gevangen door de verleiding van de macht. Gideon is maar niet herkenbaar in anderen. Hij is herkenbaar voor ons zelf.

Maar des te meer dan: wat kunnen we blij zijn dat toch die Ene kwam en bezig is te komen. Was er maar een koning die echt een goede koning is… ja, die koning is er. Een goede herder wil Hij zijn, dienen, geven, zorgen, luisteren, werkelijk open voor God. Hij die als enige mens op aarde werkelijk kon zeggen: Ik ben meer dan anderen, Ik ben de Zoon, Ik sta boven de wet — Hij kwam, geboren uit een vrouw, net als wij allemaal, geboren onder de wet, net als wij allemaal. En Hij die zo zijn leven voor ons gegeven heeft is bezig te komen in heerlijkheid, om alles recht te zetten. Ja, dan gaan al die mensen die nu de baas spelen voor de bijl. Er komt een dag van eindelijk gerechtigheid, als Hij alles recht zet. Maar laten we opletten: we wijzen dan niet naar anderen en daarmee uit. Kijk maar naar je eigen hart, naar je eigen neiging om de baas te willen zijn, als is het op nog zo’n klein stukje wereld. Het wordt tijd dat we daar allemaal totaal van verlost worden. Als je nu al let op die Koning die kwam om te dienen zul je merken dat Hij nu al met je bezig gaat en je er van verlost. Straks zal Hij het helemaal doen. Als de hoge heren die nu slachtoffers maken zullen worden berecht door de echte Koning, zal ook onze oude Adam definitief vallen. En dat is goed. Heerlijk zal het zijn. Want we zullen een echte, een goede koning hebben, een goede baas, bij wie het goed toeven is. Laten we bidden tot Hem:

Heer Jezus, onze Koning hebt U willen worden, de enige volmaakt goede Koning, dienaar van God, dienaar van mensen. U vervult het verlangen van Rechters, het verlangen van heel het Oude Testament. U vervult het verlangen van zoveel mensen die nu onder liggen en gebruikt worden. Wat is het nodig dat U er bent en dat U komt. Wat is het nodig ook als we naar onszelf kijken, naar ons hart. Wees ons verlangen, vandaag en morgen en vervul al onze goede verlangens als de Koning die U bent, nu en tot in eeuwigheid. Amen.

gehouden in: Loenen-Abcoude, 11 december 2005
Leidsche Rijn, 18 december 2005
Amsterdam-C, 22 januari 2006
Amersfoort-W, 10 december 2006
Oegstgeest, 17 december 2006

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *