Preek over Handelingen 1:13-26
orde morgendienst
welkom
zingen: Opwekking 245
zingen: Psalm 95,1-3
stil gebed
votum en groet
zingen: Liedboek 303,1-3.5
gebed
Schriftlezing Handelingen 1:13-26
preek over Handelingen 1:13-26
zingen: Liedboek 67
Schriftlezing Efeziërs 4:1-16
zingen: E&R 170
gebed
mededelingen
inzameling gaven
zingen: Opwekking 618
zegen
Dat was ergens best een wat vreemd verhaal, zo tussen Hemelvaart en Pinksteren. We worden verplaatst naar een bovenvertrek, een bovenzaal. Zo heel groot hoeft die niet te zijn om honderd twintig mensen plaats te geven, zeker niet als je niet zo ruim hoeft te zitten als wij hier en geen podiums en brede gangpaden nodig hebt. Van onder de open hemel waar Jezus is heengegaan komen we terecht in, je zou haast zeggen, een zaaltje. Zie het voor je en je kunt je vanzelf wat voorstellen bij wat iemand er ooit over schreef:
“In zo’n zaal en in zo’n kring staat altijd iemand op om een voorstel te doen. Petrus deed het ook. Er wordt gestemd en als de stemmen staken, beslist, volgens artikel zoveel, het lot. Matthias werd gekozen verklaard bij de elf apostelen. Maar hij valt niet neer, zoals Paulus op weg naar Damascus, om de aarde te kussen, die zijn apostolaat zal dragen. Zoiets kan men niet doen op een bovenzaal, vooral niet als men als apostel uit de bus gekomen is. Men mompelt dan iets van te willen bedanken ten behoeve van degene, die in de bus bleef.
Neen, deze bovenzaal ademt niet meer een hemelse sfeer. Wij kennen deze dingen maar al te goed. Wij hebben eerder het gevoel dat, terwijl Jezus ten hemel gevaren is, de discipelen uit de hemel gevallen zijn.” (Oepke Noordmans, VW 8,348).
Dat zou je zomaar kunnen denken. Intussen denk ik dat we dan al te makkelijk zouden denken dat we ‘deze dingen maar al te goed kennen’. We weten wat er in zaaltjes gebeurt, ja, maar het is de moeite waard om eens te kijken naar wat hier in Jeruzalem eigenlijk gebeurde en te proberen er iets van te leren.
En laten we dan maar bij het begin beginnen hier. Dat is niet het moment dat Petrus opstaat en iets voorstelt, maar eerder, bij wat deze mensen meteen gaan doen zodra ze terug zijn van de Olijfberg van de hemelvaart. Alle namen worden genoemd: Vurig en eensgezind wijdden deze mensen zich aan het gebed. Jezus had hun gezegd dat de heilige Geest over hen zou komen. Zo zouden ze kracht ontvangen om getuigen van hem te zijn, getuigen dat er een nieuwe koning van Israël is, die tegelijk de koning van de hele wereld is. En daar bleven deze elf en anderen niet met de armen over elkaar op zitten wachten, nee, daar bleven ze om bidden. Je zou kunnen zeggen: ze waren bezig te bidden om de vervulling van de lege plaats van Jezus. Jezus was naar de hemel gegaan en hij zou ‘een andere helper’ sturen, Iemand anders in zijn plaats. Maar voor deze leerlingen van Jezus was dat geen kwestie van wachten, maar een kwestie van bidden.
Als je daar niet overheen leest wordt het meteen een vraag aan ons, nietwaar? Zo tussen Hemelvaart en Pinksteren, als we terug kijken naar Jezus’ troonsbestijging en vooruit kijken naar de gave van zijn Geest, zijn wij daar dan ook biddend bij betrokken? Of gaan we gewoon door, relaxed met wat extra vakantiedagen, maar toch, zoals alle andere dagen, en zien we volgende week zondag wel wat die dominee nu weer verzonnen heeft om ons te amuseren over Pinksteren? We zitten in de kerk hier toch al automatisch in de stand van: ‘eens afwachten wat ze daar op dat podium allemaal voor ons doen’. Voor je het weet is dat de hele stand van je christen zijn. De heilige Geest vult de lege plaats van Jezus bij ons in. Dat is geen gegeven, waar we zoveel eeuwen na dat eerste Pinksteren intussen wel van uit kunnen gaan. Om de heilige Geest moet gebeden worden, persoonlijk en vooral ook samen. Dat is niet iets nieuws, zelfs niet iets nieuws voor gereformeerden —: God geeft zijn genade en zijn heilige Geest alleen aan hen die hem van harte en zonder ophouden daarom bidden en daarvoor danken. Good old catechismus, zondag 45. Geen kwestie van wachten dus, maar een kwestie van bidden. Lezen en leren.
