In het ND van 3 oktober pleiten Marinus de Jong en Barend Kamphuis ervoor dat we de discussie over vrouwelijke ambtsdragers ook bezien vanuit de katholiciteit van de kerk: de kerk is, onder meer, van alle tijden, van alle plaatsen en voor alle mensen. Dat levert niet direct een bepaalde positie op in die discussie, maar draagt wel extra afwegingen aan. Dat lijkt mij ook. Maar om wat voor extra afwegingen gaat het dan? En vooral: hoe maak je ze?
Het artikel vergroot twee van die extra afwegingen uit: de afweging hoe de gehele kerk van Christus zich opstelt met betrekking tot vrouwelijke ambtsdragers, en de afweging wat de impact op de eenheid van de gehele kerk van Christus is van een besluit tot toelating van vrouwelijks ambtsdragers. Vooral de eerste krijgt veel ruimte. Niet alleen de directe zusterkerken van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) kennen geen vrouwelijke ambtsdragers, in Nederland en wereldwijd zijn er veel en veel meer. Bovendien: tot halverwege de vorige eeuw was er in de hele kerk meestal geen sprake van vrouwelijke ambtsdragers.
Dat is allemaal zo. Toch is het geen argument om ‘dan maar’ tegen te zijn, ook niet voor de schrijvers van het artikel. De katholieke kerk is ook voor alle mensen, en als het afwijzen van vrouwelijke ambtsdragers daarbij hindert wordt de katholiciteit van de kerk geschaad. Bovendien: ‘De ene katholieke kerk sluit pluraliteit niet uit en culturele diversiteit in verschillende tijden en plaatsen kan pluraliteit rechtvaardigen.’ Prima. Des te meer reden voor de vraag: hoe maak je die extra afwegingen dan?
Het lijkt me niet erg zinnig daarbij te gaan tellen. De opsomming in het artikel van allerlei kerken die geen vrouwelijke ambtsdragers kennen en willen kennen zou zoiets kunnen suggereren. Maar dat lijkt me niet de bedoeling van de auteurs. Er is ook vrij eenvoudig een andere telling tegenover te zetten. In ieder geval het overgrote deel van de kerken van de gereformeerde familie in de Westerse wereld heeft met overtuiging vrouwelijke ambtsdragers. En als het om aantallen in de tijd gaat: het grootste deel van de christelijke jaartelling heeft de kerk ook geen reden gezien om op te treden tegen slavernij en varianten daarvan. Dat is ook geen argument om nu wantoestanden te verdedigen.
Maar als het niet om tellen gaat, hoe weeg je dan in je af-weging? Ik zou verwachten dat daarbij in ieder geval een rol speelt in wat voor groter verband de vraag naar vrouwelijke ambtsdragers gesteld wordt (of juist niet gesteld wordt). Er zijn in ieder geval twee verschillende soorten groter verband te onderscheiden: één van culturele setting en één van visie op ambt en kerk. Ik begin met dat van de culturele setting.
Voor zover ik weet is er maar één grotere culturele setting waarin de gelijkwaardigheid van mannen en vrouwen voor de meeste mensen uitgangspunt is, en dat is die van de Westerse cultuurkring, niet alleen gevormd door Renaissance en Verlichting, maar vooral ook door het Westerse christendom. Hoe meer ik op het spoor kom van de ontwikkelingen in de Westerse wereld, des te meer valt me op hoe dominant de christelijke kerken daarin zijn geweest. Zonder de voorbereidende ontwikkelingen binnen de Latijnse christenheid is de Renaissance niet voorstelbaar. Zonder de voorbereidende ontwikkelingen in de protestantse en rooms-katholieke kerken is de Verlichting niet voorstelbaar. Veel meer dan we gewend zijn mogen we ons best afvragen hoe het komt dat de vanzelfsprekendheid van de gelijkwaardigheid van mannen en vrouwen alleen bestaat binnen een cultuur die grondig door een eigen amalgaam van christendom gevormd is. Waar vrouwen en mannen op één niveau kunnen opereren hebben we niet te maken met een beïnvloeding van de kerk door ‘de wereld’, maar met een beïnvloeding van ‘de wereld’ door de kerk.
De voor de hand liggende parallel is hier weer die van de slavernij. Dat juist in Azië en Afrika veel meer moderne vormen van slavernij optreden zonder dat dit algemene verontwaardiging oproept is niet los te zien van het gebrek aan vorming vanuit het christelijk geloof van de culturen daar. Dat ook in de Westerse wereld de gevoeligheid daarvoor lijkt af te nemen zou ik vooral verbinden met het terugtreden van de invloed van het christendom. Het hele idee van mensenrechten is onlosmakelijk verbonden juist met het christelijk geloof, en valt daarbuiten tenslotte niet te verdedigen (zie Nicholas Wolterstorff, Justice. Rights and Wrongs).
