Zusters en broeders,
Dank voor de uitnodiging hier een bijdrage te leveren aan nadenken over het welkom heten van gasten aan het avondmaal. Ik doe het maar weer onder de titel die ik steeds gebruik als het over dit thema gaat: Gasten laat je niet toe, gasten nodig je uit.
Daar zit precies de omslag in denken in die ik zelf heb gemaakt en die ik op iedereen probeer over te brengen. We hebben rond het avondmaal geen behoefte aan een toelatingsbeleid, maar aan een uitnodigingsbeleid. En net als het avondmaal zelf plaatselijk gevierd wordt hoort ook dat uitnodigingsbeleid plaatselijk te zijn. Ik ga proberen wat overwegingen aan te dragen voor zo’n uitnodigingsbeleid. Ik ga daarbij regelmatig kort in op het besluit van de synode van Amersfoort-centrum vorig jaar, 1 maar ga het niet uitvoerig bespreken. Aan allerlei artikelen die in de pers en op internet verschenen zijn ga ik voorbij. Ik houd mijn eigen verhaal en daaruit wordt vanzelf duidelijk waarin ik het met anderen niet of wel eens ben. De rest is voor de discussie. Een half uur is al veel te kort voor dit onderwerp.
Een half uur is veel te kort omdat het bij hoe je omgaat met gasten aan het avondmaal om veel meer gaat dan over praktische zaken: hoe je omgaat met mensen, kerkorde en kerkrecht. Het gaat meteen ook over het avondmaal zelf, over kerk zijn en over de verhouding tussen deze gemeente en de kerk van alle tijden en plaatsen. Dat zijn geen kleinigheden die we even op een achternamiddag praktisch op een rijtje zetten. Er moet hier echt nagedacht worden. Ik trek een paar lijnen aan de hand van vier stellingen.
De eerste stelling heb ik net al genoemd: we hebben rond het avondmaal geen behoefte aan een toelatingsbeleid, maar aan een uitnodigingsbeleid. Deze stelling was in eerste instantie mijn conclusie uit de discussie over dit onderwerp in diverse kerkelijke bladen in 2003-2004. 2 Die was helemaal geconcentreerd op toelating van gasten en liep vast in praktische problemen. Zoals Erik de Boer in De Reformatie heeft laten zien geldt dit ook nog voor de uitspraak van Amersfoort: die is praktisch niet uitvoerbaar. 3 Dat is wat mij betreft een teken dat de insteek van de toelating niet in orde is. Ze vraagt van kerkenraden een rol te spelen die ze niet kunnen spelen en in de kerk ook niet mogen spelen: de rol namelijk van het een oordeel vellen over de dienaar van een ander (Rom. 14:4).
Kijk je dan nog eens, dan blijkt dat de primaire rol van kerkenraden bij de viering van het avondmaal niet de rol is van toelaten, toezicht houden, waken. Dat is hoogstens een sub-onderdeel. Het is de taak van de kerkenraad de viering te organiseren — in principe iedere week… — en allen die bij Christus horen uit te nodigen mee te doen en zijn opdracht uit te voeren. Want dat is toch het meest basale feit waar we mee te maken hebben: de Heer van de kerk heeft ons opgedragen het avondmaal te blijven vieren. Avondmaal vieren is geen gunst die je als christen verleend wordt, ook geen recht dat je krijgt na zoveel jaar catechisatie en een goedkeuring door de kerkenraad. Het is een primaire opdracht van Jezus Christus voor al de zijnen. In een kerk die deze Heer dient hoort het dan ook vanzelfsprekend uitgangspunt te zijn dat iedereen die dat kan ook metterdaad avondmaal viert. Beleid hoort erop gericht te zijn dat dit gebeurt. Het hoort geen toelatingsbeleid maar een uitnodigingsbeleid te zijn.