Intussen maakt bidden om de vervulling van de lege plaats van Jezus Petrus kennelijk gevoelig voor een andere lege plaats, die van Judas. En dat is meer dan het gewone intermenselijke ‘als je de een mist, dan valt je extra op wie er nog meer niet is’. Dat is het in ieder geval ook. Laten we ook daar niet overheen lezen. Moet je goed opletten wat er gebeurt. De elf apostelen hier hadden toch zo’n drie jaar intensief opgetrokken ook met Judas. Judas was hun vriend. ‘Judas was een van ons en had deel aan onze dienende taak,’ zegt Petrus. Daar zit een band in. Je proeft die band nog in de manier waarop Petrus over Judas spreekt. Hij reageert niet af op Judas, integendeel. Hij zegt niet eens: ‘die verrader’, nee, hij was de gids van hen die Jezus gevangen namen. Matteüs vertelt dat Judas zich verhing, Petrus vertelt het als een dramatisch ongeluk. En hij verbindt het met Psalm 69 en Psalm 109. Kennelijk is dat duiding genoeg. Hij houdt een soort respectvolle afstand. Als je het tot je door laat dringen merk je: Judas is ook als Judas gemist. En als je even stil wordt, wordt het weer vanzelf een vraag aan jou, aan ons: hoe is het hier met de lege plaatsen? Missen we nog iemand? En hebben we dan iets om voor te bidden met elkaar?
Maar, zoals gezegd, het gaat om meer dan om het missen van ‘iemand’. Bidden om de vervulling van Jezus’ lege plaats roept voor Petrus kennelijke het hele project van Jezus weer voor de aandacht: waar ze het nog net over gehad hadden, voor hemelvaart, het koninkrijk, het koningschap van God. Jezus was begonnen met allerlei dingen te doen en te leren, en dat is nu niet voorbij, nu hij naar de hemel gegaan is; dát gaat juist verder. Jezus was gekomen als de Messias van Israël. En dat was een rol die de God van Israël, om zo te zeggen, voor zichzelf gereserveerd had. In Jezus was God zelf naar zijn volk gekomen om als koning op te treden. Hij kwam naar zijn tempel, hij kwam naar Jeruzalem, hij kwam op visitatie bij zijn volk. En hij had het gedaan op heel eigen manier, zoals alleen God die kan verzinnen. Hij had zijn bergrede geleefd — andere wang en die tweede mijl, vergeving… — tot het laatste toe aan het kruis en het kwade overwonnen door het goede. God bleek in Jezus de koning te zijn die niet kwam om te heersen, maar om te dienen en zijn leven te geven voor velen. En dan gaat het hele begrip van koninkrijk voor ons op zijn kant. Rond Jezus wordt Israël weer opnieuw verzameld als volk van God. Nu is de vraag niet meer: ben je een kind van Abraham, maar is de vraag: ben je een leerling van Jezus? Dat was Jezus project van het begin af aan: het begin van de doop van Johannes de Doper, tot en met zijn opstanding, en de twaalfde die wordt gezocht moet daar dan ook bij geweest zijn. Dat gaat door. De twaalf namen van de zonen van Jakob vervangt Jezus door de twaalf namen van zijn apostelen, de groeikern, de kiem van de kerk, het nieuwe her-schapen Israël.
