Op de huidige synode van de Gereformeerde Kerken in Harderwijk zal ook een nieuwe versie van de kerkorde van die kerken in eerste lezing vastgesteld worden. De tekst daarvan is vorig jaar gepubliceerd als Werkorde. Ze is het resultaat van jaren werk. De synode van Amersfoort-Centrum van 2005 gaf een aantal mensen (deputaten Kerkrecht en kerkorde) de opdracht te werken aan een herziening van de kerkorde. De volgende synode van Zwolle-Zuid van 2008 vroeg deputaten Herziening kerkorde een ontwerp te maken. Dat is er nu. Inmiddels is er al flink over nagedacht in de kerken en in de kerkelijke pers. Zo hoort het ook. Het gaat tenslotte om een soort van grondwetswijziging in de kerk. Daar mag best over nagedacht worden.
Tussen allerlei ander werk door heb ik dat vorig jaar zelf ook gedaan. Ik doe daar nu verslag van in een serie blogs hier. Ze gaan vooral over twee grote thema’s. Meer naar aanleiding van de Werkorde schrijf ik over een aantal ‘systeem-problemen’ van het gereformeerde kerkrecht. Die worden in de Werkorde niet opgelost. Verder gaat het over de verhouding van de Werkorde tot de huidige situatie en de lopende veranderingen in de kerk. In ieder geval op het eerste gezicht lijkt de Werkorde op een aantal punten ‘naast’ de werkelijkheid in de kerken te staan. Ik vraag me af of daar nu echt niets aan de doen is.
Wat je verder ook van de Werkorde vindt, de schrijvers zijn er in ieder geval in geslaagd het huidige kerkrecht in de Gereformeerde Kerken in een nieuw geheel te integreren. Allerlei besluiten en regelingen die tot nu toe verspreid waren over Acta van synodes zijn nu in de tekst van de ontwerp-kerkorde opgenomen of in een overzichtelijke reeks generale regelingen opgenomen. Vergeleken met de huidige kerkorde is de tekst compleet herschikt en aangevuld. Zowel qua taalgebruik als qua overzichtelijkheid biedt de Werkorde een grote vooruitgang vergeleken met de kerkorde zoals die nu in het Gereformeerd Kerkboek staat.
Een ander winstpunt zit in de verhouding tussen het kerkrecht en het recht in de Nederlandse samenleving (het statelijk recht). Voor deputaten Herziening kerkorde was dit een belangrijk punt. Kerken mogen in Nederland hun eigen recht intern regelen. Maar dat moet dan wel goed gebeuren, zeker op punten waarbij je in aanraking kunt komen met de burgerlijke rechter als je ze niet goed regelt (bijv. rechten van werkers in de kerk, de kerkelijke rechtsgang en vertegenwoordiging in financiële zaken). Ik ben geen jurist, maar voor zover ik kan zien is de plaatsing van het kerkrecht in de werkelijkheid van het Nederlands recht nu goed geslaagd. Ik ga daar verder niet op in.
Kerkrecht en kerkordes hebben intussen in de gemeenten vaak geen goed imago. Je loopt er tegenaan als je eens iets anders wilt doen, een ander lied zingen, een nieuwe functie in het leven roepen, contacten opbouwen met andere kerken om je heen, en dergelijke. Mag dat kerkrechtelijk wel? Staat er niet iets anders in de kerkorde? Vooral dwarsliggende gemeenteleden beroepen zich op kerkrechtelijke procedures en voorschriften. Veel mensen denken daarom dat het kerkelijk ‘instituut’ in de vrijgemaakte kerken volkomen dichtgetimmerd is met regels, voorschriften, procedures en dergelijke. Ik vind ook dat er in de kerken veel te veel geregeld is. Maar het kerkrecht is echt niet dichtgetimmerd. Er is veel meer ruimte voor verandering en ontwikkeling dan de meeste mensen denken.