Intussen gaat het wel om beleid. Want het avondmaal is een eigenaardig onderdeel binnen de eredienst. Het is naar zijn aard nooit open. De andere onderdelen van een dienst zijn niet alleen publiek, maar ook publiek toegankelijk – of ze horen dat in ieder geval te zijn. De verkondiging is gericht op iedereen, iedereen kan mee bidden, lezen, zingen, luisteren, geven. Maar niet iedereen kan avondmaal mee vieren. Dat heeft Christus alleen voor de zijnen ingesteld. En bovendien: avondmaal vieren is iets wat je doet en waarmee je al doende allerlei verklaart. Het is een veel betekende handeling (sacrament), waarin je verklaart samen als broeders en zusters Christus te willen ontvangen, delen en verwachten. Waarin je eveneens verklaart dat deze tafelgemeenschap bestaat uit broeders en zusters van jou in Christus die je ook zo wilt behandelen. Dat moet je wel kunnen en willen doen.
Maar het uitgangspunt hoort de opdracht van Christus te blijven. De opstelling die daarbij hoort is die van ‘ja, tenzij’ en niet die van ‘nee, tenzij’. Dat is nu net het verschil tussen uitnodigen en toelaten. Bij toelaten ga je ervan uit dat niemand mee mag doen behalve degenen die jij toelaat. Bij uitnodigen ga je ervan uit dat iedereen mee moet doen behalve degenen die niet mee kunnen doen. Dat is de houding die past bij Jezus’ woorden: doe dit, telkens opnieuw, om mij te gedenken. Het is deze houding die vorm moet krijgen bij het verwelkomen van gasten. Maar daar niet alleen. Wie werkelijk start bij de opdracht van Christus merkt vanzelf dat het verschil tussen leden en gasten rond de avondmaal-viering niet zo groot is als wij het zomaar maken. Uiteindelijk zijn we allemaal gast aan tafel bij Hem.
Ik ga naar een tweede stelling: de manier waarop we avondmaal vieren weerspiegelt de manier waarop we kerk zijn. Dit is wat mij betreft de centrale stelling. Ik ga er dus ook de meeste aandacht aan geven. Ze beschrijft iets wat gewoon zo is, maar ook iets heel dieps dat de kern van ons kerk zijn raakt.
Iets wat gewoon zo is: dat we het vanavond over dit onderwerp hebben is een teken dat er een spanning is ontstaan tussen onze manier van avondmaal vieren en de manier waarop we kerk zijn. Ik gebruik even twee intussen redelijk bekende figuren uit De werkers van het laatste uur van Stefan Paas. 4 We zijn afkomstig uit een situatie waarin we over christen- en kerkzijn dachten vanuit het model van de gesloten verzameling. Je hoorde erbij of niet en als je bij Christus hoorde, dan hoorde je ook bij ons te horen. Je voegen bij de ware kerk, en zo. En het was nogal logisch dat wij die ware kerk waren. Er was bovendien relatief weinig grensverkeer. Mensen keken wel uit om bij die artikel-31-ers binnen te gaan. Binnen die besloten verzameling was het logisch dat het avondmaal net zo besloten gevierd werd: alleen voor leden en gasten uit zusterkerken mèt een briefje. Avondmaal en kerkzijn spiegelen elkaar.
Intussen zijn we in de praktijk van ons kerkelijk leven in veel opzichten overgestapt op een ander model, dat van de middelpuntzoekende verzameling. We concentreren ons op onze verhouding met God in Jezus, en laten allerlei grenzen van binnen en buiten vervloeien. Het is veel belangrijker dat iemand echt christen is of wordt, dan dat ze bij ons lid is. Bovendien zijn we ons veel meer op andere mensen, christenen en nog niet christenen, gaan richten. Het grensverkeer is navenant toegenomen. Bezoekers komen in onze diensten en stellen ons gewoon praktisch al voor de vraag hoe we bij een avondmaalsviering met hen omgaan. Avondmaal en kerkzijn spiegelen elkaar niet meer, en dus wordt er in allerlei gemeenten nagedacht over wat de bijbehorende vorm van avondmaalsviering is.
Bij dat nadenken doen we er goed aan om vervolgens te letten op de diepe zin van deze stelling. In zekere zin is viering van het avondmaal het hart van ons kerk zijn. Aan de tafel van de Heer, als we brood en beker delen als tekens van zijn lichaam en van het nieuwe verbond in zijn bloed, wordt precies die gemeenschap zichtbaar die de kerk is. De gemeenschap van de heiligen wordt in geconcentreerde vorm tastbaar in de gemeenschap aan de heilige dingen: brood en beker. De concrete maaltijd haalt daarbij naar voren dat het in de kerk niet maar om waarheden of overtuigingen gaat, maar om werkelijke levensgemeenschap met Jezus Christus en door Hem met elkaar.