Als er van die twaalf nu nog maar elf over zijn, dan klopt het niet, dan gaat Jezus’ project niet door. Als het verder zou kunnen gaan met elf, dan zou het helemaal van karakter veranderen. Zaaltje of niet, het gaat hier voor Petrus echt niet om van die standaard-zaakjes als de vervanging van een toevallig bestuurslid. Als het er geen twaalf zijn gaat het rond Jezus ook niet meer om een nieuwe versie van Israël. Dan verschiet alles van kleur. De Messias van Israël kwam om Israël te verlossen uit ballingschap en ellende. Zo is Jezus gekruisigd als de koning van de Joden, en niet anders. Zo bleek hij in zijn opstanding werkelijk de koning van de Joden, de zoon van David, de zoon van God in kracht. Zo moet het dan ook verder gaan. De elf moeten weer de twaalf worden, de namenlijst moet weer compleet: vertegenwoordigers van het nieuwe Israël rond koning Jezus. Dat is een hele geladen groep hier, die twaalf.
De twaalf vertegenwoordigen het ware Israël dat de Messias van Israël volgt en niet afwijst. Eens zullen ze op tronen zitten om de twaalf stammen van Israël te oordelen (Lucas 22: 30). Het is vast ook niet toevallig dat Lucas het aantal aanwezigen hier juist op honderdtwintig afrondt. Deze tien keer twaalf staan voor het Israël dat Jezus redt. Telkens weer is daar de verbinding tussen de twaalf en Israël. Als ‘de twaalf’ zien we ze straks op Pinksteren voor het laatst bij elkaar, getuigend voor het uit heel de wereld verzamelde Israël, Joden uit alle windstreken. Er is een één op één verbinding tussen Israël en de twaalf. Voor allen die ver weg zijn en die de Heer, onze God, toch tot zich zal roepen, schakelt hij rustig nog een dertiende apostel in, Paulus, die later zal zeggen dat hij harder gezwoegd heeft dan alle andere apostelen, dankzij Gods genade. Maar dat is een andere link. Hij is de apostel van de anderen. Deze twaalf zijn verbonden met Israël, zijn Israël in zijn vernieuwde, 2.0 versie.
Zo had Jezus hen geroepen. Daar ging het om in Jezus’ werk bij zijn leven op aarde. En daar moet het dus om blijven gaan. Jezus is niet maar naar de hemel gegaan als ‘mens’ in het algemeen, of zo. De bijbel is opvallend niet geïnteresseerd in dingen als ‘mens’ en ‘God’, ‘menselijke natuur’ en ‘goddelijke natuur’ en dat soort abstract gepraat. Jezus is daar als zoon van David, de koning, de mens die vertegenwoordigt, de ware koning van Israël, op wie mensen uit alle volken en stammen en talen en naties af zullen komen, juist als koning van de Joden. Vergeet het en je kunt het halve Oude Testament dicht laten. Het leeft daarvan. Hij is de ware wijnstok, het ware volk Israël, naar wie velen meer dan Israël toe zullen komen om ook als rank te worden geënt. Paulus neemt het in een ander beeld, dat van die olijfboom, maar het komt op hetzelfde neer: wilde takken in een tamme olijf. Maar alles begint altijd bij hem als de Messias van Israël, als de koning van een volk. Bij Jezus hoort één volk. Als er dus schrijnend één van de twaalf ontbreekt, moet daar wat aan gebeuren. Zolang er elf zijn is Israël als nieuwe schepping niet compleet vertegenwoordigd, niet ‘gans Israël’. En dat moet wel, want juist Israël moet de Geest ontvangen als het lichaam van Christus. De open gemeenschap van de kerk kan dan groeien en opbloeien uit de gesloten gemeenschap van Israël.
