Over de godsdienst van de opgewektheid
Bij de Tijd, jaargang 7 (1998-1999) 7 (maart 1999)
‘Als ik ooit iemand zou vermoorden,’ zei pater Brown, ‘zou het waarschijnlijk een optimist zijn.’
‘Waarom?’ riep Merton geamuseerd uit. ‘Denk je dat mensen een hekel hebben aan opgewektheid?’
‘Mensen houden van regelmatig lachen,’ antwoordde pater Brown, ‘maar ik denk niet dat zij houden van een permanente glimlach. Opgewektheid zonder humor is iets buitengewoon irritants.’
‘… de godsdienst van de opgewektheid’ – ‘Dat is een wrede religie,’ zei de priester, en keek uit het raam. ‘Waarom konden ze hem niet eens wat laten huilen, zoals zijn vaders voor hem?’
Niet helemaal zomaar een paar flarden van dialogen uit een van de onsterfelijke pater-Brown-verhalen 1) van Gilbert Keith Chesterton (29 mei 1874 – 14 juni 1936, nu dus ongeveer 125 jaar geleden geboren). Ze doen me, in al hun gewoonheid, denken aan een Peanuts-gag: 2)
‘Laten we er maar niet over denken,’ zegt Linus. Maar over de godsdienst van de opgewektheid moestenwe toch maar even wel denken. Al zijn hier net zo goed de theologische implicaties niet te overzien.
Met de godsdienst van de opgewektheid bedoel ik een vorm van christendom die de vruchten van de Geest als verplichting oplegt aan zichzelf en anderen (vgl. Galaten 5). Op de een of andere manier is de boodschap die steeds terugkomt: je moet liefhebben, je moet blij zijn, geduldig, vriendelijk, en wat daar verder volgt. Een van de meer venijnige verpakkingen van deze boodschap kan die zijn van: ‘Als je een christen bent, dan kan het niet anders of…’ Maar het zou ook niet de eerste keer zijn dat een ‘je moet evangeliseren’ verborgen zit in een spreekwoord als: ‘Waar het hart vol van is, daar loopt de mond van over.’
De godsdienst van de opgewektheid is een wrede religie, zegt pater Brown. En opgewektheid zonder humor is, net als liefde, geduld, vriendelijkheid en dergelijk, zonder humor, iets buitengewoon irritants. Chesterton was een wijs mens. Blijdschap als gebod is mooord, en liefde als gebod is slopend. Mensen die daar niet tegen kunnen en zich terugtrekken van de predikers van deze godsdienst volgen hun gezonde, christelijke instinct. Mensen die zich er niet los van kunnen maken, gaan eraan kapot, als christen en soms ook als mens. En omdat dit je losmaken van deze manier van denken en geloven nog helemaal zo makkelijk niet is, geloof ik dat het goed is als er eens wat apart aandacht aan de godsdienst van de opgewektheid gegeven wordt.
Want op het eerste gezicht kan de godsdienst van de opgewektheid zich beroepen op allerlei bekende bijbeluitspraken. ‘Wees altijd blij in de Heer. Nog eens: wees blij!’ (Filippenzen 4). ‘Breng God, de Vader, altijd voor alles dank in de naam van onze Heer Jezus Christus.’ (Efeziërs 5). ‘Wees altijd blij. Bid zonder ophouden. Wees onder alle omstandigheden dankbaar; dat wil God van u in Christus Jezus.’ (1 Tessalonicenzen 5). En gebiedt Jezus, ja gebiedt God zelf ons niet de liefde: ‘Heb de Heer, uw God, lief met heel uw hart en heel uw ziel en heel uw verstand. Dat is het grootste en eerste gebod. Het tweede gebod is even belangrijk als het |4| eerste: u moet uw naaste liefhebben als uzelf.’ (Matteüs 22)?
En hoe zat het ook alweer met die goeie ouwe catechismus? Daar staat in zondag 24 ook dat ‘het kan niet anders, of…’ In zondag 33, bij de ware, de echte bekering gaat het ook over ‘hartelijke vreugde’. We moeten zelfs goede werken doen (zondag 32). Trouwens, dit raakt bepaald niet alleen de leer van de bijbel of van de kerk. Hoe vaak zijn niet de identificatiefiguren van ons geloof mensen die grote gaven hebben van liefde en blijmoedigheid? De kleine vaders en moeders Theresa in onze buurt, die het ons voorleven dat het christelijke geloof ergens over gaat. Voor we het weten is de godsdienst van de opgewektheid diep bij ons naar binnengeslagen, en horen wij in onszelf telkens weer die stem: jij moet! eigenlijk moest jij…!