Die gemeenschap met Christus en met elkaar in een viering is heel sterk. Beker en brood zijn gemeenschap met het bloed en het lichaam van Christus (1 Kor. 10:16). Het brood is Jezus’ lichaam dat voor ons gegeven is en de beker is het nieuwe verbond dat door zijn bloed gesloten wordt (Luc. 22:19-20). Door gelovig te eten en te drinken maak je je die beide op zo’n intieme manier eigen, dat de catechismus de vergelijking kan maken met de gemeenschap van man en vrouw: vlees van zijn vlees en been van zijn gebeente (antwoord 76). Het teken van het brood verdwijnt wel bij het eten, maar de betekende zaak van het lichaam van Christus verdwijnt niet; de tafelgenoten blijken ledematen van het lichaam van Christus. 5 De gemeenschap die zo gevormd wordt aan tafel kan dan ook zelf lichaam van Christus genoemd worden. Het ‘lichaam van de Heer’ dat volgens 1 Kor. 11:29 onderscheiden moet worden is zeker zo zeer de gemeente als het fysieke lichaam van Jezus Christus dat betekend wordt in de viering. In de tafelgemeenschap wordt de gemeente als lichaam van de Heer concreet.
Kijk je van daaruit naar de kerk, dan word je in ieder geval tegelijk bij twee punten bepaald: aan de ene kant dat het bij kerk altijd om heel concrete gemeenschappen van gelovigen gaat, om mensen die samen maaltijd houden; aan de andere kant dat het in die gemeenschappen gaat om het éne lichaam van Christus. Het is de tafel van het éne hoofd van de éne kerk. Juist het avondmaal stelt daarom voor de vraag naar de verhouding tussen de concrete gemeente hier en de éne, heilige, algemene, christelijke kerk. En in de manier waarop de viering vorm krijgt, krijgt ook die vraag altijd een bepaald antwoord. Laat je alleen mensen toe die willen instemmen met de gereformeerde belijdenis dan zeg je daarmee direct dat je de éne, heilige, algemene, christelijke kerk niet wijder ziet reiken dan de grenzen van de gereformeerde wereld. Het gaat dus rond het avondmaal al met al echt niet maar om een eenvoudig praktisch probleem dat alleen de gang van zaken in de eredienst raakt of de regels van de kerkorde.
We stuiten juist op de grote, de diepste spanning die er momenteel in ons kerkzijn zit. Want op zichzelf zou de verhouding tussen een plaatselijke gemeente en de grote kerk van alle tijden en plaatsen geen probleem hoeven te zijn. In het Nieuwe Testament is het dat ook niet. 6 De enige reden waarom we in de ene, algemene, christelijke kerk niet gezamenlijk avondmaal vieren ligt daar in ons leven in de spreiding van ruimte en tijd. Daar zit geen spanning in. Alleen: we leven als christenen al heel lang met de situatie van een gedeelde kerk. Er bestaat concreet niet meer zoiets als een ene, algemene, christelijke kerk. Er bestaan alleen maar verschillende kerken die het onderling niet eens zijn en niet een zijn, maar wel allemaal lichaam van Christus willen zijn. In de situatie van een gedeelde kerk zit er onontkoombaar een onoplosbare spanning in ons kerk zijn. 7 De enige kerk die er mag bestaan onder de ene Christus is de éne, algemene, christelijke kerk. Dat is de kerk die we geloven. Maar in de werkelijkheid komt die alleen voor als die en die bepaalde gemeente of kerkengroep, onderscheiden van andere.
