Preek over Deuteronomium 14:22-29
orde middagdienst
welkom
votum en groet
zingen: Opwekking 242
zingen: Liedboek 434,1.2.3
zingen: Psalm 103,1.3.5
gebedeerste ronde gemeentemaaltijd
Schriftlezing Deuteronomium 14:22-29
preek over Deuteronomium 14:22-29
zingen: Psalm 67 (berijming Arjen Vreugdenhil)
geloofsbelijdenis van Nicea
gebed (Onze Vader)
lezen 1 Korintiërs 11:23-26
avondmaalsviering
zingen: Psalm 118,1.10tweede ronde gemeentemaaltijd
discussie
dankgebed
inzameling gaven
zingen: Opwekking 618
zegen
Even een korte tafelrede vanmiddag, aan de hand van dit mooie stukje Oude Testament. Het zet je even stil bij wat volstrekt typerend is voor onze God. Juist in wat we hier treffen is hij radicaal anders dan alle andere goden en machten. Hij is geen God die vraagt, die eist, die opeist, hij is geen macht die altijd meer wil, die je verslaaft en uitkleedt en je vervolgens als je leeg en naakt en uitgeput bent aan de kant van de weg dumpt, op zoek naar een volgend slachtoffer. Hij is de God die geeft in overvloed en uitbundigheid en die het speciaal organiseert dat zijn volk dat ook in alle overvloed en uitbundigheid viert.
Hij zegent zijn volk in het beloofde land met een rijke oogst. En dan zegt hij niet iets als: ik ben jullie Heer, betaal jullie belasting. Want dan gaat het nog wel om wat anders dan een tiende, zoals we in Nederland wel weten. Zelfs als je helemaal geen belastingaanslag krijgt betaal je hier meer dan een kwart van je inkomen aan btw, heffingen en accijnzen. Nee, God zegt: neem het tiende deel van je opbrengst, breng het mee, in natura of in geld, en vier er met mij en mijn knechten feest mee. Alsof de gevende God wil zeggen: kom op, ik heb jullie inkomsten en eigendom niet nodig, ik geef het jullie juist allemaal, alles is al lang van mij. Maar ik wil dat jullie echt blij zijn met mij en met elkaar, dat jullie feest vieren.
Dat is zo typerend voor de Vader van Jezus Christus dat het echt niet iets is wat bij het Oude Testament hoort en meer niet. Je ziet het telkens en telkens weer in het Nieuwe Testament ook. De eerste gemeente in Jeruzalem viert permanent zo’n feest. Ze brengen niet maar hun tienden mee, nee, ze brengen mee wat nodig is als ze bij elkaar komen om hun, zeg maar, kerkdiensten te houden, zo ongeveer iedere dag. Feest, blijdschap, zingen en delen, dat is ook wat je telkens weer in de brieven van Paulus en anderen aantreft als het om de gemeente gaat. Zelfs nog in het negatief komt dat uit. Als het in Korinte helemaal fout gaat rond het avondmaal is dat omdat ze niet samen feest vieren, maar ieder voor zich, en de een honger heeft en de ander dronken is. Dat is twee keer geen feest, geen dankzegging, geen eucharistie (dat woord betekent dankzegging), niet als je honger hebt en ook niet als je dronken bent.
We staan hier bij de laatste achtergrond en ondergrond van onze kerkdiensten en in het bijzonder wel van het avondmaal daarin. Ze hebben hun wortel in de offermaaltijden van het Oude Testament, waar God en zijn volk vieren wat hij geeft. Ook als het woord offer hier in Deuteronomium maar één keer valt (offergaven, vers 24), is dat wel de setting van alles. De enige plek waar dieren geslacht konden worden was een heiligdom, delen werden aan God gewijd en verbrand, delen werden voor de priesters en Levieten bestemd, de rest werd door de mensen zelf gegeten, blij dat er genoeg was. Het werd gegeten onder Gods ogen, met hem en met elkaar.