Wat moeten we daar nu mee aan? Om te beginnen nog maar eens kijken naar die ene opmerking van Chesterton: ‘Opgewektheid zonder humor is iets buitengewoon irritants.’ Het is die humor die hier de sleutelpositie heeft. ‘Mensen houden van regelmatig lachen, maar ik denk niet, dat zij houden van een permanente glimlach.’ Humor is hét signaal van werkelijke menselijke gezondheid. |5|
Het hoogste waar je bijkomt, als je steeds maar van alles moet, is diepe zelf-ironie, de trieste glimlach van het ‘eigenlijk’. En meestal blijft het bij sarcasme. Maar humor hoort bij de kinderen die zich nog verwonderen kunnen. In mensen met humor is het kind blijven leven. Hun lach is even aanstekelijk als de onverwoestbare glimlach afstotend is.
Het is de verwondering van de humor die hier scheiding maakt. Opgewektheid zonder humor is onbereikbaar geworrden voor de diepe verwondering, die opgewektheid met humor nu juist kenmerkt En voor die verwondering is in het christelijk geloof alle reden. Want er is een diep geheim in alle blijdschap, in alle liefde en in alle geloof. Het is dat geheim dat we in de bijbel aangeduid vinden door het spreken van vruchten. Zoals een kind zich verwondert over het zaadje dat in de grond gestopt wordt en uitgroeit tot een plant, zo kan een kind van God zich verwonderen over wat er in hem of haar uit het evangelie groeit.
Dat geheim is verwant aan het geheimzinnige dat sowieso in menselijke emoties ligt opgesloten. Altijd al is het zo, dat het op zichzelf nog nergens op slaat om mensen te gebieden: wees blij, wees verdrietig, wees dankbaar, houd van mij. Blijdschap, verdriet, dankbaarheid, liefde, ze worden opgeroepen door iets of iemand anders. We zijn blij met iemand, verdrietig over iets, dankbaar ergens voor, iemand roept liefde in ons wakker. Dat maak je niet. Daar werk je je niet toe op. Emoties heten niet voor niets zo. Ze hebben altijd de kleur van in beweging gebracht worden door een roep van buiten af.
Het christelijk geloof is vol van deze geheimzinnigheid. Alle grote woorden uit bijbel en geloofsleer hebben deze emotiestructuur, tot en met het woord ‘geloof’ zelf. Op alle niveaus komt het terug. De overgave aan God, aan Jezus, ze zal door God, door Jezus zelf moeten worden opgeroepen. Hoop wordt gewekt door wat er al gebeurd is. Dankbaarheid, ze wordt wakker geroepen door wat we gekregen hebben. Verdriet over ons kwaad, werkelijk berouw, we maken het bij ons zelf niet. We leren weer liefhebben (met vallen en opstaan, maar toch) doordat God, doordat Jezus ons zo onvergelijkelijk liefheeft. Om het eens wat technisch te zeggen: tussen rechtvaardiging en heiliging ligt een geheim van goddelijke activiteit. Hij roept in ons toewijding wakker. Daar hebben wij geen macht over.
We hebben er ook geen grip op. We weten Wie erachter zit: de goddelijke persoon van de Heilige Geest. Maar wat het is, dat het evangelie in ons hart wortel laat schieten en vruchtdragen in ons leven, wat het is, dat ons grijpt en in beweging brengt, dat weten we niet. Als je het psychologisch analyseert, ontglipt het je. Wie begrijpt waarom hij zin heeft iets goeds te doen? Wie verklaart |6| zijn goede ideeën? Christenen zijn kinderen van de wind (Johannes 3). Hun leven kent een radicaal geheim.
Hebben we dan helemaal geen invloed op dergelijke emoties? Toch wel. Alleen al het feit, dat mensen op dezelfde dingen heel verschillend reageren, wijst op een bepaalde invloed van onszelf. Waar de een blij mee is, dat doet de ander niets, of tenminste veel minder. Dat heeft met meer te maken dan verschillen in karakter en levensgeschiedenis. Er is ook een verschil in openheid: je kunt je afsluiten voor emoties en je openstellen voor een emotioneel appèl dat op je gedaan wordt. Daarin ligt een bepaalde activiteit van onszelf die heel veel uitmaakt. Wij kunnen bidden om de gave van de Heilige Geest én wij kunnen Hem bedroeven en uitdoven. Maar het geheim blijft. Wij kunnen de Geest niet afdwingen, Hem niet bij onszelf naar binnen halen. Hij komt zelf je kunt je afsluiten voor blijdschap en je openstellen voor alles wat je blij kan maken. Maar blij word je. We kunnen elkaar oproepen gevoelens bij onszelf toe te laten, maar gevoelens gebieden heeft geen zin. In de geheimen van de emoties staan we voor de geheimen van ons hart.