Die spanning wordt tastbaar waar kerkzijn concreet wordt. Dat is dus centraal bij een avondmaalsviering (de communie), of bij de keerzijde daarvan: de kerkelijke tucht (de excommunicatie). Zoals de woorden al aangeven horen die twee, communie en excommunicatie, bij elkaar. Ze spelen zich dan ook allebei af op het niveau van de christelijke kerk. We mogen dat over het algemeen niet zo beseffen, maar zo staat het gewoon in onze belijdenis. De tucht gaat ook in een gereformeerde gemeente over hen die zich onder de naam van christen in leer of leven onchristelijk gedragen; dat is niet te tolereren in een gemeente die zich ook als gereformeerde gemeente via de sacramenten als christelijke gemeente constitueert (catechismus, antwoord 85). Ook van een gereformeerde avondmaal-viering mogen alleen worden buitengesloten wie zich als ongelovigen en goddelozen doen kennen (antwoord 82).
Wat dus te doen met een niet-gereformeerde christen, met een gelovige op wie niet meer aan te merken valt dan dat hij het met bepaalde gereformeerde overtuigingen niet eens is? Iemand die baptist is, of anderszins ‘evangelisch’ bijvoorbeeld? Wanneer je je daarbij houdt aan de christelijke norm voor avondmaal en tucht die de catechismus geeft is de conclusie niet te vermijden dat ook een gereformeerde gemeente niet de bevoegdheid van haar Heer heeft om dergelijke niet gereformeerde broeders of zusters van de avondmaalsviering of, wat in dit verband tenslotte hetzelfde is, van de gemeente uit te sluiten. Dat is de laatste reden waarom ik het lef niet heb om het besluit van Amersfoort te ratificeren. Ik heb volgens onze eigen belijdenis geen autorisatie van mijn Heer om dergelijke beperkende uitspraken te doen. En ik ben het liever oneens met een synode dan dat de enige Heer van de kerk het oneens is met mij.
Deze spanning tussen het eigene van ons gereformeerde kerk zijn en het algemene van de christelijke kerk laat zich door ons niet oplossen. Het enige alternatief dat er is, is claimen dat een bepaalde kerk of kerkengroep eenvoudig de ene, algemene, christelijke kerk is. Daar mogen we in onze geschiedenis wat mee geëxperimenteerd hebben — en Amersfoort geeft er nog een late echo van —, het is toch de innerlijke tegenspraak van de sekte, waar je als kerk aan te gronde gaat. 8 Iedere avondmaalsviering, waarin een concrete gemeente zich verenigt met haar Heer, die de Heer van de kerk is, bepaalt je tenslotte bij deze spanning. We zullen als gereformeerden in die spanning een weg moeten zoeken die verantwoord is, maar die tegelijk deze spanning laat bestaan. Het spannende van hoe om te gaan met anders-kerkelijke christenen aan ons avondmaal weerspiegelt de spanning van ons kerkzijn.
Ik ga naar de volgende stelling: bezoekers kunnen gasten worden doordat de kerkenraad ze uitnodigt het avondmaal mee te vieren. De kerkenraad is hier de instantie waar het op aankomt. Hij organiseert en nodigt uit. Hij belegt de viering en nodigt de gemeenteleden om te doen wat Christus heeft opgedragen. Het lijkt me dan ook dat het de kerkenraad is die naar bezoekers toe een primaire taak heeft. Uiteraard kan hij die taak delegeren aan gemeenteleden, maar dat kan altijd. De verantwoordelijkheid blijft bij de raad.
Vanuit het uitgangspunt van de opdracht van Christus en van de eigen aard van het avondmaal moet de kerkenraad bezoekers opvangen, uitleggen wat er gebeurt in de dienst en iedereen uitnodigen om het avondmaal mee te vieren die zich a. geeft als broeder of zuster in Christus, en verder b. zo positief staat tegenover de hier functionerende gemeente dat hij in waarheid kan verklaren dat deze mensen zijn broeders en zusters zijn. Zo doe je recht aan de opdracht van Christus die ook voor deze bezoekers geldt èn aan de eigenheid van het avondmaal. Een verder onderscheid tussen soorten bezoekers (incidenteel, gastleden etc.) is nauwelijks van belang.
Ik maak zo onderscheid tussen bezoekers en gasten, ongeveer zoals ik dat thuis ook doe. Er zijn bezoekers, die ik welkom heet en voor wie ik de tijd neem, maar er zijn ook bezoekers die ik uitnodig om te blijven eten, slapen desnoods, kortom, die ik uitnodig om mijn gast te zijn. Wat onderscheid maakt tussen bezoekers en gasten is nu net de uitnodiging om mee te doen met wat eigen is.