Ook de viering van het avondmaal heeft hier zijn echte achtergrond en ondergrond. Het is één van de vele misverstanden rond het avondmaal als we dat met de pesach-maaltijd verbinden. De pesach-maaltijd van de instelling vormt alleen maar de situatie. Het avondmaal zelf is de offermaaltijd die hoort bij het offer van Jezus Christus. We vieren er in wat hij ons in dat offer allemaal wel niet geeft: volkomen verzoening van al onze zonden en een helemaal nieuwe verhouding met God: het nieuwe verbond in Christus’ bloed. Je ziet in het Nieuwe Testament dan ook meteen dat dit offermaal ook in andere situaties dan het pesach-maal wordt gegeten: het lijkt op vrijwel dagelijks in de context van een gezamenlijke maaltijd. Alsof Christus wil zeggen: vier je hele dagelijkse leven als een resultaat van mijn leven voor jou, als een gave die je in blijde dank ontvangt. Vier het samen onder mijn ogen als het offermaal dat bij mijn dood hoort. Dan verkondig je die dood, telkens weer, als de bron van jouw nieuwe leven tot in eeuwigheid.
Zowel bij de erediensten als bij het avondmaal zijn wij in onze traditie van de laatste eeuwen deze achtergrond in het feestelijk dankoffermaal tamelijk grondig kwijt geraakt. Alleen daarom al ben ik blij dat we hier eens samen aan tafel kunnen zitten een dienst lang. Net als we de zondag hebben verknipt tot een rustdag, terwijl het de feestdag van de kerk is, hebben we de erediensten besnoeid tot iets statigs en ernstigs en verhevens, terwijl het de feesten willen zijn van de gemeente met God. En nog veel sterker hebben we de feestelijkheid van het avondmaal verloren. Alsof het gaat om een terugdenken aan Jezus’ dood… Het gaat er juist om dat we Jezus als de levende gedenken, die zijn leven voor ons gegeven heeft om ons nieuw te laten leven tot in eeuwigheid.
Maar Jezus leert ons, helemaal in het hart van de eredienst, in de viering van het avondmaal, de beker te heffen. Het is de toast van de kerk: op het nieuwe leven! Het is de beker waarbij wordt uitgesproken waar het in de hele maaltijd, ja in de hele eredienst om gaat: dankzeggen voor de nieuwe verhouding met God, goed tot in eeuwigheid. Dankzegging dus, feest. Als het je ontroert, zoals het mij soms ontroeren kan, laat het alsjeblieft zijn omdat het zo mooi is, zo ongedacht, zo wonderlijk: de levende God die feest wil vieren met mensen zoals wij.
Goed, terug even naar Deuteronomium. God roept zijn volk bij elkaar om hem heen. Hij wil dat ze van hun opbrengst en inkomsten meenemen, niet om het af te geven, maar om er feest mee te vieren. Zo is God ten voeten uit. Als wij bij elkaar komen om eredienst te houden, laat dat dan typerend zijn. Neem dat maar mee als je straks met elkaar doorpraat over de middagdiensten. Wat daar concreet uitkomt vind ik vanuit dit stuk Oude Testament gezien niet eens zo belangrijk. Eén ding is wel belangrijk: wat we met die middagdiensten ook doen, het mag niet iets zijn waarbij we eigenlijk chagrijnig zijn, omdat het anders is, omdat we met weinig zijn, omdat we ons in de steek gelaten voelen, omdat we met een gevoel van verval rondlopen. Wat we doen in de kerk moet ten diepste altijd feestelijk zijn, altijd kunnen eindigen in een loflied, in dank voor de God die geeft. Want waar de liefde van mensen verslapt en vervalt blijft Gods liefde tot in eeuwigheid. Daarop heffen we de beker zometeen, nog maar eens, want het is goed om onder Gods ogen te zijn en feest te vieren met elkaar met hem. Laten we hem lof zingen met Psalm 67.
gehouden in: Amsterdam-ZW, 8 juli 2007