Laten we er goed op letten. Als we deze schijnbaar onbeduidende passage in Handelingen 1 overslaan op weg naar Handelingen 2 missen we zomaar de hele pointe van waar het volgende week met Pinksteren om gaat. Deze 120 hier bidden om de vervulling van de lege plaats van Jezus, dat wil zeggen van de lege plaats hier van de koning van Israël, niet maar van een mens, van een vriend. Ze bidden in het besef dat zijn plaatsvervanger, de heilige Geest, beloofd is aan de Israëlieten, en aan hun kinderen, en dan ook aan allen die ver weg zijn (en dat zijn dan eerst nog de Israëlieten in de verstrooiing zelfs), en die de Heer toch tot zich zal roepen. Wie bij de heilige Geest niet denkt aan Israël, aan het volk van God opnieuw verzameld rond koning Jezus, heeft het voor je het weet over een heel ander figuur dan de echte heilige Geest. Petrus legt hier de wissel: wat is de groep die met Pinksteren de Geest ontvangt? Dat is niet een gemengde groep van allerlei losse individuen, die eerst zelf de heilige Geest ontvangen en dan een gemeenschap gaat vormen, en als je een beetje mazzel hebt geen vijftien gemeenschappen, maar één gemeenschap — eerst individu en dan… — De groep die de Geest ontvangen is een nu met Mattias eens te meer compleet Israël, ‘gans Israël’, de nieuwe schepping versie van het aloude volk van God.
Om het zo eens te zeggen: hier in Handelingen 1 wordt niet maar een stuk op het speelbord vervangen, een pion die gesneuveld is door de boze koningin van de zwarte tegenpartij. Hier wordt gezorgd dat duidelijk is wat het spel zelf is, het speelbord zelf wordt gerepareerd. Wat er allemaal ook nog komt en wie er allemaal ook nog bij zullen komen, het gaat en het blijft gaan om hetzelfde project van Jezus: ‘gans Israël’, om het complete Israël als volk van God onder de enige echt koning van Israël uit Davids huis. Er is altijd eerst een gemeenschap, een lichaam van Christus, en daarin wordt de Geest uitgestort als Geest van koning Jezus, om die gemeenschap te bezielen, te leiden, te laten uitgroeien en uitbreiden tot de uiteinden van de aarde.
Sla dit stukje Handelingen 1 over — en hoe makkelijk doen we dat niet, want wij hebben helemaal niet zo sterk die link met Israël en met het volk van God van het Oude Testament; ja, er zijn heel wat mensen die op school de namen van de twaalf zonen van Jakob geleerd hebben, maar die hebben dan zomaar niet op school geleerd wie de twaalf apostelen allemaal waren — Je zou zomaar kunnen denken in onze traditie dat de heilige Geest straks wordt uitgestort over allemaal losse mensen, individuen die daar toevallig in Jeruzalem waren, over mensen die voor Jezus gekozen hebben, noem het hoe je wilt. Dat is een van de diepste lagen in de protestantse traditie, net zo goed, ja nog sterker in de evangelische traditie: de Geest wordt aan mensen los gegeven en dán vormen ze een gemeenschap. Als de kerk als een moeder is, is het een moeder die je leert hoe het moet, niet een moeder die je baart, maar die eigenlijk je juf is, je opvoedster (Calvijn, let op).
De echte heilige Geest wordt uitgestort over een volk, dat is eerst, en het is het volk waar Jezus koning van is, het volk Israël en geen ander volk. Jezus was een Jood en hij is het tot in alle eeuwigheid. De echte heilige Geest wordt niet aan individuen gegeven, aan losse mensen, maar aan een gemeenschap van mensen. De Geest is nooit alleen maar de Geest die aan jou of mij gegeven wordt, zij is altijd de Geest die het lichaam van Christus bezielt, de Geest van de Koning die het volk van die Koning in beweging brengt, bezielt en laat leven. Denk maar weer alvast aan Pinksteren, volgende week, Handelingen 2. De Geest die vroeger nu eens die profeet bezielde en dan weer deze, wordt nu uitgestort om het nieuwe Israël als geheel te bezielen en te laten profeteren. Dat geheel wordt aangeven door onderdelen Dat ‘uitgieten’ hoort bij ‘alle mensen’. Zonen en dochters, jongeren en ouderen, slaven en slavinnen, ze worden opgenoemd om een geheel aan te duiden, niet om losse mensen te typeren. Dat geheel van het nieuwe Israël rond de twaalf gaat profeteren en getuigen, nu eens door de mond van die, dan weer door de mond van een ander, nog weer op een ander moment door de mond en de daden van een groep. Maar nooit, nergens in de bijbel — de bijbel is van lang voor de uitvinding van het individu — gaat het om individuen die zelf iets hebben. Nooit gaat het om Jezus en ‘mij alleen’. Jezus komt alleen voor op de manier van het avondmaal: je krijgt hem doorgegeven van de een aan de ander. Alleen wie zich bekeert en zich laat dopen, het ene volk van Vader, Zoon en Geest binnen, die zal de gave van de Geest ontvangen. Dat wordt met zoveel woorden gezegd in Handelingen 2, het wordt voorgesorteerd, klaar gezet hier in Handelingen 1. De echte heilige Geest verdraagt geen individuen, geen losse mensen. Hij voegt mensen altijd in in een gemeenschap, een volk. Hij is de Geest van de Koning van Israël.