Net als bij de slavernij heeft dit ook bij de verhouding tussen mannen en vrouwen tijd genomen. Het grootste deel van de kerkgeschiedenis is de kerk ‘gewoon’ uitgegaan van een waarde-verschil tussen vrouwen en mannen, zoals dat algemeen aanvaard was. Waar dit in allerlei kerken over de hele wereld nog steeds een rol speelt, is dat geen kwestie van trouw aan bijbel, traditie en katholiciteit van de kerk, maar een kwestie van onvoldoende doorwerking van het evangelie. Het lijkt me dat we juist in de kerk geen reden hebben om toe te geven aan vormen van cultuur-relativisme en doen of alle culturen over de hele wereld wel ongeveer gelijke zeggingskracht hebben. We hebben in het Westen juist als christenen het een en ander geleerd over wat recht en onrecht is, dat mij onopgeefbaar lijkt en dat mij voldoende kracht lijkt te hebben om te zeggen: christenen in andere culturen hebben op het punt van de verhouding tussen vrouwen en mannen nog wat te leren, nog een eigen ontwikkeling door te maken waarin de dynamiek van het evangelie ruimte maakt voor serieuze gelijkwaardigheid tussen de geslachten. Dat zal vast een andere kleur krijgen dan het in de Westerse cultuurkring gekregen heeft — en daar is voor ons weer veel te leren — maar dat is geen reden om te relativeren wat hier gebeurd is.
Een ander groter verband is dat van de visie op ambt en kerk. De discussie over vrouwelijke ambtsdragers heeft een heel ander karakter en gezicht binnen een setting waarin de ambten opgebouwd worden vanuit de representatie van Christus binnen de liturgie, speciaal de eucharistie, dan binnen een setting waarin geprobeerd wordt de ambten op te bouwen vanuit direct beroep op bijbelplaatsen. Dat is direct verbonden met de nadruk op een persoonlijke apostolische opvolging aan de ene kant en een nadruk op het Woord van God als legitimerende instantie voor ambtsdragers aan de andere kant. In de grote rooms-katholieke en oosters-orthodoxe tradities heeft de redenering soms een verbluffende eenvoud: de bisschop heeft de rol van Christus bij de eucharistie, Christus was een man, dus de bisschop moet een man zijn. Discussies over bijbeluitleg doen daarbij verder niet of nauwelijks ter zake. Dat is een heel andere wereld dan die van het protestantisme, waarbij juist bijbelberoep altijd de hoofdrol heeft gespeeld. Het beleidsrapport m/v verwijst terloops naar die andere wereld, maar geeft er geen serieuze aandacht aan. Dat is niet vreemd. De andere wereld van het traditioneel episcopale kerkrecht heeft nooit aandacht gekregen binnen de m/v discussies in de kleine gereformeerde kerken.
Wil je die aandacht wel — wat ik een logische conclusie uit het artikel van De Jong en Kamphuis zou vinden — dan levert dat in dezelfde beweging nog veel meer afwegingen op. Onderwerpen zijn niet los verkrijgbaar in de kerk. Het hele begrip van ambt is anders in de vroege kerk en in de ontwikkelingen daarvan binnen de rooms-katholieke en oosters-orthodoxe traditie. Het gaat daar niet om een functie of een dienst, maar om een persoonlijke representatie van Christus zelf in lijn met de apostelen, met een serie bijbehorende persoonlijke bevoegdheden. Het is van daaruit gezien de vraag of wij als protestanten überhaupt ambten hebben. In ieder geval is het niet vreemd dat ook protestantse predikanten binnen het katholieke en orthodoxe kerkrecht leken zijn en geen geestelijken. Wil je je als gereformeerden over vrouwelijke ambtsdragers verantwoorden binnen het geheel van de christelijke kerk, dan gaat het niet alleen over dat punt op zich, maar dan krijg je een enorme bak huiswerk waarin geen makkelijke antwoorden mogelijk zijn.