In de kerk geldt iets dergelijks. We verwelkomen iedereen in onze diensten, ongeacht achtergrond, geloofsovertuiging (of het gebrek daaraan). En we nemen tijd voor hen en geven hun aandacht. Maar om iemand uit te nodigen aan de maaltijd van de Heer is het nodig dat zo iemand zich ook geeft als dienaar van die Heer en als mededienaar van ons. Niet alle bezoekers kunnen gasten worden. Gasten zijn meer dan bezoekers. Het zijn bezoekers met wie wij iets en vooral Iemand gemeen hebben en zij met ons. En het is dus de plaatselijke kerkenraad die daarover beslist, omdat het over dat concrete avondmaal in die concrete gemeente gaat, en omdat hij als enige echt oog in oog staat met die bezoeker en kan taxeren of hij of zij als gast kan worden uitgenodigd. Dat Amersfoort zich met een meer dan adviserende uitspraak in deze bevoegdheid van de plaatselijke kerkenraad gemengd heeft vind ik verwijtbaar, eens te meer omdat deze kerkrechtelijk grote stap op geen enkele manier verantwoord wordt.
Tijd voor de laatste stelling: een kerkenraad mag vóór de dienst niet iets anders zeggen dan in de dienst. Daarmee zijn we weer terug bij de spanning waar ik het bij de tweede stelling over had. De spanning tussen deze concrete gereformeerde gemeente zijn en de ene, heilige, algemene, christelijke kerk, concreet gedeeld in allerlei andere kerken dan de onze. Ik zei al: we hebben geen bevoegdheid namens onze Heer om onze eigen overtuigingen als maatstaf te gebruiken voor uitnodiging of terugwijzing. In de dienst doen we dat ook niet. In het klassieke avondmaal-formulier, dat uit hetzelfde boek afkomstig is als onze catechismus, horen we genodigd worden wie zijn zonden kent, wie zijn Verlosser kent en wie oprecht Hem wil volgen. Verder is er bij de onderwijzing nog een opmerking over de gemeenschap van het ene brood en de verplichting die die schept. Maar dat is het ook wel. Onze formulieren spreken allemaal op de toonhoogte van het christelijk geloof. Als dat in de dienst klinkt, dan moet dat ook vóór de dienst klinken. Wie anders doet en vóór de dienst instemming met de gereformeerde belijdenis vraagt vóór iemand genodigd kan worden degradeert onontkoombaar de tafel van Christus tot de tafel van een clubje gereformeerden.
Dat betekent inderdaad dat er van gasten minder gevraagd wordt dan van leden gevraagd wordt. Artikel 60 van de kerkorde gaat over leden. Van hen vragen we belijdenis van het geloof naar de gereformeerde leer. Dat betekent ook zeker geen instemming met de gereformeerde belijdenis — ondanks de nodige mythologie daarover. Het is gewoon wat we doen bij de doop en bij de openbare geloofsbelijdenis: instemmen met de bijbelse leer die in de Twaalf Artikelen is samengevat en in de (let op!) christelijke kerk hier geleerd wordt, leeft. In ieder geval is het iets anders dan ik net voor gasten heb aangegeven. Er lijkt me niets mis met dat verschil. Gasten zijn eenvoudig geen leden. Je mag ze dus ook niet zo behandelen.
Andersom mag je van leden wel meer vragen, al is duidelijk dat ook daarin een bepaald risico zit. Maar het gaat bij het toegang geven tot het avondmaal in onze kerkelijke realiteit nu eenmaal om meer dan om dat avondmaal. Het gaat ook om het lidmaatschap in volle rechten van de gemeente. Daarbij is het nodig dat een kerkenraad beproeft of iemand werkelijk en met overtuiging lid van deze concrete gereformeerde gemeente wil worden en zijn. Je kunt erkennen dat allerlei mensen met helemaal niet gereformeerde overtuigingen je broeders en zusters zijn, en toch hen niet als leden van jouw gemeente toelaten, omdat dit onontkoombaar verwarring geeft, of ruzie, of een passieve houding van ‘ieder zijn mening’.