Bidden om vervulling van de lege plaats van Jezus, door de heilige Geest, door Zijn heilige Geest, zet Jezus’ hele project Petrus weer voor ogen. Daarom moet de elf weer de twaalf worden: het gaat om een volk. En dus kunnen ook eigenwijze 21e eeuwers niet bidden om de heilige Geest en vervolgens denken dat we gewoon op onszelf kunnen blijven leven, zonder onderdeel van een gemeenschap te worden, zonder echt contact met anderen, zonder zorg, zonder aandacht, zonder bezieling en zonder liefde met elkaar. We zouden zomaar doen waar het hier in Handelingen nu juist niet om gaat: alsof de kerk een club voor wederzijdse individuele religieuze bevrediging is, met een bestuur waar zo nu en dan iemand in vervangen moet worden. Dat is het kleingrut dat we maar aan de ons bekende zaaltjes moeten overlaten.
Hier gaat het om iets veel groters. Als straks de heilige Geest komt is het de tijd van de grote doorstart van het volk van Israël onder zijn nieuwe Koning. De kerk ontspringt in Israël, ingeplant in de wijnstok, ingeënt in de olijf. Ze ontspringt als gemeenschap, juist onder Koning Jezus als open gemeenschap, maar dan nog: als gemeenschap. Er is plek in voor iedereen, niet alleen voor de Jood, ook voor de Griek, wie dan ook, man of vrouw, slaaf of vrije, wat je ook gedaan hebt, wat je ook meegemaakt hebt. Maar je komt binnen in een geheel, je wordt binnengetrokken bij anderen. Nooit gaat het om Jezus en jou, om de religie van jouw ziel, om jou als los mensje. Altijd gaat het er om dat je door vertrouwen op Jezus wordt geënt in de oude boom van het volk van God. De echte heilige Geest is de Geest van de Koning die hem vervangt bij zijn volk. Dat kan niet met elf, het moet met twaalf. Het kan niet alleen, het moet met elkaar.
En keer het dan ook rustig even om, een stukje: het hoeft niet alleen, het kan met elkaar. Dit is de kerk waar je nooit alleen voor God staat. Je wordt niet alleen geboren, je gaat niet alleen dood, nooit. Zelfs bij het laatste oordeel sta je niet alleen voor God, maar sta je met zijn allen. En als je sterft is de kerk om je heen om voor je te bidden. En zo komen we samen weer terug bij het begin: waar begonnen die mensen mee, die elf plus, terug van hemelvaart? Ze begonnen met samen te bidden. De kerk is de plek waar je aan kunt schuiven en meebidden, de plek waar voor je gebeden wordt als je dat zelf even niet kunt, als je er geen puf voor hebt of geen zin of geen ruimte. De kerk is de plek waar je mee kunt, mee in het volk van God dat bezig is om de nieuwe schepping binnen te gaan. Laten we dan ook samen bidden.
gehouden in: Amsterdam-ZW, 20 mei 2012eerdere versie gehouden in: Loenen-Abcoude, 1 juni 2003 (zondag Exaudi), 28 mei 2006
Mijdrecht, 8 mei 2005
Houten, 28 mei 2006
Heb van de week vereniging over dit gedeelte. Ben erg blij met deze preek, die ik er goed bij kan gebruiken. Verhelderend om weer te zien hoe de Geest werkt en Christus zich zo een volk vormt.