Als je dat niet wilt of kunt aangaan — en dat lijkt me in ieder geval te gelden voor een generale synode: die kan dit soort theologische discussies niet aangaan en moet het ook niet willen — dan zit er niets anders op dan je te oriënteren op je eigen positie binnen het veld van de katholieke kerk en je afweging daarbinnen te maken. Wij hebben als gereformeerde kerken onze plek binnen het protestantisme, dus binnen de traditie die zich voor ambt en kerk nogal direct op bijbelgegevens beroept. We hebben als Nederlandse gereformeerde kerken onze plek binnen de Westerse cultuurkring. Op het grensgebied van die twee velden is een redelijk overzichtelijke besluitvorming mogelijk. Wil je je daar niet toe beperken, dan is het praktisch onmogelijk nog iets, wat dan ook, te besluiten. Je wordt dan eenvoudig verstikt door de eindeloze hoeveelheid afwegingen en mogelijkheden. En het vervelende is dat niet besluiten ook besluiten is.
Betekent dit dat ik er uiteindelijk in feite voor pleit om de extra afwegingen vanuit de katholiciteit van de kerk niet te maken? Nee, ik zou ervoor willen pleiten ze op een typisch gereformeerde manier te maken. Om dat duidelijk te maken doe ik even een stap terug. Wat met de Reformatie in het Westen in ieder geval duidelijk werd is dat de ene, heilige, katholieke en apostolische kerk alleen nog als gescheurde ene, heilige, katholieke en apostolische kerk bestaat. Dat was al eerder zo, gegeven de scheuringen met de verschillende kerken in het Oosten, maar het drong op een onontwijkbare manier door in het Westen met de Reformatie. Er bestaat geen kerk meer, niet de Roomse, en al zeker niet een of andere regionale protestantse kerk, die direct namens de hele kerk kan spreken. Tot op vandaag is het onmogelijk gebleken opnieuw een serieus oecumenisch concilie bij elkaar te krijgen. Hoe kun je in die setting toch katholieke kerk zijn? Alleen maar vanuit het bewustzijn dat je als deze gegeven groep kerken deel bent van de ene, heilige, katholieke en apostolische kerk, en in de ruimte van die kerk bewust en weloverwogen je eigen positie in te nemen. Je bent niet ‘de’ katholieke kerk, maar een eigen onderdeel daarvan, en als zodanig ga je in gesprek met de rest.
Dat is wat in de periode direct na de Reformatie gebeurde in de reformatorische belijdenissen. Ze pretenderen niet namens de ene, heilige, katholieke, apostolische kerk te spreken, maar verwoorden het eigen geloof met vermelding van plaats en tijd: Heidelbergse Catechismus 1563, Nederlandse Geloofsbelijdenis 1561. En ze maken deel uit van het geheel van grote godsdienstgesprekken uit precies diezelfde tijd. In de nieuwe setting kun je alleen nog maar katholieke kerk zijn door open in de kerk jezelf te zijn: dit is het licht dat de Geest ons gegeven heeft, laten we erover in gesprek gaan.
Willen we op een katholieke manier nadenken over de vragen rond vrouwelijke ambtsdragers, dan ontkomen we er niet aan eerst maar eens even ons zelf te zijn, bewust dat we niet de enige zijn. Onze discussies spelen binnen de gereformeerd-protestantse traditie en cirkelen rond bijbelberoep. Die discussie kan niet beslist worden door te verwijzen naar christenen in andere culturen of in andere theologisch-ecclesiologische tradities. Ze moet op eigen gronden genomen worden. Gegeven onze benadering van ambt en kerk, onze hantering van de bijbel bij de verantwoording daarvan, wat is dan het licht dat de Geest vandaag geeft? Alles kan ook anders, zeker ook in het geheel van de kerk. Maar dat is niet wat ter discussie staat. De synode van Ede 2014 is niet het oecumenisch concilie van 2014 en kan dat ook niet pretenderen te zijn. Er wordt in context beslist. Het gaat eerst om een eigen overtuiging. Je kunt alleen maar vanuit die overtuiging in de eigen context rekenen met de impact van hoe andere christenen hun keuzes maken, en er vervolgens over in gesprek gaan.
Wat zal dan het effect zijn op de eenheid van de ene, heilige, katholieke en apostolische kerk? Ook dat lijkt me geen kwestie van tellen, maar van overtuiging en van vanuit die overtuiging wegen. Of we hebben als kerken de overtuiging dat vrouwelijke ambtsdragers mogelijk en goed zijn, of we hebben die niet. Als we die overtuiging hebben is het vers twee wat andere kerken daarvan vinden. Als we die overtuiging niet hebben is het net zo goed vers twee. Wat beslist over hoe de katholiciteit van de kerk functioneert is niet de overtuiging, maar de manier waarop we er verder mee omgaan. Dit is het licht dat de Geest ons gegeven heeft, laten we erover in gesprek gaan.