Maar bij gasten gaat het er juist om dat je aan de tafel van Christus (niet onze eigen tafel) je broeders en zusters in Christus welkom kunt heten, ook al ben je het op allerlei punten niet met ze eens en zij niet met jou. Dat het in het avondmaal niet maar gaat om een ‘het eens zijn’, maar vooral om een één zijn in Christus, beginnen we ons intern, onder elkaar, de laatste jaren steeds meer bewust te worden. Dat moet worden doorgetrokken naar de omgang met gasten, in het besef dat de mate van ‘het eens zijn’ die voor leden nodig is, aan gasten niet hoeft te worden opgelegd. Van gasten kun je niet vragen wat je van leden wel kunt vragen. Dat toch proberen is niet maar een foutje. Het betekent onherroepelijk dingen doen waar je geen autorisatie van de Heer van de kerk voor hebt en dus je handen branden aan de hoogspanning van de sleutels van het hemelrijk.
Dat dit in de praktijk ook zeer kan doen, dat je broeders en zusters te gast kunt hebben die geen lid kunnen of willen worden, dat het misschien zou kunnen betekenen dat je mensen die zich eens onttrokken hebben toch uitnodigt om het avondmaal mee te vieren als ze eens op bezoek zijn, en verzin nog maar een pijnlijk voorbeeld meer – dat zal waar zijn. Het zijn allemaal varianten van de onoplosbare spanning van ons kerkzijn nu. Het lijkt mij persoonlijk dat je die spanning nergens beter kunt ondervinden dan juist aan het avondmaal, waar we samen de volkomen verzoening van onze zonden uit Christus’ handen ontvangen en iets mogen voorproeven van de bruiloft die komt, als de kapotte kerk weer één zal zijn, heilig en algemeen, door Christus alleen.
gehouden in de Gereformeerde Kerk te Eindhoven, voor de classis Noord-Brabant en Limburg, 23 maart 2006
eerdere versie gehouden in Utrecht-NW, 24 november 2004
Noten
. Generale Synode Amersfoort-Centrum 2005, Acta, artikel 50.
. K. de Vries, ‘Naar een opener avondmaal?’ I-III, De Reformatie 79 (2003v) 7,109-113; 8,129-132; 9,149-154 (15-29 november 2003); R. Timmerman, ‘Naar een opener avondmaal?’, De Reformatie 79, 15,265-267 (17 januari 2004); J.W. van der Jagt, ‘Open gereformeerd avondmaal?’, Nader Bekeken 11, 1,7-10 (januari 2004); K. de Vries, ‘Gasten aan het avondmaal’, De Reformatie 79, 35,637-640 (5 juni 2004); idem, ‘Avondmaal: Gods grote genade, ook voor gasten’, De Reformatie 79, 36,653-658 (12 juni 2004); B. Luiten, ‘Toelating tot het avondmaal van gasten zonder attest. In strijd met de kerkorde?’, De Reformatie 79, 41,729-732 (17 juli 2004); R. Timmerman, ‘Gasten aan het avondmaal’, De Reformatie 80, 1,1-3 (2 oktober 2004); tenslotte is er oktober 2004 een anoniem stuk ‘Naar een open(er) avondmaal?’ verschenen op de website www.gereformeerdblijven.nl.
. E.A. de Boer, ‘Van besloten naar open avondmaal?’, De Reformatie 81 (2005v) 10 (23 december 2005).
. Stefan Paas e.a., De werkers van het laatste uur. De inwijding van nieuwkomers in het christelijk geloof en in de christelijke gemeente, Zoetermeer (Boekencentrum) 2003.
. Wolfhart Pannenberg, Systematische Theologie Band 3, Göttingen (Vandenhoeck & Ruprecht) 1993, 332.
. Herman Bavinck, Gereformeerde Dogmatiek 1IV, 7.
. Robert W. Jenson, Systematic Theology 1. The Triune God, Oxford etc. (Oxford University Press) 1997, vii.
. Herman Bavinck, De Katholiciteit van Christendom en Kerk, 52.