Bij dat slechte imago hoort ook dat kerkrecht ervaren wordt als iets wat ver weg speelt, op classes en synodes en zo. Je moet er iets van weten als je naar zo’n vergadering wordt afgevaardigd, maar verder gaat het je niet aan. Voor een deel is dat waar. Veel van wat er in een kerkorde staat en van wat er in kerkrecht besloten wordt gaat juist over het samenleven van kerken. Daar merk je in je eigen gemeente niet direct iets van, en dat hoeft ook niet. Maar in het algemeen klopt het niet. Ook in je eigen gemeente spelen rechten en plichten, procedures en bevoegdheden een rol. Zelfs tussen gemeenteleden onderling. Er is een procedure voor de verkiezing en benoeming van ambtsdragers. Een kerkenraad is bevoegd te besluiten voortaan de gemeentezang door een lichte muziek groep te laten begeleiden. Je bent verplicht ambtsdragers te ontvangen en ook naar hun vermaan te luisteren. Als de begroting wordt vastgesteld gaat het ook over het recht van de predikant op levensonderhoud.
De Werkorde maakt voor het eerst ook wat rechten en plichten van gemeenteleden expliciet. In onderdeel C14.1 staat: De gemeenteleden zien als leden van het lichaam van Christus in liefde en betrokkenheid naar elkaar om en bevorderen elkaars heil en welzijn in woord en daad. Dat is je plicht als gemeentelid: onderlinge liefde en betrokkenheid zijn in de kerk maar geen zaak van welwillendheid. Omgekeerd is het ook je recht: als niemand naar jou omziet wordt jou onrecht aangedaan in de kerk. Als in C14.2 staat: De kerkenraad stimuleert de vele diensten en gaven die in de gemeente van Christus beschikbaar zijn tot groei van het geloof en tot onderlinge opbouw — dan betekent dat ook dat het je recht als gemeentelid is met jouw mogelijkheden te worden ingeschakeld in de kerk. In feite gaat het hier om wat bedoeld wordt met ‘het ambt van alle gelovigen’: de taak en het recht om met jouw gaven aan het werk te zijn in en buiten de gemeente. Zie verder bijvoorbeeld D2.1: De leden van de gemeente zijn van Godswege verplicht elkaar te steunen in de strijd tegen de zonde.
Dat alles en nog veel meer is ook kerkrecht. Het kan best dat je er nooit zo naar gekeken hebt, het kan ook best dat je in een rustig functionerende gemeente nooit iets gemerkt hebt van recht. Dat is normaal. In je dagelijks leven in Nederland merk je ook weinig of niets van het recht. Hoe meer je vanzelfsprekend recht gedaan wordt in je leven des te beter het is. Uiteindelijk gaat het in recht altijd erom mensen recht te doen, hen serieus te nemen en hen tot hun recht te laten komen. In de kerken wil het kerkrecht daaraan bijdragen. Of dat altijd lukt is vers twee, maar in ieder geval speelt kerkrecht niet alleen in het Verweggistan van kerkelijke vergaderingen. Iedereen die lid is van een Gereformeerde Kerk doet er daarom goed aan ook maar eens te kijken naar wat er zoal in die Werkorde staat.
Ik vind het belangrijk deze dingen eerst maar eens op te schrijven voor ik allerlei meer of minder harde noten ga kraken over kerkrecht en Werkorde. Niemand in de kerken koopt iets voor grote algemene negatieve oordelen over kerkrecht en over hoe zaken in de kerken geregeld zijn. Recht is gegeven met het samenleven van mensen. Er in het algemeen negatief over zijn betekent of dat je niet weet waar je het over hebt, of dat je liefst zo min mogelijk recht ziet om vrolijk je eigen gang te kunnen gaan — dat laatste betekent dan dat je de ruimte wilt hebben om allerlei mensen om je heen onrecht te doen.
Intussen ben ik qua theologische achtergrond geen kerkrecht-deskundige, maar systematisch theoloog (vroeger heette dat dogmaticus). Systematici zijn types die nadenken over wat er in de kerk op basis van de bijbel en in Gods naam te leren valt, zeg maar leer-bewerkers. Kerkrecht gaat daar ook over, maar is echt wat anders. Ik ben het kerkrecht ingerold bij mijn werk als predikant en er amateur in geworden. Alles wat ik hier verder schrijf is geschreven vanuit die positie van gemeentepredikant en wordt gekleurd door mijn achtergrond als systematisch theoloog.
Over dat laatste gelijk nog maar wat meer. Kerkrecht wil dienstbaar zijn aan het functioneren van de kerk als kerk. Er zit daarom altijd ook een visie in verborgen op de kerk, op wat de kerk is. In jargon heet dat een ecclesiologie: wat er te zeggen is (-logie) over de kerk (ecclesia). Iemand heeft de kerkorde daarom een ‘ecclesiologische vormgeving’ genoemd. Dat is ook met de Werkorde en breder met het gereformeerde kerkrecht het geval.
