Bij de Tijd, jaargang 7 (1998-1999) 8 (april 1999)
Soms heb je dat. Meestal zo op de grens tussen wakker zijn en slapen, of tussen slapen en wakker worden. De gedachte is zó helder, het inzicht zó diep, dat je haast niet gelooft dat je het zelf bent die dit denkt. Ineens gaat je het licht op over iemand, over een situatie, over een probleem. Ineens zie je verbanden en overeenkomsten. Overweldigend. Zo overweldigend vaak dat je het ’s morgens al niet meer weet, of dat je in de auto naar je werk je hersens afpijnigt over wat je toch een uurtje geleden dacht. Maar soms blijft er iets van hangen.
Zo overkwam me laatst een gedachte die me is bijgebleven. Ze is zo volkomen idioot dat ze volgens de regel ik geloof omdat het absurd is waar moet zijn. Maar ook als ze niet waar is, is ze ten minste mooi gevonden.
Het was in die tijd, een paar maanden geleden, dat het her en der in de pers ging over sabbat en zondag. Er werden grote woorden gebruikt. Wanneer we niet terugkeren naar de sabbat op zaterdag is het schriftgezag in het geding. Viering van de zondag, ach, het is een zoveelste uiting van de illusie dat de kerk in de plaats van Israël gekomen zou zijn. Christenen houden al Gods geboden niet. God wil de sabbat. God wil het.
En een dag of wat later opnieuw grote woorden. Wanneer we de zondag niet meer als sabbat zouden vieren, is het schriftgezag in het geding. Dan zou het vierde gebod vervallen zijn. Maar God wil dat wij één op zeven dagen rusten. Wie daar niet voor buigen wil, die moet maar met de kerkelijke tucht in aanraking komen. God wil de zondag. God wil het.
Je hebt van die vreemde types zoals ik, die dit soort kerkelijke kretologie niet meteen naast zich neerleggen. Dus ik lag daar wat over na te denken ’s avonds in bed. Die mensen zijn allemaal wel huiveringwekkend zeker van hun zaak, dacht ik. Ze menen de waarheid te spreken en God een heilige dienst te bewijzen, dacht ik. Toch spreken ze elkaar volstrek tegen. Dus in ieder geval één van beiden spreekt niet de waarheid en bewijst God ook geen heilige dienst, dacht ik (overigens meen ik dat geen van beiden de waarheid sprak en God een heilige dienst bewees, maar dat is niet zo interessant, dacht ik).
Toen herinnerde ik me dat één van die heel oude gereformeerden rond |4| 1600 eens heeft gezegd dat zelfs de waarheid spreken over God gevaarlijk is. En ik herinnerde me, dat Paulus eens iets heeft gezegd over verplicht zijn de hele wet na te leven als je één onderdeel wilt vasthouden, en over castreren, en over dat God mensen straft die verwarring brengen (Gal. 5:1-12). En ik herinnerde me, dat vóór het vierde gebod het derde gebod staat: dat God zal straffen wie zijn naam misbruikt. En ik herinnerde me, dat ik ooit eens iemand had horen zeggen dat wij Gods naam misbruiken als we allerlei ideeën ten onrechte als gebod van God opleggen en zeggen: God wil het.
Toen heb ik me nog eens omgedraaid, en net voor ik in slaap viel, viel me dat ene in: dit soort spreken namens God is eigenlijk net bungee jumpen zonder life-line. je snapt niet dat mensen het doen, maar kijkt er gefascineerd naar. Ik zag het voor me: met fladderende toga en wapperende jacquetpanden tuimelen de dominees de diepte in, een kreet van afgrijzen uit het publiek, maar gelukkig, het elastiek van de inconsequenties en de compromissen hield nog net. Met een glimlach moet ik ingeslapen zijn.
De volgende dag kwam het beeld terug. Ik dacht er nog eens over na. Mensen zeggen dat ze bungee jumpen voor de kick, voor een dubbel shot adrenaline, voor het gevoel eens iets meegemaakt te hebben. Zou het in een wereld van onzekerheid en scepsis met stellige zekerheid ook zo zijn? Zouden mensen een fantastische kick krijgen van het nu eens heel stellig zeggen: dit wil God? Zouden ze de adrenaline van de polemiek verwarren met heilige Geest? Nee, vast niet. In ieder geval ontkennen ze het zelf. Het gaat om gehoorzaamheid, zeggen ze. Ziende op het gebod, blind voor de toekomst. Jump…
En ik dacht er nog eens over na. Doen wij hier eigenlijk allemaal niet aan mee? Hebben wij niet allemaal zo onze thema’s waarover wij heel zeker zijn en precies menen te weten wat God wil? We zijn er niet zo zeker meer van dat God wil dat wij ’s zondags twee keer naar de kerk gaan, maar we weten wel heel zeker dat God natuurlijk niet wil dat wij met tegenzin in de kerk zitten. We zijn er niet zo zeker meer van dat God wil dat wij ons wezenloos werken voor onze carrière, maar we weten wel heel zeker dat God natuurlijk niet wil dat wij een vermogen van ons vermogen aan belastingen betalen. Natuurlijk wil God dat wij echt zijn en authentiek en allerlei emoties beleven bij ons geloof. Ziende op het gebod, blind voor de werkelijkheid. God wil het, roepen we, of denken we. Jump…
Het lijkt erop dat bij feesten en partijen de meeste christenen niet zulke voorstanders van bungee jumpen zijn. Je mag jezelf niet moedwillig in gevaar begeven, herinneren we ons. En je mag ook anderen niet in gevaar brengen, weten we. Maar bij christelijke lezingen en op kerkelijke vergaderingen wordt er lustig gesprongen. Zodra het gaat over wat God van ons wil, over wat er in de bijbel staat en wat dat voor ons betekent, vallen veel scrupules weg. Net alsof dit minder gevaarlijk is voor jezelf en voor anderen. Een klein beetje inzicht in de geschiedenis van de kerken in Nederland zou ons kunnen leren dat we elkaar nauwelijks effectiever van God kunnen vervreemden dan door mensentradities en kleinburgerlijke inzichten in zijn naam aan elkaar op te leggen.
We hebben meer belang bij de nuchterheid van de bijbel, bijvoorbeeld die bijna meewarige nuchterheid van Micha: het is u heel duidelijk gezegd wat goed is en wat de Heer van een mens verlangt. Dit alleen vraagt Hij: houd u aan het recht, blijf altijd trouw en ga in alles bij uw God te rade (Micha 6:8). Inderdaad, dan moet je heel concreet je weg nog vinden. En dat valt niet altijd mee. Maar het houdt je tenminste met twee benen op de grond.