Andersom werkt het niet. Of wil iemand het licht dat de Geest ons geeft afhankelijk maken van de meningen die we in andere, al dan niet verwante, kerken aantreffen? Pas als er een eigen afweging is, is er iets oecumenisch te verhandelen. Er zullen misschien kerken zijn die de zusterkerkrelatie opzeggen als er besloten wordt tot vrouwelijke ambtsdragers. Andere kerken zullen er dichterbij door komen staan. Pas als je een eigen smoel hebt kan er iemand van je houden of een hekel aan je hebben. Als je probeert je smoel te vormen naar wat je denkt dat anderen ervan zullen vinden zul je nooit verder komen dan een mombakkes.
Een indrukwekkend, diepgravend artikel. Bedankt voor je zelfstandige denkwerk. Of ik je in alles kan volgen, weet ik nu nog niet, maar je prikkelt in ieder geval tot door-denken. #vrouw/man
Hier kan ik wat mee!
Artikel om in te lijsten – incl. laatste alinea. Ik moet het nóg een keer lezen – maar dat is het waard!
(…)”Waar vrouwen en mannen op één niveau kunnen opereren hebben we niet te maken met een beïnvloeding van de kerk door ‘de wereld’, maar met een beïnvloeding van ‘de wereld’ door de kerk.”
Tja, maar vroeger wás de wereld ook grotendeels kerk; bewust atheïsme was er niet in genoemde perioden.
Dus waar leiden de afwegingen van ds. wim toe? kies nu maar gewoon voor de westerse cultuur,daar zijn wij onderdeel van dus vrouwen in het ambt want eigenlijk lig e.e.a. helemaal niet principieel (heel kort door de bocht mijn interpretatie!). Laat ik het daar nu helemaal mee eens zijn! we doen veel te moeilijk met elkaar op o.m. dit punt.Doorpakken.
Een veel interessanter punt vind ik de consequenties van de vrouw in het ambt voor het karakter van de kerk: vervrouwelijking net als in het onderwijs zal m.i. het gevolg zijn. Zal de man zich net als in het onderwijs of verpleging in de kerk nog wel herkennen of zich ook op terrein van de ambten zich schielijk terug trekken (met een opgelucht gevoel) omdat religie en kerk in praktische uitwerking vooral in lijn is met datgene waarin de vrouwelijke persoonlijkheid sterk is: troosten, verbinden, opofferen. zorgen voor en warmte geven. Zo bezien had Jezus beter een vrouw kunnen zijn; maar gegeven de toenmalige cultuur lag dat wellicht te moeilijk.
in plaats dat de kerken zich bezig houden met de vraag of vrouwen toegelaten moeten worden, zouden ze zich eens bezig moeten houden met het helpen bij (on)gelovigen die op het randje staan … sommige vrouwelijke dominee’s leggen meer de nadruk op “de mannen cultuur”.. terwijl ze zich eens bezig moeten houden met de dingen die echt belangrijk zijn. de schapen bij elkaar houden! naar mijn inziens is dat de essentie van de kerk. maar helaas.. als de (on)gelovige met vragen zitten die (te) moeilijk zijn om uit te leggen hoor je ze ineens niet meer.. hoe zal dat toch komen?
Dag Monique, Dank voor je reactie. Je hebt vast gelijk. Toch: ook de vraag waarom vrouwen niet ‘gewoon’ behandeld kunnen worden in de kerk is een vraag die (on)gelovigen die op het randje staan stellen. Daar mag best een zinnig antwoord op verzonnen worden, al was het maar om te voorkomen dat ook dit een vraag blijft die te moeilijk is om uit te leggen. Groet! dsWim
een paar maanden terug bezocht ik de oudste zuster in onze gemeente. In het gesprek kwamen we opeens op de MV discussie. “weet je”, zei ze. “Mijn man (hij was vaak ouderling) heeft wel eens gezegd tijdens een kerkenraadsvergadering: ik geloof toch dat wij iets niet goed doen dat we hier alleen als mannen zitten, vrouwen voelen vaak dingen aan die ik als man niet zie.” Eerlijk gezegd, ik vond het prachtig dit te horen van deze 90-jarige vrouw en ik herinner me haar man nog heel goed.
Ik wil me niet in de M/V discussie mengen maar toen ik toch eens een vergadering M/V bijwoonde en iemand zei: “waarom moeten we nu zuiver water troebel laten worden, vroeg ik hem: “kan het ook zo zijn dat er in troebel water nu zuiver water naar boven komt?”