In de gereformeerde traditie is de kerk altijd primair een gemeenschap of, in woorden van de Nederlandse Geloofsbelijdenis, een vergadering (art. 27-29). De kerk is de gemeenschap der heiligen. In de Werkorde is dit verondersteld. In die gemeenschap geeft Christus ambtsdragers (B1). De Werkorde houdt het bij de traditionele drie: predikant, ouderling, diaken. Zij doen allemaal iets speciaals in de gemeenschap (B3, B5, B6). Het karakter van dat ambt is het in Christus’ naam zorgen voor en dienen van de gemeente. In de Werkorde is ook dit verondersteld. Het aansporen van de gemeente zelf iets te doen staat bij de taakomschrijvingen alleen bij de diakenen (B6.3). Verder ligt het activeren van de gemeente bij de kerkenraad (B28.2, C1, C14.2, D3.1, D8). Het zijn deze ambtelijk gestructureerde gemeenschappen die zich verenigen in een kerkverband en die contacten kunnen aangaan met andere gemeenschappen (E9, E10). In de Gereformeerde Kerken gebeurt dat op basis van gedeeld geloof zoals beschreven in de belijdenissen (A1). Overal is de kerk als gemeenschap primair en het uitgangspunt voor al het andere.
Ik vind dat niet echt een aansprekende ecclesiologie. Ze is statisch en nodigt uit om het in een gemeente vooral goed te hebben met elkaar. Ze hoort bij een vrij letterlijk ‘gevestigde’ kerk en komt daar inderdaad ook uit voort. Ze past intussen wonderwel bij de herschikking van de Gereformeerde Kerken in de 19e eeuw in een verenigingsmodel, en al even goed bij de huidige mode om de kerk vooral als een vrijwilligersorganisatie te zien. Ze vraagt om een kerkrecht dat vooral een vorm van verenigings- of organisatierecht is. Je herkent de echte kerk aan wat er in de gemeenschap gebeurt (traditioneel: verkondiging, bediening van doop en avondmaal, en kerkelijke tucht). Maar wat de kerk kerk maakt is niet dat dit soort dingen door de gemeenschap gedaan worden. Juist omgekeerd zijn het alle drie dingen die door de ambtsdragers (predikanten en ouderlingen) gedaan worden. Zoals elke ecclesiologie verraadt ook deze zich in de kerkdiensten: in (traditioneel) gereformeerde erediensten is de gemeente alleen werkelijk actief bij het zingen. De rest doet de voorganger.
Veel boeiender vind ik om over kerk niet primair te denken vanuit de gemeenschap, maar vanuit wat er gebeurt en gebeuren moet. Er zijn in ieder geval vijf dingen die er volgens de bijbel moeten gebeuren. Het zijn kenmerken van de kerk in de zin van kenmerken van kerk: waar dit gebeurt is kerk. Dat zijn God vereren, zijn evangelie verkondigen, dopen en avondmaal vieren, het geloof delen (pastoraat, inclusief tucht) en het leven delen in zorg (diaconaat). De gemeenschap die daardoor ontstaat is bedoeld — het willen allemaal gemeenschap-vormende activiteiten zijn — maar secundair, effect. Ze moet bovendien in beweging gehouden worden. De kerk hoort een ‘trekkende’ kerk te zijn, primair gezelschap (fellowship), daarna pas gemeenschap (community), bezig met allemaal en in allerlei vormen en situaties deze vijf dingen te doen, niet maar voor elkaar, maar zeker ook voor anderen. Het gaat hier om dingen die niet maar in de gemeenschap, maar vooral door de gemeenschap moeten gebeuren. Ambtsdragers zijn daar ‘meewerkend voorman’ in: ze gaan voor in wat iedereen te doen heeft, stimuleren en corrigeren dat. Als er één plaats is waar alle niet-meewerkend managers ontslagen moeten worden, dan is het de kerk (maar dat mag van mij ook buiten de kerk wel…). Kerken is geen meervoud, maar een werkwoord.