Het is dit geheim dat door de godsdienst van de opgewektheid verkracht wordt, terwijl de bijbel het intact laat. Geboden om blij te zijn, om lief te hebben, om dankbaar of verdrietig te zijn staan in de bijbel nooit op zichzelf. God geeft ons alle reden om blij te zijn met Hem en verdrietig over onszelf, om ons geborgen te voelen bij Hem en rustig in ons leven, om dankbaar te zijn en lief te hebben. Tegen die achtergrond van alle reden hebben staan zijn geboden. Ze doen een appèl op ons om ons open te stellen. En in die achtergrond van alle reden hebben zit het diepe geheim van alle christelijk geloof.
Paulus zegt niet: wees altijd blij. Hij zegt: wees altijd blij in de Heer. En God begint niet met te gebieden: heb Mij lief boven alles. Hij begint met zichzelf te laten zien, met zelf zijn volk lief te hebben en het opnieuw liefde te leren: ‘Ik, de Heer, ben jullie God. Ik heb je uit Egypte gehaald, uit dat slavenoord.’ En dan volgen allerlei geboden die het meeste weg hebben van het stokje waarlangs het plantje groeit en van de paal die het jonge boompje rechtop houdt in de storm. ‘Regel van dankbaarheid’ is de oude term. Regel, maatstaf, richtlijn: als je je dankbaarheid uiten wilt, is dit een goede manier. Een aansporing om, gezien alle reden, dankbaar te zijn, is bepaald iets anders dan een clean gebod: wees dankbaar. Het is een oproep om ruimte te maken in je leven voor het geheim dat het evangelie vruchtdraagt, en die vrucht is o.a. dankbaarheid (zondag 24 H.C.).
Wie als christen blij is, is niet blij omdat dat moet, maar omdat hij in Jezus alle reden heeft om blij te zijn. En hij zal Paulus dankbaar zijn voor de herinnering daaraan. Wie als christen liefheeft, heeft niet lief omdat dat moet maar omdat hij dat van Jezus geleerd heeft, in woord en daad. Wie over zijn rijkdom in zijn geloof spreekt, ook met anders-kerkelijken of anders-gelovigen doet dat niet omdat het moet, maar omdat er alle reden voor is.
En wie zich in al die dingen tekort voelt schieten, heeft er niets aan om zichzelf op te peppen door middel van geboden, projecten en praktische cursussen. Het enige wat helpen kán, is wat ze vroeger noemden: de middelen gebruiken: je richten op al die redenen die God ons gegeven heeft om blij te |7| zijn, en gerust, en geduldig, en zachtmoedig, en vriendelijk, en liefdevol, en… Al de rest is een gevaarlijk misverstand. Het lijkt op het misverstand bij al die mensen die ‘aan hun relatie werken’ zonder te kijken naar de ander met wie ze hun relatie hebben. Het levert niets op dan frustraties.
Maar juist die frustraties mogen niet in de godsdienst van de opgewektheid. En waar moet je dan heen met je mislukkingen? Als je blij moet zijn en vol liefde, en je bent het niet, dan is het kennelijk niet echt bij je, en bij jouw geloof, of in ieder geval nog niet goed genoeg. En kun je dan nog uithuilen bij God, of kun je zo in feite alleen maar in je eigen eenzaamheid bittere tranen huilen, omdat het allemaal toch niets voor jou blijkt? Dit is een wrede religie. ‘Waarom konden ze hem niet eens wat laten huilen, zoals zijn vaders voor hem?’ Ja, mijn gereformeerde vaders woonden in een huis van geloof, waarop ze in sierlijke gotische letters het woord ‘Troost’ hadden geschilderd (zondag 1 H.C.). Zij konden uithuilen, tot rust komen (t-roost), weer blij worden, lachen ook door hun tranen heen, zich geborgen weten. Zij keken wel linker uit. Stel je voor, blijdschap op je geloofshuis zetten, of liefde, of vrede – laat dat maar op het nieuwe Jeruzalem staan.