Vanuit deze ecclesiologie gezien hoort kerkrecht in de eerste plaats de activiteiten die kerk zijn uitmaken te stimuleren, te beveiligen en te structureren. Beveiligen is nodig, er komen immers nogal wat zondaars voor in de kerk, ook eigenwijze, manipulerende, de baas spelende figuren met vreemde ideeën die niet veel met het evangelie te maken hebben. Structureren moet ook, zoals op iedere bouwplaats gestructureerd gewerkt moet worden. Bepalingen uit de Werkorde zoals die ik boven al noemde (C14, D2) passen hier goed bij. De kerk is tenslotte geen vrijwilligersorganisatie. Wie Jezus vrijwillig volgt krijgt daar rechten van èn wordt in dat volgen serieus tot een en ander verplicht. Vervolgens vraagt de gemeenschap ook nog om haar eigen recht, graag zo open mogelijk. Immers, kerkrecht is ‘geen voorgegeven stelsel van regelgeving, maar de juridische neerslag van kerkelijk beleid waarin wordt ingespeeld op steeds andere vragen en uitdagingen’ (Koffeman, 35). Hoe kerkrecht omgaat met veranderingen is daarom geen bijzaak, maar een lakmoesproef voor de waarde ervan.
Er ontstaan inmiddels allerlei nieuwe kerkvormen om ons heen. Gemeentestichting levert ook nieuwe vormen op, die niet zo makkelijk in het traditioneel gereformeerde kerkrecht passen. Er blijkt meer dan één vorm van gereformeerd kerk zijn mogelijk te zijn. Willen we daar constructief mee omgaan, dan hebben we ook bezinning op onze ecclesiologie nodig. Zoals het nu gaat moeten nieuwe projecten en vormen zich permanent verantwoorden tegenover de traditionele vorm van kerk zijn, zonder dat die laatste zichzelf ook serieus hoeft te verantwoorden (ook nog C15.5). Dat is niet alleen niet eerlijk, het is ook niet terecht. De traditionele ecclesiologie is niet direct bijbels, niet vanzelfsprekend en volgens mij in het algemeen ook niet erg gezond voor de kerken.
Als het over de kerk en over activiteiten in de kerk gaat is de kijk op de kerk, de ecclesiologie, altijd sturend. Ze is niet alles bepalend, maar wel sturend. Dat brengt me nog op iets anders: het beroep op de bijbel in het kerkrecht. Het oorspronkelijk ontwerp van het gereformeerde kerkrecht uit de 16e eeuw ging uit van een heel directe manier van bijbel lezen. Tegenover de dikke boeken met menseninzettingen in het Roomse canonieke recht wilden de eerste gereformeerden zich houden aan en zich zoveel mogelijk beperken tot ‘wat Christus, onze enige Meester, ons geboden heeft’ (NGB art. 32). Zoals ‘onze Heer ons in zijn Woord geleerd heeft’ moeten er predikanten, ouderlingen en diakenen zijn (NGB art. 30). Kijk daar over 450 jaar op terug en je ziet dat het minstens zoveel ging om de ecclesiologie van de Reformatoren, in het bijzonder Calvijn, als om wat er met zoveel woorden in de bijbel staat. Je kunt je alleen ‘direct’ op de bijbel beroepen als je blind bent voor de visie op het onderwerp die je sowieso al hebt.
Dat is een normaal menselijk gegeven. De constatering in de wetenschapsfilosofie dat feiten altijd theorie-geladen zijn en theorieën altijd onder-bepaald vanuit de feiten lijkt mij een onontkoombare waarheid. Niet alleen in de theologie, maar ook in de ‘gewone’ omgang met de bijbel lees je teksten altijd door een bepaalde bril en wordt wat je leest geïntegreerd in een eigen geheel. Ontwerp een visie, of een theologische theorie, en er zit altijd een systematiserende ‘greep’ in die niet één op één uit de teksten wegloopt. Ook als je het beroep op de bijbel reduceert tot het volgen van bijbelse aanwijzingen blijft dit gelden: ook die aanwijzingen zijn door ons eigen filter heen gegaan. Het is ook daarom belangrijk bij discussies over kerkrecht en kerkorde altijd de sturende ecclesiologie te betrekken en daar zo open mogelijk over te zijn. Dat gebeurt tot nu toe in het gereformeerde kerkrecht veel te weinig. Het is wat dit betreft tekenend genoeg dat er in de memorie van toelichting bij de Werkorde wel kort over de verhouding tot de bijbel wordt gesproken (F), maar dat de eigen ecclesiologie niet wordt gethematiseerd, al was het maar even kort.
Goed, einde inleiding. Later meer.
Koffeman = Leo J. Koffeman, Het goed recht van de kerk, 2009