Het lijkt me belangrijk dit nog even iets uit te werken op gemeenteniveau, en niet alleen voor individuele gelovigen. Er zit een heleboel geconcentreerde christelijke ervaring in de inrichting van de kerkelijke erediensten. Die staan in het hart van ieder gemeenteleven. En erediensten heten niet voor niets zo. Ze worden ten diepste getypeerd door samen lofzeggen, danken en feestvieren. Dat zie je nergens beter dan in het avondmaal, dat metterdaad de kiemcel van heel het gemeenteleven wil vormen. Maar ook de prediking wil vanouds verkondiging van het evangelie zijn. Ze staat in het teken van een gemeenschappelijk genieten van wat God geeft. Een eredienst, die zich niet concentreert op alle reden die God geeft om blij te zijn met Hem, is als zodanig mislukt. Een avondmaal, waarbij de aansporing: ‘Laten we blij zijn en vreugde bedrijven, want de bruiloft van het Lam komt’ als een vlag op een modderschuit staat, is als zodanig mislukt.
Toch is die oproep, die in feite de hele eredienst kleuren wil, geen simpel gebod: jullie moeten blij zijn. Door de concentratie op wat God allemaal wel niet te genieten geeft, wordt juist ruimte gemaakt en vrijgehouden voor het geheim van het geloof. Een echte eredienst is een plek waar mensen tot rust kunnen komen, getroost kunnen worden, en weer blij worden, misschien heel langzaam, maar dan toch langzaam maar zeker. De kerk is de plek waar mensen weer zin kunnen krijgen om samen voor God te leven. Het is de aard van het evangelie zelf die daarom vraagt. Gods grote gave van het leven van zijn Zoon voor mensen vraagt om ruimte om gevierd te worden, om te bezinken, om wortel te schieten in mensenlevens.
In het bereik van de godsdienst van de opgewektheid wordt juist, die ruimte afgesloten. Erediensten worden in de allereerste plaats tot instructie-uren, waarin de kerkmensen leren ze de rest van hun leven te doen hebben. Omdat ze blij en dankbaar moeten zijn, wordt daar in de dienst maar vast mee begonnen, en omdat in de gemeenschap der heiligen liefde moet wonen is er koffie na de dienst. De militia Christi exerceert. In uniform. Een unifor m dat talloze broeders en zusters dragen als David het harnas van Saul. Als protestantse kerken, met een lange traditie van preken als leerredes, zijn we buitengewoon kwetsbaar voor preken als instructies, en voor naar preken luisteren als naar instructies. Let er maar eens op.
Het afsluiten van deze ruimte voor stilte, voor samen genieten, voor samen vieren van Gods gaven is buitengewoon ingrijpend. Want Gods persoonlijke gave in Christus is juist wat iedere christengemeenschap samenbindt. Vóór ieder inzetten van persoonlijke gaven tot nut en heil van de andere leden staat het allen samen en zo ieder persoonlijk gemeenschap hebben met Christus en deel hebben aan zijn gaven (zondag 21 H.C.). Vóór ieder geven staat het ontvangen. Vóór ieder gebod staat Gods gave en zijn geheim. Wie dat schendt en het ver-moet, vermoordt de gemeenschap. Dan zie je gemeentes uit elkaar vallen in verschillende keurcorpsen en talloze organiserende commissies. Maar waar is de plek waar mensen zich thuis kunnen voelen? Waar is de schouder om uit te hijgen? Waar is het warme haardvuur in dat oude huis dat ‘troost’ heette?
‘Ze wandelden samen in stilte langs de winderige grasberm bij het spoor, en net toen ze onder de lange schaduw van het huis doorliepen zei pater Brown plotseling, eerder als een man die een hinderlijke gedachte wegwerpt dan als een serieuze opmerking: “Natuurlijk, drinken is niet goed of slecht in zichzelf. Maar ik kan het niet helpen, dat ik soms het gevoel heb dat dit soort dwangmatig opgewekte mensen zo nu en dan een goed glas wijn nodig hebben om wat verdrietiger te worden.”‘ Misschien wat Hollandser dan de Engelse pater Brown, maar zeker zo goed: een bakkie troost bij een broeder of zuster.
1. Uit: The Innocence of Father Brown.
2. Uit: Robert L. Short, Het evangelie naar de Peanuts, Baarn (Bosch & Keuning) 1973, 33.